Rechtbank Den Haag 24-04-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:4344

Datum publicatie07-06-2019
ZaaknummerC/09/530220 / HA ZA 17-380
ProcedureBodemzaak
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht;
Familieprocesrecht; Bewijsrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Bewijsopdracht dat erflaatster ten tijde van haar overlijden een Chinees porseleinen theeservies bezat, en dat eiser dit na haar overlijden heeft meegenomen uit de woning, geslaagd. Gedaagden hebben echter niets in het geding gebracht waaruit de waarde van het servies zou moeten blijken, dus de rechtbank kent aan het theeservies een waarde toe van nihil. Zie ook 1 .

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

Zaaknummer / rolnummer: C/09/530220 / HA ZA 17-380

Vonnis van 24 april 2019

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats 1] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. A.C.M. van der Voet te Den Haag,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 2]

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. J.G. Schnoor te Den Haag,

2. [gedaagde 2],

wonende te [plaats 2] ,

gedaagde in conventie,

advocaat mr. R.A.G. Lips te Den Haag,

3. [gedaagde 3],

wonende te [plaats 3] , [land] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. J.G. Schnoor te Den Haag,

4. [gedaagde 4],

wonende te [plaats 2] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. J.G. Schnoor te Den Haag.

Partijen zullen hierna afzonderlijk [eiser] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis in deze zaak van 19 september 2018 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde gedingstukken;

  • de akte naar aanleiding vonnis 19 september 2018, van de zijde van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ;

  • de akte uitlaten van 24 oktober 2018 van de zijde van [eiser] , met producties;

  • de akte uitlaten van 21 november 2018 van de zijde van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , met productie;

  • het B3-formulier van de zijde van [gedaagde 2] , waarin zij de rechtbank bericht dat zij geen nadere akte in zal dienen conform punt 5.3 van het tussenvonnis;

  • het B8-formulier van de zijde van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , met producties;

  • de beschikking van 3 december 2018, waarbij de enquête is bepaald;

  • het proces-verbaal van de op 8 januari 2019 gehouden enquête aan de zijde van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] en de aansluitend gehouden comparitie van partijen;

  • de conclusie na enquête van de zijde van [eiser] ;

  • de conclusie na enquête van de zijde van [gedaagde 2] , met productie;

  • de reactie op conclusie na enquête van de zijde van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] .

1.2.

Het proces-verbaal van de aansluitend aan de enquête gehouden comparitie van 8 januari 2019 is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. Zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

1.3.

Ten slotte is op verzoek van [eiser] , [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] een datum voor het wijzen van vonnis bepaald. [gedaagde 2] heeft zich niet uitgelaten over de voortgang van de procedure.

2De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

De omvang van de nalatenschap

Banksaldi

2.1.

In het tussenvonnis heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld [B] alsnog als procespartij in het onderhavige geding te betrekken. Nu [eiser] heeft besloten om [B] niet in de procedure te betrekken, kan de rechtbank niet vaststellen dat de helft van het saldo van de en/of rekening van erflaatster en [B] in de nalatenschap valt, zoals [eiser] stelt en [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] betwisten. De rechtbank zal het saldo van deze en/of rekening daarom verder buiten beschouwing laten.

2.2.

Zoals in het tussenvonnis is overwogen, staat vast dat de saldi per overlijdensdatum ( [overlijdensdatum] 2015) op de volgende bankrekeningen tot de nalatenschap behoren:

  1. betaalrekening bij de ABN AMRO Bank, rekeningnummer [rekeningnummer 1] , ten name van erflaatster en/of [gedaagde 1] (wordt gebruikt als ervenrekening);

  2. betaalrekening en spaarrekening bij de ING Bank, rekeningnummer [rekeningnummer 2] , ten name van erflaatster.

2.3.

Uit de in het geding gebrachte bankafschriften blijken de volgende saldi per overlijdensdatum:

 ABN AMRO Bank, rekeningnummer [rekeningnummer 1] : € 13.633,55;

 ING Bank, rekeningnummer [rekeningnummer 2] , betaalrekening: € 246,63.

2.4.

Partijen hebben geen afschrift van de ING Bank spaarrekening in het geding gebracht waaruit het saldo per overlijdensdatum blijkt. Wel is een jaaropgave van die rekening overgelegd, waaruit blijkt dat het saldo op 1 januari 2016 € 10,81 bedroeg. Uit de akte uitlaten van 14 maart 2018 van de zijde van [eiser] volgt dat [eiser] kennis heeft genomen van de afschriften van de ING rekening en dat hij daar geen vragen of opmerkingen over heeft. De rechtbank zal, om redenen van efficiency, ervan uitgaan dat het saldo op de ING spaarrekening op de overlijdensdatum € 10,81 bedroeg.

2.5.

Het saldo per overlijdensdatum bedraagt dus in totaal € 13.890,99.

Inboedelgoederen

2.6.

In het tussenvonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat, afgezien van eventueel een Chinees porseleinen theeservies (hierna ook: het theeservies), geen inboedelgoederen tot de nalatenschap van erflaatster behoren die onder de erfgenamen verdeeld moeten worden.

2.7.

[gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn bij het tussenvonnis opgedragen (i) te bewijzen dat erflaatster ten tijde van haar overlijden een Chinees porseleinen theeservies bezat en dat [eiser] dit na haar overlijden heeft meegenomen uit de woning en (ii) aan te tonen wat op de peildatum ( [overlijdensdatum] 2015) de waarde van dit servies was.

2.8.

[gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben als getuigen voorgebracht:

 mevrouw [C] (hierna: [C] );

 de heer [B] (hierna: [B] ).

2.9.

[eiser] heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht op contra-enquête.

2.10.

Over het theeservies is door de getuigen – voor zover relevant – het volgende verklaard.

2.11.

De getuige [C] heeft onder meer het volgende verklaard:

Ik weet niet waar het porseleinen theeservies is. Ik weet niet of [erflaatster] een porseleinen theeservies had.

(…)

Op uw vraag wat dat porseleinen servies waard was, antwoord ik dat ik dat niet weet.

U vraagt mij of ik weet of er een Chinees porseleinen theeservies bij [erflaatster] was. Ik heb het nooit gezien. Het stond in een speciaal kastje. Ik kwam vaak bij [erflaatster] thuis. Zij was er erg zuinig op.

Ik weet dat het in dat kastje stond omdat het dat porseleinen theeservies zal zijn. [erflaatster] heeft mij zelf verteld dat zij dat had. Dat heeft zij mij zomaar verteld. Zij heeft altijd gezegd dat zij daar zuinig op is. Ik had het daar niet vaak met haar over. Het is door mij nooit gebruikt.

U vraagt mij of mij bekend is of er na het overlijden van [erflaatster] mensen in de woning van [erflaatster] zijn geweest. Dat kan ik u niet vertellen, want ik ben er na de begrafenis niet meer geweest.

2.12.

De getuige [B] heeft onder meer het volgende verklaard:

U vraag mij naar mijn schriftelijke verklaring waarin ik heb verklaard dat [eiser] het kostbare Chinese porseleinen theeservies van [erflaatster] heeft meegenomen en of ik bij die verklaring blijf. Ja. Ik heb hen persoonlijke dingen meegeven, omdat ik vond dat de spullen van [erflaatster] bij haar kinderen hoorden. Dat heb ik met alle spullen van [erflaatster] gedaan. Ik heb hen laten kiezen. Hoofdzakelijk waren [eiser] en [gedaagde 2] daarbij aanwezig. Dit was na het overlijden van [erflaatster] . Toen hebben zij een heleboel spullen meegenomen. Er zijn ook spullen meegenomen tijdens haar leven, omdat er in de buurt was ingebroken. Voor haar overlijden zijn schilderijen onder de kinderen verdeeld. Aan [gedaagde 2] had zij de sieraden meegegeven.

Na het overlijden hebben wij de schildersspullen aan [gedaagde 2] meegegeven. Die heeft zij aan een vriendin gegeven. [eiser] heeft toen ook spullen meegenomen.

Het porseleinen theeservies is bij [eiser] . Dat heeft hij na het overlijden meegenomen. Het stond in het theekastje.

U vraagt mij wat voor servies het was. Ik heb daar geen flauw idee van. Zij had zoveel tierelantijntjes. Als er bezoek was werd het gebruikt.

Ik heb er geen idee van wat het theeservies waard was.

Op de vraag of [eiser] en [gedaagde 2] na het overlijden van [erflaatster] nog in de woning zijn geweest antwoord ik dat dat het geval is.

U vraagt mij hoe het in zijn werk ging op het moment dat [eiser] en [gedaagde 2] de spullen uit de woning meenamen. Ik was daarbij aanwezig. Zij hebben de spullen meegenomen, ik heb de spullen niet meegegeven. Ik heb gezegd dat zij het mee konden nemen. Ik heb het hen niet fysiek gegeven. Van mij mochten zij het meenemen. Ik bedoelde daarnet hetzelfde toen ik zei dat ik het servies aan [eiser] heb meegegeven.

[eiser] en [gedaagde 2] kwamen niet op uitnodiging, zij kwamen gewoon binnen. Zij hadden zelf een sleutel van het huis.

U vraagt mij of ik weet waaruit het servies bestond. Dit bestond uit borden, kopjes, schoteltjes, een melkkannetje en een suikerkannetje. Nu u, mr. Kranenburg, de verklaring aan mij voorleest en mij vraagt of het een of meer melkkannetjes en suikerkannetjes waren, antwoord ik dat ik dat niet weet. Het servies stond in een theekastje. Ik weet nog zo goed waaruit het servies bestond, omdat ik dag en nacht bij [erflaatster] was.

U vraagt mij of het theeservies bij al het bezoek gebruikt werd. Dat werd alleen bij belangrijk bezoek gebruikt. Bijvoorbeeld als een goede vriendin of familie van verre kwam.

2.13.

Gelet op de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen in combinatie met de eerder in de procedure overgelegde schriftelijke verklaring van [B] , acht de rechtbank [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] geslaagd in het hen opgedragen bewijs dat erflaatster ten tijde van haar overlijden een Chinees porseleinen theeservies bezat en dat [eiser] dit na haar overlijden heeft meegenomen uit de woning. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.

2.14.

[B] en [C] hebben beiden verklaard dat erflaatster het theeservies in een theekastje, of speciaal kastje, bewaarde. Hiermee staat vast dat erflaatster een Chinees porseleinen theeservies bezat. Weliswaar heeft [C] verklaard dat zij het theeservies nooit heeft gezien, maar zij heeft ook verklaard dat erflaatster haar heeft verteld dat het theeservies in een speciaal kastje stond. Dit komt overeen met wat [B] over het theeservies heeft verklaard.

2.15.

Uit de getuigenverklaringen volgt dat het theeservies niet dagelijks werd gebruikt en in een kastje stond. De rechtbank acht het daarom niet vreemd dat [B] niet precies wist uit welke onderdelen het theeservies bestond.

2.16.

[eiser] betoogt dat haaks op elkaar staat dat [B] heeft verklaard dat het theeservies door erflaatster gebruikt werd bij bezoek van goede vrienden of verre familie, maar dat goede vriendin [C] het servies nooit heeft gezien. De rechtbank is met [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] van oordeel dat juist de omstandigheid dat [C] een goede vriendin van erflaatster was en vaak bij erflaatster thuis kwam, meebrengt dat haar bezoek geen speciale gebeurtenis was waarvoor het theeservies tevoorschijn werd gehaald.

2.17.

[B] heeft schriftelijk verklaard dat [eiser] het theeservies heeft meegenomen. Tijdens het getuigenverhoor heeft [B] verklaard dat hij bij zijn schriftelijke verklaring blijft en dat hij tegen [eiser] heeft gezegd dat hij het theeservies mee kon nemen. Wat daarvan ook zij, vast staat hiermee dat [eiser] het theeservies heeft meegenomen uit de woning van erflaatster. Of [eiser] de sleutel na het overlijden van erflaatster direct aan [B] heeft afgegeven, zoals door [eiser] gesteld en door [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] betwist, doet hierbij niet ter zake.

2.18.

Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn geslaagd in het bewijs van hun stelling dat erflaatster ten tijde van haar overlijden een Chinees porseleinen theeservies bezat en dat [eiser] dit na haar overlijden heeft meegenomen uit de woning.

2.19.

De rechtbank acht [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet geslaagd in het hen opgedragen bewijs aan te tonen wat op de peildatum de waarde van het theeservies was.

2.20.

De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De getuigen hebben beiden verklaard dat zij niet weten wat het theeservies waard was. [B] heeft verder verklaard dat erflaatster na een inbraak in de buurt alle waardevolle spullen in bewaring heeft gegeven aan haar kinderen. Het theeservies, dat volgens de verklaringen van [B] ten tijde van het overlijden van erflaatster nog in de woning aanwezig was, behoorde dus kennelijk niet tot de waardevolle spullen van erflaatster. Nu [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niets over de waarde hebben gesteld behalve dat het theeservies veel waard was en niets in het geding hebben gebracht waaruit de waarde zou moeten blijken, kent de rechtbank aan het theeservies een waarde toe van nihil.

2.21.

Aangezien de overige erfgenamen geen toedeling van het theeservies hebben gevorderd en zij ook overigens niet te kennen hebben gegeven toedeling van het theeservies te wensen, zal de rechtbank het theeservies toedelen aan [eiser] , tegen inbreng van de waarde daarvan (nihil) in de nalatenschap.

Schuld aan [eiser]

2.22.

In het tussenvonnis is geoordeeld dat de vordering van [eiser] op de nalatenschap, in verband met door hem verleende zorg, in ieder geval € 1.890 en € 5.950, derhalve in totaal € 7.840, bedraagt.

2.23.

In de dagvaarding en in de akte uitlaten van 24 oktober 2018, heeft [eiser] gesteld dat een bedrag van € 578,55 (inclusief € 8,55 aan rente) aan hem is uitbetaald terzake van de door hem verleende zorg. Nu [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben bevestigd dat dit bedrag van € 578,55 (inclusief rente) aan [eiser] is betaald, brengt de rechtbank het bedrag van € 570 in mindering op de vordering van [eiser] op de nalatenschap.

2.24.

In het tussenvonnis heeft de rechtbank (als door [eiser] onvoldoende betwist) vastgesteld dat [eiser] in 2015 een bedrag van € 3.500 van [B] heeft ontvangen als voorschot op de door hem nog bij erflaatster te declareren bedragen betreffende de aan haar geleverde dan wel nog te leveren zorg. Hoewel [eiser] niet in de gelegenheid is gesteld om zich hierover na het tussenvonnis uit te laten, heeft [eiser] na het tussenvonnis de ontvangst van het bedrag van € 3.500 wederom betwist. In hetgeen [eiser] hierover naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank echter geen reden om terug te komen op wat, onder 4.18 van het tussenvonnis, is overwogen en beslist over de ontvangst van het bedrag van € 3.500 door [eiser] .

2.25.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] op de nalatenschap € 7.270 (€ 7.840 -/- € 570) bedraagt.

Kosten grafschrift en prioritering schulden

2.26.

Tijdens de zitting op 8 januari 2019 hebben partijen met elkaar afgesproken dat [eiser] de grafrechten overdraagt aan [gedaagde 4] , zodat zij het grafschrift kan regelen. Partijen spraken af dat het grafschrift zal luiden als volgt:

Hier ligt onze geliefde oma, moeder en vriendin [erflaatster] , geboren op [geboortedatum] en overleden op [overlijdensdatum] 2015.

2.27.

Partijen spraken verder met elkaar af dat de kosten van het grafschrift door de vijf erfgenamen gezamenlijk en voor gelijke delen worden gedragen. De door [eiser] ten behoeve van het graf van erflaatster gemaakte kosten zal hij verrekenen met zijn broer en zussen. Partijen spraken ten slotte af de beslissing in het eindvonnis af te wachten over de prioritering van de schulden. Deze schulden betreffen de vordering van [eiser] en de kosten van het grafschrift.

2.28.

De rechtbank is van oordeel dat de kosten van het grafschrift behoren tot de begrafeniskosten en daarom als eerste als schuld van de nalatenschap uit het saldo van de ervenrekening moeten worden voldaan. Deze kosten gaan dus vóór de vordering van [eiser] op de nalatenschap. Immers, op grond van artikel 3:288 onder b BW zijn de vorderingen ter zake van de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene, bevoorrechte vorderingen op alle goederen. Niet is gesteld of gebleken dat de kosten niet in overeenstemming zijn met de omstandigheden van erflaatster, zodat de rechtbank deze kosten voor het gehele bedrag in aanmerking neemt als begrafeniskosten.

2.29.

Hoewel de afspraak die partijen met elkaar hebben gemaakt over de tekst van het grafschrift zich niet leent voor opname in het dictum, omdat hierover geen vordering is ingesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen hun afspraak gestand zullen doen.

voorts in conventie

Boedelbeschrijving

2.30.

[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] om kort gezegd een boedelbeschrijving op te stellen, voorzien van bijbehorende stukken. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld, wordt deze vordering bij gebrek aan belang afgewezen.

Rekening en verantwoording

2.31.

In het tussenvonnis heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld bij akte een standpunt in te nemen ten aanzien van de door [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] afgelegde (rekening en) verantwoording over het door hen gevoerde beheer over de gelden van erflaatster.

2.32.

Bij akte uitlaten van 14 maart 2018 heeft [eiser] betoogd dat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet hebben voldaan aan hun verplichtingen en de tijdens de comparitie van 27 november 2017 gemaakte afspraken en dus nog altijd onvoldoende rekening en verantwoording hebben afgelegd. Bij voormelde akte uitlaten heeft [eiser] de rechtbank verzocht over te gaan tot het gelasten van een nieuwe comparitie waarbij [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] de navolgende bescheiden uiterlijk vier weken voor de comparitie dienen over te leggen:

  1. een duidelijk overzicht van de rekening bij de ABN AMRO met nummer [rekeningnummer 1] tot en met dat moment;

  2. een duidelijk overzicht van de en/of rekening van erflaatster met [B] ;

  3. een tot dat moment bijgewerkte rekening en verantwoording.

Daarnaast stelt [eiser] dat de overige erfgenamen medewerking dienen te verlenen aan het opvragen bij Delta Lloyd van het rekeningnummer waarop de laatste betalingen hebben plaatsgevonden.

Ad a

2.33.

In voormelde akte uitlaten heeft [eiser] verklaard dat hij op 13 maart 2018, een dag voor het nemen van zijn akte, een pakket bescheiden heeft ontvangen met daarin onder andere de bankafschriften tot die datum. Gelet op de late ontvangst van die stukken, heeft [eiser] daarop in zijn akte van 14 maart 2018 niet kunnen reageren. [eiser] heeft dit wel kunnen doen in zijn akte uitlaten van 24 oktober 2018. Nu hij daarin niet heeft gesteld dat er nog steeds stukken ontbreken, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] alle gevraagde stukken inmiddels heeft ontvangen.

Ad b

2.34.

Zoals hiervoor in 2.1 is overwogen, zal de rechtbank het saldo van de en/of rekening van erflaatster en [B] buiten beschouwing laten. Nu het saldo van de en/of rekening geen bestanddeel is van de nalatenschap van erflaatster, hoeven [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] daarvan geen overzicht aan [eiser] te verstrekken. Een juridische grondslag hiervoor ontbreekt.

Ad c

2.35.

[eiser] stelt in zijn akte uitlaten van 14 maart 2018 dat de afgelegde rekening en verantwoording alleen gaat over bij- en afschrijvingen van 23 oktober 2015 tot en met 30 januari 2017 en hij vraagt zich af wat er na 30 januari 2017 op de ervenrekening is gebeurd. [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben bij akte uitlaten van 21 november 2018 verklaard dat elke uitgave is verantwoord en dat de door hen afgelegde rekening en verantwoording voldoende is en in overeenstemming is met wat van hen in redelijkheid verlangd kan worden. [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben zowel tijdens de zitting van 27 november 2017 als tijdens de zitting van 8 januari 2019 verklaard dat er nog een bedrag van ruim € 4.000 op de ervenrekening staat. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat er volgens [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] geen mutaties meer zijn geweest op de ervenrekening.

2.36.

In zijn akte van 24 oktober 2018 stelt [eiser] verder dat het saldo op de rekening van erflaatster op de overlijdensdatum € 13.633,56 bedroeg, dat er op 18 november 2015 nog een bedrag van € 5.390 op de rekening is gestort en later nog een bedrag van € 1.704 van de Belastingdienst, zodat er in totaal dus nog een bedrag van € 20.727,56 beschikbaar was om de schulden van de nalatenschap te voldoen. Wat er met dit bedrag is gebeurd, is volgens [eiser] niet duidelijk. [eiser] betwist in dit verband dat de begrafeniskosten van € 11.506,10 en de kosten CAK van € 720,20 als schuld van de nalatenschap meegenomen mogen worden.

2.37.

Tijdens de zitting van 27 november 2017 heeft [eiser] verklaard dat er een incassobureau nodig was om de begrafeniskosten te betalen en dat er geen schuld meer is ten aanzien van de begrafenis. Tijdens die zitting is dus vast komen te staan dat de kosten van de uitvaart zijn betaald en dat deze € 11.506,10 bedroegen. Op grond van het bepaalde in artikel 4:7 lid 1 onder b BW zijn de begrafeniskosten schulden van de nalatenschap, zodat de begrafeniskosten van € 11.506,10 van de ervenrekening betaald mochten worden.

2.38.

Ten aanzien van de kosten CAK overweegt de rechtbank als volgt. [eiser] heeft de nota van het CAK bij zijn akte van 14 maart 2018 (bijlage bij productie 14) in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat deze nota is gericht aan de erven van mevrouw [erflaatster] en dat het gaat om de eigen bijdrage van erflaatster voor verleende zorg. Niet is gesteld of gebleken dat dit geen kosten van de nalatenschap zijn, zodat dit bedrag van € 720,20 van de ervenrekening mocht worden voldaan.

2.39.

Uit het door [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] als productie 3 bij de conclusie van antwoord in het geding gebrachte overzicht van de mutaties op de ervenrekening volgt dat van de ervenrekening verder nog een bedrag van € 667,80 voor de catering bij de condoleance in de kerk is betaald en dat het door [B] voor erflaatster voorgeschoten bedrag van € 3.500 (zie 4.18 van het tussenvonnis) aan hem is terugbetaald. [eiser] heeft deze betalingen niet betwist. Ook het bedrag van € 578,55 dat aan [eiser] is uitbetaald terzake van de door hem verleende zorg (zie 2.23) is in dit overzicht verantwoord. Na aftrek van deze bedragen van het saldo van de ervenrekening (dat nog resteerde na aftrek van het hiervoor genoemde bedragen van € 11.506,20 en € 720,20), resteert er nog een bedrag van € 3.754,91. Indien daarbij de saldi van de ING-rekeningen (€ 246,63 + € 10,81) wordt opgeteld, moet worden geconcludeerd dat er nog een banksaldo van in totaal € 4.012,35 resteert. Dit bedrag komt overeen met hetgeen [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zowel tijdens de zitting van 27 november 2017 als tijdens de zitting van 8 januari 2019 hebben verklaard over het saldo dat nog op de ervenrekening resteert. Het betoog van [eiser] dat, zelfs als de begrafeniskosten en de kosten CAK van de ervenrekening zijn betaald, het saldo op de ervenrekening toereikend zou moeten zijn om ook zijn vordering te kunnen betalen, omdat er door Delta Lloyd en door diverse instanties na het overlijden van erflaatster bedragen op de rekening zijn gerestitueerd, gaat dan ook niet op.

Delta Lloyd

2.40.

Tijdens de zitting van 8 januari 2019 is vast komen te staan dat de declaraties van [eiser] van in totaal € 5.950 niet door de verzekeraar zijn uitbetaald, omdat deze onvoldoende gespecificeerd waren. Het verzoek van [eiser] te gelasten dat de erfgenamen medewerking verlenen aan het opvragen bij Delta Lloyd van het rekeningnummer waarop de laatste betalingen hebben plaatsgevonden, kan daarom niet worden toegewezen.

Conclusie rekening en verantwoording

2.41.

Met het voorgaande staat vast dat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] alle relevante bankafschriften van erflaatster aan [eiser] ter beschikking hebben gesteld en voldoende rekening en verantwoording hebben afgelegd. Tijdens de comparitie van 27 november 2017 hebben [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] voldoende verklaring gegeven voor het feit dat de ervenrekening eerst werd beheerd door [gedaagde 1] en later door [gedaagde 3] .

2.42.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] gevoerde beheer over de gelden van erflaatster zal afwijzen.

Dwangsom

2.43.

Nu de vorderingen I en II worden afgewezen, zal de gevorderde dwangsom eveneens worden afgewezen.

voorts in reconventie

Zuivere aanvaarding?

2.44.

[gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vorderen een verklaring voor recht dat de verklaringen dat [eiser] en [gedaagde 2] de nalatenschap van erflaatster beneficiair hebben aanvaard rechtens geen werking hebben en voornoemde erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld, wordt deze vordering afgewezen wegens gebrek aan belang. De omstandigheid dat na het tussenvonnis vast is komen te staan dat [eiser] het Chinese porseleinen theeservies van erflaatster na haar overlijden heeft meegenomen, maakt dit niet anders. Immers, [gedaagde 2] heeft de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard, waardoor de gehele nalatenschap als een beneficiair aanvaarde nalatenschap dient te worden afgewikkeld. [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden geacht de nalatenschap beneficiair te hebben aanvaard, omdat zij geen keuze hebben uitgebracht. Zij zullen dus ook niet verplicht zijn schulden van de nalatenschap uit hun privévermogen te voldoen. Ook de bestaande mogelijkheid dat de nalatenschap ontoereikend zal zijn om de kosten voor het grafschrift te voldoen, maakt niet dat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] belang hebben bij de door hen gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard. De rechtbank begrijpt de door partijen ter zitting van 8 januari 2019 gemaakte afspraak tussen partijen namelijk aldus, dat partijen – indien de kosten voor het grafschrift niet volledig zullen kunnen worden voldaan uit de nalatenschap – de dan nog resterende schuld gezamenlijk en voor gelijke delen zullen dragen, en deze niet bij [eiser] zullen neerleggen omdat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard vanwege het meenemen van het theeservies na het overlijden van erflaatster.

Benoemen vereffenaar

2.45.

[gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vorderen in de nalatenschap van erflaatster een vereffenaar te benoemen. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld, wordt deze vordering afgewezen.

Rekening en verantwoording

2.46.

[gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vorderen [eiser] te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde financieel beheer over het vermogen van erflaatster voor de periode te rekenen vanaf vijf jaar voor het overlijden van erflaatster tot datum overlijden. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld, wordt deze vordering afgewezen.

Overzicht van door [eiser] en [gedaagde 2] meegenomen inboedelgoederen

2.47.

[gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vorderen veroordeling van [eiser] om aan hen een overzicht te verstrekken van de door hem en [gedaagde 2] uit de woning van erflaatster meegenomen goederen en sieraden.

2.48.

Gelet op hetgeen hiervoor en in het tussenvonnis over de inboedelgoederen is overwogen, zal deze vordering wegens gebrek aan belang worden afgewezen.

Overzicht van door erflaatster gedane schenkingen

2.49.

[gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vorderen veroordeling van [eiser] om aan hen een overzicht te verstrekken van de door hem en [gedaagde 2] en haar echtgenoot van erflaatster ontvangen schenkingen.

2.50.

In het tussenvonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat [eiser] over de jaren 2004 tot en met 2006 in totaal € 10.262,50 van erflaatster als schenking heeft ontvangen.

2.51.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat, nu deze vordering in feite erop neer komt dat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] met het oog op een mogelijk beroep op hun legitieme portie vastgesteld willen zien welke schenkingen erflaatster heeft gedaan, zij zulks bij eindvonnis zal doen. Deze vordering zal daarom worden toegewezen voor zover het betreft door [eiser] van erflaatster ontvangen schenkingen. Voor veroordeling van [eiser] om aan [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] een overzicht te verstrekken van de door [gedaagde 2] en haar echtgenoot van erflaatster ontvangen schenkingen bestaat geen rechtsgrond, zodat dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.

Dwangsom

2.52.

Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld, wordt de onder D gevorderde dwangsom afgewezen.

voorts in conventie en in reconventie

Vaststelling van de (wijze van) verdeling

2.53.

Zowel [eiser] als [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vorderen vaststelling van de (wijze van) verdeling van de nalatenschap van erflaatster. De rechtbank zal deze vorderingen in conventie en in reconventie daarom gezamenlijk behandelen.

2.54.

Tijdens de zitting van 27 november 2017 en van 8 januari 2019 hebben [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] verklaard dat het actuele saldo op de ervenrekening ongeveer € 4.000 bedraagt. Nu dit niet meer is weersproken en gelet op hetgeen hiervoor over de door [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] afgelegde rekening en verantwoording is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat dit het te verdelen saldo is.

2.55.

Uit het voorgaande volgt dat tot de te verdelen activa van de nalatenschap behoren het saldo op de ervenrekening van ongeveer € 4.000 en het Chinese porseleinen theeservies ter waarde van nihil. Verder volgt uit het voorgaande dat ten laste van de nalatenschap nog komen de kosten van het grafschrift en de vordering van [eiser] van € 7.270.

2.56.

Zoals hiervoor is overwogen, dienen allereerst de kosten van het grafschrift van de ervenrekening te worden betaald en dient uit het eventueel resterende saldo de vordering van [eiser] te worden voldaan. Zoals hiervoor (en in het tussenvonnis) is overwogen is de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard door [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] . Dit brengt mee dat deze erfgenamen de (eventueel resterende) vordering van [eiser] niet uit hun privévermogen hoeven te betalen.

2.57.

Zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het Chinese porseleinen theeservies toedelen aan [eiser] , tegen inbreng van de waarde van nihil in de nalatenschap.

2.58.

[gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vorderen vaststelling van de verdeling van de nalatenschap, rekening houdende met de door [eiser] en [gedaagde 2] ontvangen schenkingen.

2.59.

Artikel 4:229 lid 1 BW bepaalt dat erfgenamen ten behoeve van hun mede-erfgenamen verplicht zijn de waarde van de hun door de erflater gedane giften in te brengen, voor zover de erflater dit, hetzij bij de gift hetzij bij uiterste wilsbeschikking, heeft voorgeschreven.

2.60.

Nu erflaatster geen testament had, gaat het hier om giften waarbij zij bij de gift heeft bepaald dat die in de nalatenschap moeten worden ingebracht. Niet is gesteld of gebleken dat erflaatster bij (de) gift(en) heeft voorgeschreven dat die moet(en) worden ingebracht in haar nalatenschap, zodat eventuele schenkingen niet van belang zijn voor het bepalen van de omvang van de nalatenschap van erflaatster.

2.61.

Wel kunnen schenkingen van belang zijn in geval van een (aanvullend) beroep op de legitieme portie, zoals mr. Schnoor ter zitting op 27 november 2017 naar voren heeft gebracht. Immers, als de nalatenschap niet toereikend is om de legitieme portie te voldoen, worden primair makingen (testamentaire begunstigingen) aangetast en secundair giften. Er ontstaat dan een vergoedingsplicht van de begiftigde jegens de legitimaris (artikel 4:89 BW) . Op grond van artikel 4:67 aanhef en onder d BW worden bij de berekening van de legitieme portie door erflaatster gedane giften in aanmerking genomen die zijn gedaan aan een afstammeling, mits deze, of een afstammeling van deze afstammeling, legitimaris van erflaatster is. De legitieme portie bedraagt op grond van de artikelen 4:64 en 4:65 BW in dit geval 1/10e van de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f.

2.62.

Het kan dus van belang zijn om de hoogte van de schenkingen vast te stellen om daarna te kunnen bepalen of de legitieme is geschonden, maar daartoe is geen vordering ingesteld. Nu geen beroep is gedaan op de legitieme portie, laat de rechtbank (eventuele) schenkingen bij de vaststelling van de verdeling buiten beschouwing.

2.63.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank (de wijze van) verdeling van de nalatenschap van erflaatster als volgt vast stellen. Van de huidige saldi op de ervenrekening en de ING bank- en spaarrekening dient het grafschrift te worden betaald, en indien daarna nog een bedrag op de rekeningen resteert, dient hieruit voor zover mogelijk de vordering van [eiser] te worden voldaan. Een eventueel resterend saldo komt de erfgenamen ieder voor een vijfde gedeelte toe. De rechtbank deelt het Chinese porseleinen theeservies toe aan [eiser] , tegen inbreng in de nalatenschap van de waarde van nihil.

2.64.

Nu de declaratietermijn voor de facturen 150000, 150008 en 150009 voor het bedrag van € 5.950 blijkens de brief van Delta Lloyd/Nationale Nederlanden van 28 september 2018 (productie 1 bij de akte uitlaten van 12 november 2018) inmiddels is verstreken, neemt de rechtbank aan dat Delta Lloyd het bedrag van € 5.950 niet meer zal uitbetalen. Mocht Delta Lloyd de declaraties van [eiser] ter hoogte van € 5.950 desondanks toch nog (gedeeltelijk) uitbetalen, dan dienen uit het alsdan te ontvangen bedrag de eventueel nog resterende kosten voor het grafschrift te worden voldaan en vervolgens, voor zover mogelijk, de vordering van [eiser] .

Proceskosten

2.65.

Gezien de familierelatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3De beslissing

De rechtbank:

in conventie en in reconventie

3.1.

stelt de (wijze van) verdeling van de nalatenschap van [erflaatster] , overleden op [overlijdensdatum] 2015, als volgt vast:

3.1.1.

bepaalt dat uit de saldi van de in 2.2 genoemde bankrekeningen het grafschrift dient te worden betaald, en indien daarna nog een bedrag op die bankrekeningen resteert, hieruit de vordering van [eiser] (van in totaal nog € 7.270) voor zover mogelijk dient te worden voldaan;

3.1.2.

bepaalt dat, indien het saldo op de in 2.2 genoemde bankrekeningen niet toereikend is om hieruit de kosten van het grafschrift te voldoen, de (resterende) kosten van het grafschrift door partijen gezamenlijk worden gedragen, ieder voor een gelijk deel;

3.1.3.

bepaalt dat, indien Delta Lloyd nog enig bedrag aan de nalatenschap zal betalen ter zake door [eiser] ingediende declaraties, uit het alsdan te ontvangen bedrag de eventueel nog resterende kosten van het grafschrift dienen te worden voldaan en indien daarna nog een bedrag resteert, daaruit de vordering van [eiser] voor zover mogelijk dient te worden voldaan;

3.1.4.

aan de erfgenamen wordt toegedeeld, ieder voor een vijfde gedeelte, het na voldoening van voormelde schulden eventueel resterende saldo op de in 2.2 genoemde bankrekeningen;

3.1.5.

aan [eiser] wordt toegedeeld het Chinese porseleinen theeservies, tegen inbreng in de nalatenschap van de waarde van nihil;

3.2.

veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] een overzicht te verstrekken van de door hem van erflaatster ontvangen schenkingen;

3.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.4.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

3.5.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op

24 april 2019. 1

1

type: 2339

Jurisprudentie 1

Rechtbank Den Haag 19-09-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:11331


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733