Rechtbank Zeeland-West-Brabant 02-04-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2449

Datum publicatie29-05-2019
ZaaknummerC/02/356663 JERK 19-541 en C/02/356665 JERK 19-542
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenKinderen; (Verv. toestemming) paspoort; Geschil over vakantie buitenland;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW; 1:265e BW Gedeeltelijk gezag GI bij OTS
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De GI verzoekt vervangende toestemming voor de afgifte van een Nederlands reisdocument, vervangende toestemming voor vakantie van het kind met het gezinshuis naar Spanje en gedeeltelijke uitoefening gezag voor het aanmelden bij een school. Moeder onthoudt haar toestemmingen hiervoor. Vader stemt in met de verzoeken. Rb: wijst verzoeken toe. Het is belangrijk voor de minderjarige om in te voegen in het gezinshuis, niet buitengesloten te worden en gelijk te worden behandeld met de andere kinderen in het gezinshuis.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht Zittingsplaats: Breda

zaakgegevens : C/02/356663 / JE RK 19-541

C/02/356665 / JE RK 19-542

datum uitspraak: 2 april 2019

beschikking vervangende toestemming Paspoortwet en gedeeltelijke uitoefening gezag

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),

gevestigd te Tilburg, betreffende

[minderjarige 3] [naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] . De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , hierna te noemen de moeder,

wonende te Roosendaal, bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat,

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de vader, wonende te Veen,

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NL, hierna te noemen

de Raad,

gevestigd te Eindhoven.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- de verzoeken met bijlagen van de GI van 25 maart 2019 ingekomen bij de griffie op

26 maart 2019 in de zaken met kenmerken C/02/35663 / JE RK 19-541 en C/02/356665 / JE RK 19-542;

  • de e-mail van de vader van 29 maart 2019;

  • de brief van de advocaat van de moeder van 1 april 2019 met bijlagen;

  • de ter zitting overhandigde pleitnota's van de advocaat van de moeder;

Op 2 april 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord is:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,

Zaaknummers: C/02/35663 / JE RK 19-541 en C/02/356665 / JE RK 19-542

2

- een vertegenwoordigster van de Raad,

- een vertegenwoordigster van de GI.

Opgeroepen en niet verschenen is:

- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige 3] woont in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.

Bij beschikking van 12 september 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] verlengd tot 30 augustus 2019.

Bij beschikking van 28 december 2018 heeft de kinderrechter de machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] bij de vader, zijnde de andere met gezag belaste ouder, met ingang van 30 december 2018 tot 30 maart 2019.

Bij beschikking van 28 februari 2019 heeft de kinderrechter de machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder 24- uurs, tot 30 augustus 2019.

De verzoeken

In de zaak met kenmerk C/02/35663 / JE RK 19-541

De GI heeft de kinderrechter verzocht om op grond van artikel 36 lid 1 Paspoortwet vervangende toestemming te verlenen voor het verkrijgen van een Nederlands reisdocument ten behoeve van [minderjarige 3] .

In de zaak met kenmerk C/02/356665 / JE RK 19-542

Tevens heeft de GI verzocht te bepalen dat het gezag over [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de GI met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling,voor de duur van de machtiging uithuisplaatsing.

De standpunten

De vertegenwoordigster van de GI geeft ter zitting aan dat de moeder op geen enkele wijze meewerkend heeft gereageerd op de verzoeken die meermaals zijn gedaan door de GI strekkende tot het geven van toestemming voor de inschrijving op de nieuwe school van [minderjarige 3] en het verstrekken van het paspoort van [minderjarige 3] . De moeder heeft enkel per e-mail laten weten dat zij de beschikking van het Gerechtshof in Den Bosch - inzake haar hoger beroep tegen de beschikking van deze rechtbank van 28 december 2018 - af wil wachten. Echter deze beschikking heeft betrekking op de periode van uithuisplaatsing van [minderjarige 3] bij de vader van 30 december 2018 tot 30 maart 2019 en staat los van het verblijf van [minderjarige 3] sedert 1 maart 2019 in het gezinshuis. De GI vindt het belangrijk dat [minderjarige 3] in het gezinshuis kan aansluiten bij alles wat zij als gezinshuis doen. De aankomende vakantie staat al op 18 april 2019 gepland, het gezinshuis gaat dan naar Spanje. Ook voor de zomervakantie is de planning dat zij een aantal weken naar Spanje toe gaan. Het gezinshuis gaat jaarlijks op vakantie in Spanje. Inmiddels staat [minderjarige 3] ingeschreven op haar nieuwe school, maar enkel met de toestemming van de vader. Officieel is de toestemming van de moeder ook nodig. Op

Zaaknummers: C/02/35663 / JE RK 19-541 en C/02/356665 / JE RK 19-542

3

de vorige school van [minderjarige 3] bleek de enkele toestemming van de vader onvoldoende te zijn om [minderjarige 3] deel te laten nemen aan alle activiteiten van de school. De GI betreurt het ten zeerste dat de moeder het belang van [minderjarige 3] niet voorop kan zetten en dat zij niet kan accepteren dat de plaatsing van [minderjarige 3] in het gezinshuis perspectiefbiedend is. Dit gezinshuis is extra getoetst door de gemeente en goedgekeurd. Het gezinshuis is onderdeel van een aantal particulieren gezinshuizen die gezamenlijk een collectief hebben gevormd waar ook gedragsdeskundigen zich bij hebben aangesloten. De GI betreurt het verder dat de moeder niet openstaat voor een gesprek met het gezinshuis en de gedragsdeskundige om over de omgang met [minderjarige 3] te spreken en de rol die moeder thans kan invullen. De GI vraagt de kinderrechter, indien hij vervangende toestemming verleent voor de aanvraag van de identiteitskaart van [minderjarige 3] , ook toestemming te geven voor de vakantie naar Spanje.

De vader heeft bij voornoemde e-mail van 29 maart 2019 kenbaar gemaakt dat hij vanwege zijn werk in het buitenland niet bij de zitting aanwezig kan zijn. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij akkoord is met de verzoeken zoals die door de GI zijn gedaan.

De moeder, bijgestaan door haar advocaat, brengt ter zitting naar voren dat zij [minderjarige 3] reeds ruim zes weken niet heeft gezien. Dit doet haar pijn. De moeder wijt het aan de GI dat de samenwerking tussen haar en haar ex-man verstoord is geraakt. Ook voelt zij zich gepasseerd in de beslissingen die rondom [minderjarige 3] worden genomen en heeft het gevoel dat de GI haar chanteert en niet serieus neemt. Er is geen sprake van communicatie vanuit de zijde van de GI naar de moeder, zij wordt enkel benaderd wanneer een handtekening nodig is. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 28 december 2018. De moeder is nog altijd niet bereid om toestemming te verlenen om [minderjarige 3] bij haar nieuwe school in Lage Zwaluwe in te schrijven. Daarbij is het voor moeder thans een brug te ver om kennis te maken met het gezinshuis aangezien zij nog in afwachting is van de uitspraak van het Gerechtshof in Den Bosch. Ook is het voor de moeder niet mogelijk om medewerking te verlenen aan de door het gezinshuis geplande vakanties. Zelf is de moeder al geruime tijd niet met [minderjarige 3] op vakantie geweest. Zij zou dan ook graag zien dat [minderjarige 3] tijdens de vakanties van het gezinshuis bij haar verblijft. Tot slot wordt door de advocaat, namens moeder, aangevoerd dat niet is gebleken dat het gezinshuis is getoetst aan het Landelijk kwaliteitskader voorbereiding en screening aspirant pleegouders.

De vertegenwoordigster van de Raad verklaart dat de verzoeken van de GI in het verlengde liggen van de plaatsing van [minderjarige 3] in het gezinshuis. De Raad acht het niet wenselijk om [minderjarige 3] uit te sluiten van de activiteiten die plaatsvinden binnen het gezinshuis. Haar buitensluiten van deze activiteiten is niet in het belang van [minderjarige 3] . Om deze reden adviseert de Raad om vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van de identiteitskaart van [minderjarige 3] . Ten aanzien van de inschrijving van [minderjarige 3] op de nieuwe school geeft de Raad aan dat het voor [minderjarige 3] prettig is dat zij in haar woonomgeving naar school kan gaan.

Bovendien is dit de omgeving waar de sociale contacten van [minderjarige 3] zullen plaatsvinden die van belang zijn in haar ontwikkeling. Gelet hierop adviseert de Raad ook ten aanzien van dit verzoek van de GI de vervangende toestemming te verlenen.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt.

Ten aanzien van het verzoek van de GJ om vervangende toestemming te verlenen voor het verkrijgen van een Nederlands reisdocument, te weten een identiteitskaart

Ingevolge artikel 36 Paspoortwet kan de GI verzoeken om een vervangende verklaring van toestemming ter zake van de aanvraag voor een reisdocument ten behoeve van de

Zaaknummers: C/02/35663 / JE RK 19-541 en C/02/356665 / JE RK 19-542

4

ondertoezichtgestelde minderjarige jonger dan zestien jaar, wanneer één van de gezagdragende ouders toestemming tot afgifte van een reisdocument weigert. Dit kan ingevolge artikel 30 lid 2 Paspoortwet ook als de minderjarige al een paspoort heeft (dat in het bezit is van de moeder) en daarnaast zoals in casu een identiteitskaart nodig heeft.

De kinderrechter begrijpt dat de moeder haar toestemming onthoudt omdat zij niet kan instemmen met het recent verblijf van [minderjarige 3] in het gezinshuis.

Uitgangspunt is echter dat uitgegaan moet worden van de beschikking van 28 februari 2019 van deze rechtbank waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een gezinshuis is verleend. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad. Dit betekent dat die beslissing van de kinderrechter meteen rechtskracht heeft. Daarvan uitgaande moet de kinderrechter thans de afweging maken of het in het belang van [minderjarige 3] is dat zij met het gezinshuis mee op vakantie naar Spanje kan gaan.

Gelet op de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 3] is dat zij met de andere kinderen en de gezinshuisouders op vakantie kan gaan, ook als dat in het buitenland is. Het is van belang dat [minderjarige 3] zo snel mogelijk integreert in het gezin van de gezinshuisouders en niet in [minderjarige 3] 's belang om haar

- zeker niet nu haar verblijf in het gezinshuis nog maar net is gestart - een uitzonderingspositie te laten innemen door haar niet mee laten te gaan op vakantie naar Spanje. Dat het op vakantie gaan van [minderjarige 3] in Spanje met het gezinshuis voor wat betreft het tijdstip, reis- of verblijfsomstandigheden of anderszins niet goed voor haar zou zijn is gesteld noch gebleken. Weliswaar heeft de advocaat aangevoerd dat het gezinshuis niet is getoetst aan het Landelijk kwaliteitskader voorbereiding en screening aspirant pleegouders, maar dit is gemotiveerd weersproken door de GI en bovendien is er geen verband aangegeven met de vakantie in Spanje.

Nu moeder ook op de zitting naar voren heeft gebracht niet te kunnen instemmen met een vakantie van [minderjarige 3] samen met haar gezinsleden in Spanje is het niet mogelijk een vergelijk tussen de ouders op dit punt teweeg te brengen.

De kinderrechter is van oordeel dat het belang van [minderjarige 3] : te weten een snelle integratie in het gezinshuis, een gelijke positie als de overige kinderen in het gezinshuis, geen uitzonderingspositie en een volwaardige deelname aan het gezinsleven binnen het gezinshuis, dient te prevaleren boven de bezwaren van de moeder die alle zijn terug te voeren op de plaatsingsbeschikking van 28 februari 2019. De kinderrechter zal dan ook de vervangende toestemming geven zodat een identiteitskaart voor [minderjarige 3] kan worden aangevraagd teneinde haar in de gelegenheid te stellen met het gezinshuis in Spanje op vakantie te gaan. Gelet op het bovenstaande kan op grond van artikel 1:262b BW tevens het verzoek van de GI om - naast de uitdrukkelijke toestemming van de vader - vervanging van de toestemming van de moeder om [minderjarige 3] die vakantie met het gezinshuis in het buitenland door te laten brengen, worden toegewezen.

Ten aanzien van het verzoek van de GI om aan haar het gezag over de minderjarige gedeeltelijk, te weten voor zover het betreft de aanmelding voor een onderwijsinstelling toe te kennen

Ingevolge artikel 1:265e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat de machtiging is verleend, op een daartoe strekkend verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Op grond van lid 1 sub a van voormeld wetsartikel kan de kinderrechter dit doen met betrekking tot de aanmelding van de

Zaaknummers: C/02/35663 / JE RK 19-541 en C/02/356665 / JE RK 19-542

5

minderjarige bij een onderwijsinstelling. De kinderrechter dient daarbij te beoordelen of de aldus verzochte beperking in het specifieke geval en gericht op de specifieke belangen van de minderjarige noodzakelijk is.

Gelet op de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting overweegt de kinderrechter het volgende. Weliswaar is de moeder het niet eens met de recente plaatsing van [minderjarige 3] in het gezinshuis in Lage Zwaluwe en kan zij daarom ook niet instemmen met de recente schoolkeuze voor [minderjarige 3] , maar de rechtbank dient als uitgangspunt voor haar beslissing op dit verzoek te nemen de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing van 28 februari 2019 van deze rechtbank om de GI te machtigen [minderjarige 3] te plaatsen in een gezinshuis. [minderjarige 3] is daar sedert 1 maart jl. geplaatst en staat, met de toestemming van de vader, ingeschreven op haar nieuwe school waar ook de andere kinderen die in hetzelfde gezinshuis verblijven naar toe gaan. Echter, wegens het ontbreken van de toestemming van de moeder kan [minderjarige 3] niet deelnemen aan alle activiteiten die vanuit de school worden georganiseerd. De kinderrechter acht het in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling noodzakelijk dat het gezag van de moeder op het punt van de aanmelding van [minderjarige 3] op de nieuwe school wordt uitgeoefend door de GI. Het is in het belang van [minderjarige 3] dat haar positie gelijk is aan de andere kinderen. Deze positie wordt gelijk gesteld wanneer de kinderrechter zijn

vervangende toestemming verleent. Dit maakt dat de kinderrechter het verzoek van de GI om gedeeltelijk met het gezag - te weten voor zover het betreft het geven van toestemming namens de moeder voor de aanmelding van [minderjarige 3] bij haar nieuwe basisschool in Lage Zwaluwe- te worden belast, zal toewijzen.

Dit betekent dat als volgt zal worden beslist.

De beslissing

De kinderrechter:

In de zaak met kenmerk C/02/35663 / JE RK 19-541

verleent - ter vervanging van de toestemming van de moeder - vervangende toestemming aan de GI voor de aanvraag van een identiteitskaart ten behoeve van [minderjarige 3] ;

verleent - ter vervanging van de toestemming van de moeder - vervangende toestemming aan de GI voor de vakantie in april 2019 van [minderjarige 3] met het gezinshuis in Spanje;

In de zaak met kenmerk C/02/356665 / JE RK 19-542

belast de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant gevestigd te Tilburg met het gezag van de moeder over [minderjarige 3] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Zaaknummers: C/02/35663 / JE RK 19-541 en C/02/356665 / JE RK 19-542

6

Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019 door mr. Koens, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Van Oirschot, als griffier.

De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 5 april 2019.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen

op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

Voor grossc/k.opie confonn

(iQ ffier van de iechtbank



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733