Rechtbank Zeeland-West-Brabant 19-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2275

Datum publicatie21-05-2019
ZaaknummerC/02/354242 / JE RK 19-101, C/02/354426 / JE RK 19-133, C/02/354097 / FA RK 19-316 en C/02/354614 / JE RK 19-172
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:263 e.v. BW Aanwijzing GI; 1:265g BW GI-besluit omgang bij OTS; 1:259 BW > Vervanging GI
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Bij eerdere beschikking is bepaald dat vader en minderjarigen gerechtigd zijn tot contact met elkaar op een nader door de GI te bepalen wijze. Rb: de uitspraak HR 14-12-20181 staat niet in de weg aan geven van schriftelijke aanwijzing in onderhavige situatie, nu GI daarmee zijn vrije bevoegdheid kan invullen. De wijze waarop de GI hiermee om is gegaan maakt echter dat van moeder niet gevergd kon worden dat zij meewerkte aan de bezoekmomenten zoals opgenomen in de schriftelijke aanwijzing.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Middelburg

zaakgegevens : C/02/354242 / JE RK 19-101 (bekrachtiging schriftelijke aanwijzing)
C/02/354426 / JE RK 19-133 (vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing)
C/02/354097 / FA RK 19-316 (wijziging zorg- en opvoedingstaken)
C/02/354614 / JE RK 19-172 (vervanging GI)

datum uitspraak: 19 februari 2019

beschikking verzoeken bekrachtiging schriftelijke aanwijzing, vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing, wijziging zorg- en opvoedingstaken en vervanging GI


in de zaken met zaaknummers JE RK 19-101 en JE RK 19-172 van

STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (de GI),

gevestigd te Middelburg,

en de zaken met zaaknummers JE RK 19-133 en FA RK 19-316 van

[belanghebbende 1] , hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg,

tegen

STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (de GI),

gevestigd te Middelburg,

allen betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .

De kinderrechter merkt in alle zaken als belanghebbenden aan:

[minderjarige 1] , voornoemd,

[minderjarige 2] , voornoemd,

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.I. Cambier te Axel,

en in de zaken JE RK 19-101 en 19-172

[belanghebbende 1] , hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg,

en in de zaak met zaaknummer JE RK 19-133

STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (de GI),

gevestigd te Middelburg.

in de zaak met zaaknummer JE RK 19-172 wordt als informant aangemerkt:

BRIEDIS JEUGDBESCHERMERS, hierna te noemen Briedis,
gevestigd te Zoetermeer.


Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,

hierna te noemen: de Raad.


Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

JE RK 19-101

- het verzoek met bijlagen van de GI van 22 januari 2019, ingekomen bij de griffie op 23 januari 2019;

- de brief van de GI d.d. 29 januari 2019 met als bijlage de gezinsrapportage, ingekomen bij de griffie op 31 januari 2019.

JE RK 19-133

- het verzoek met bijlagen van de moeder van 25 januari 2019.

FA RK 19-316

- het verzoek met bijlagen van de moeder van 16 januari 2019;

- de brief met bijlagen van mr. Kalle d.d. 22 januari 2019, ingekomen bij de griffie op 24 januari 2019.

JE RK 19-172
- het verzoek met bijlagen van de GI van 31 januari 2019

Op 5 februari 2019 heeft de kinderrechter de zaken gelijktijdig ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , die apart zijn gehoord,

- de moeder, bijgestaan door mr. Kalle,

- de vader, bijgestaan door mr. Cambier,

- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI,
- een vertegenwoordigster van Briedis,
- een vertegenwoordigster van de Raad.

De feiten


Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

Bij beschikking van 2 oktober 2018 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld met ingang van 2 oktober 2018 en tot 2 juli 2019.

Bij beschikking van de kinderrechter van 27 november 2018 is bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vader en de minderjarigen:

  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot contact met elkaar op een nader door de GI te bepalen wijze, met inachtneming van hetgeen daarvoor is overwogen.

De GI heeft op 11 januari 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hierin is het volgende opgenomen:

Het begeleide omgangsmoment op 17 januari 2019 van 16.00 uur tot 17.00 uur dient nagekomen te worden. Stichting Intervence verwacht medewerking van beide ouders betreffende de omgang tussen de kinderen en vader. Stichting Intervence verwacht dat moeder met de betrokken IPT-er in gesprek gaat en zoekt naar mogelijkheden de kinderen toestemming en vertrouwen te geven in hun contacten met vader. Daarnaast verwacht Stichting Intervence dat u beiden de toestemming en doorgang geeft voor gesprekken met de IPT-er en gezinsmanager op de scholen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .

Het verzoek


JE RK 19-101

De GI heeft bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing d.d. 11 januari 2019 verzocht.

JE RK 19-133

De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de schriftelijke aanwijzing van 11 januari 2019 geheel dan wel deels vervallen de verklaren en te bepalen dat er voorlopig geen zorg- en opvoedingstaken worden verdeeld en te bepalen dat de man tijdelijk en maximaal voor de duur van een half jaar niet gerechtigd is tot contact met de minderjarigen, dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht.

FA RK 19-316
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 27 november 2018 te wijzigen en te bepalen dat er voorlopig geen zorg- en opvoedingstaken worden verdeeld en te bepalen dat de man tijdelijk en maximaal voor de duur van een half jaar niet gerechtigd is tot contact met de kinderen, dan wel de beschikking te wijzigen op een wijze die de rechtbank in het belang van de kinderen acht.

JE RK 19-172
De GI heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] opgedragen aan Stichting Intervence te vervangen door Briedis Jeugdbeschermers.

De standpunten

De GI heeft aangegeven dat de ouders verwikkeld zijn in een complexe echtscheiding, waarbij zij niet in staat zijn om samen afspraken te maken over de minderjarigen. De ouders laten een patroon zien waarbij zij beiden hulpverleners aan de eigen kant willen krijgen. Dit heeft ervoor gezorgd dat de GI betrokken is geraakt bij dit patroon en niet geheel neutraal meer kan zijn, aangezien zij niet het gesprek aan kunnen gaan met de moeder of de minderjarigen. Om deze reden heeft de GI een verzoek tot wijziging GI ingediend. In december heeft de GI bepaald dat omgang tussen de vader en de minderjarigen op een veilige wijze kan plaatsvinden indien er begeleiding aanwezig is. Op 20 december 2018 heeft er een contact plaatsgevonden tussen de vader en de minderjarigen en hier heeft de begeleiding de vader moeten corrigeren. De veiligheid van de minderjarigen was hier echter niet in het geding. Op 21 december 2018 heeft de gezinsmanager een zorgelijk telefoontje ontvangen van een huisarts, waarin een melding is gedaan over zorgelijke uitlatingen van de vader over de moeder en de ex-partner van de vader. Hierop heeft de gezinsmanager acuut dienen te handelen om de veiligheid te waarborgen. Na contact met de GGZ is gebleken dat er geen veiligheidsrisico’s zouden zijn voor begeleide omgang tussen de vader en de minderjarigen. De moeder heeft echter niet meer willen meewerken aan de omgang, waarop een schriftelijke aanwijzing is gegeven. De GI acht het namelijk van groot belang dat de minderjarigen contact blijven hebben met de vader. Op dit moment belast de moeder de minderjarigen echter te erg met haar eigen angsten en emoties en kan zij de minderjarigen geen emotionele toestemming geven voor de omgang. Hier dient door de nieuwe GI aan gewerkt te worden. Op dit moment is er geen gezinsmanager betrokken bij de situatie en de GI kan geen uitspraak doen over de wijze van contactherstel tussen de vader en de minderjarigen.

[minderjarige 2] heeft aangegeven dat hij geen contact meer wil met de vader. Hij kan zich nog leuke dingen herinneren van vroeger, maar de negatieve herinneringen waarin de vader boos was en schreeuwde overschaduwen die herinneringen. [minderjarige 2] wil de huidige GI niet meer als gecertificeerde instelling, aangezien zij had beloofd hem niet te dwingen om contact te hebben met de vader maar dit toch heeft gedaan.

[minderjarige 1] deelt het standpunt van [minderjarige 2] ten aanzien van de GI. Ook heeft [minderjarige 1] verklaard dat de vader in het verleden vaak boos was en schreeuwde. Zij wil in ieder geval niet bij hem wonen of bij hem gaan slapen. [minderjarige 1] wil dat de vader hulp zoekt voor zijn boosheid, agressie en schelden. Tot slot mist [minderjarige 1] de hond heel erg.

Door en namens de moeder is aangegeven dat de minderjarigen en de moeder behoefte hebben aan een periode van rust. Er is erg veel gebeurd en dat heeft veel indruk gemaakt op zowel de minderjarigen als de moeder. De begeleide omgang zoals vastgesteld voor december zou de (fysieke én gevoelsmatige) veiligheid van de minderjarigen moeten waarborgen, maar er is gebleken dat dit niet het geval was aangezien de vader gecorrigeerd moest worden. Deze situatie heeft dermate indruk bij de minderjarigen gemaakt dat zij geen contact meer willen met de vader. Vervolgens heeft de moeder op 21 december 2018 de boodschap ontvangen dat zij met kerst niet thuis kon zijn met de minderjarigen vanwege een dreiging vanuit de vader. Er had van de moeder dan ook niet verwacht kunnen worden dat zij vervolgens het contact tussen de minderjarigen en de vader zou hervatten. Bovendien is er geen bericht meer ontvangen van de GI, enkel mededelingen dat de gezinsmanagers zouden stoppen. Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing kan gesteld worden dat de data die hierin genoemd zijn reeds verstreken zijn waardoor er een rechtsbelang ontbreekt bij een beoordeling van de aanwijzing en daarnaast heeft de Hoge Raad in de uitspraak van 14 december 2018 bepaald dat er geen schriftelijke aanwijzing gegeven kan worden voor de invulling van een zorgregeling. Er dient duidelijkheid verkregen te worden over de situatie van de vader, waarbij er onder andere gekeken wordt naar zijn drugsgebruik en agressieregulatie. Deze duidelijkheid is noodzakelijk voor het laten terugkeren van rust bij de moeder en minderjarigen en om te kunnen werken aan het herwinnen van vertrouwen in de vader. De moeder ondersteunt het verzoek van de GI tot vervanging van de GI. Aangezien er op dit moment geen GI actief betrokken is, is er ook geen inzet van IPT meer en zodoende geen zicht op de situatie. Er kan op dit moment dan ook geen concreet plan voor enig contactherstel tussen de vader en de minderjarigen gemaakt worden. De moeder gunt de minderjarigen het contact met hun vader, maar er dient eerst rust en duidelijkheid over de veiligheid te komen. De verzoeken van de moeder worden zodoende gehandhaafd. Ter zitting heeft de moeder toegezegd dat Briedis het gesprek mag aangaan met de minderjarigen, indien Briedis de uitvoering van de ondertoezichtstelling zal overnemen.

De vader beaamt ter zitting dat hij heftig kan reageren en dit ook heeft gedaan tijdens het begeleide contact op 20 december 2018. De reden hiervoor was het bericht dat de moeder met de minderjarigen naar de ex-partner van de vader was gegaan. Nadat de vader hierop is aangesproken was het echter weer gezellig. De vader is dan ook geschrokken van het ter zitting besprokene over de angsten en emoties van de moeder en de minderjarigen. Gelet op het telefoontje van de huisarts dat heeft plaatsgevonden naar de moeder kan hij zich de reactie echter voorstellen. Het klopt dat de vader op 21 december 2018 naar een huisarts (niet zijnde zijn eigen huisarts) is gegaan. Dit kwam omdat hij vermoedde dat hij de minderjarigen niet zou zien met de kerstdagen en hij hier heel verdrietig over was en daarvoor iets wilde. De vader benadrukt echter dat hij enkel goed spreekt en denkt over de moeder. Hij heeft nu hulp in de vorm van emotieregulatietherapie, aangezien hij weet dat hij op een manier op situaties kan reageren die als vervelend wordt ervaren voor mensen. Hij wil het vertrouwen van de moeder terugwinnen. De vader wil tevens aantonen dat hij geen drugs gebruikt. Hij zou dit kunnen aantonen via een onderzoek bij de reclassering, waar hij met regelmaat een afspraak heeft. De vader is niet agressief en de begeleide omgang dient doorgang te vinden. Er dient immers voorkomen te worden dat er een lange periode geen omgang is, waardoor de drempel tot omgang steeds hoger komt te liggen en er een risico is op ouderverstoting. Daarbij is het niet zien van de minderjarigen een trigger voor de vader, waardoor het ook minder goed met hem zal gaan. De vader verzet zich niet tegen wijziging van de GI. Briedis zal zodoende snel moeten handelen en de moeder zal Briedis in de gelegenheid moeten stellen om het gesprek aan de gaan met de minderjarigen.

De raad heeft ter zitting grote zorgen geuit over de minderjarigen, met als voornaamste oorzaak de strijd tussen de ouders. De minderjarigen zitten ontzettend klem en vanuit de loyaliteitsproblemen is er een risico dat zij de vader volledig zullen verstoten, dit is niet in het belang van een verdere gezonde ontwikkeling van de minderjarigen. Beide ouders dienen samen met hulpverlening te werken aan een situatie waarin de minderjarigen onbelast en vrij contact kunnen hebben met beide ouders. Hiervoor is vereist dat de ouders begeleiding krijgen en dat de minderjarigen een vertrouwenspersoon krijgen. De eerder ingezette lijn van de GI tot contactherstel dient zo spoedig mogelijk, op een voor de minderjarige veilige manier, te worden hervat.

Briedis heeft zich ter zitting nogmaals bereid verklaard om de uitvoering van de ondertoezichtstelling over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op zich te nemen. Hiervoor is het echter wel van groot belang dat beide partijen hun medewerking verlenen.

De beoordeling


Vervanging GI

Krachtens artikel 1:259 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.

De GI heeft aangegeven dat de betrokken gezinsmanagers, en alle andere gezinsmanagers van de GI, niet geheel neutraal meer kunnen zijn in deze casus. Hoewel de kinderrechter het opmerkelijk acht dat de GI al na drie maanden na benoeming het voorliggende verzoek indient en de exacte achtergrond van het verzoek niet duidelijk is geworden, is er geen bezwaar van belanghebbenden gebleken en zal de kinderrechter het verzoek – in het belang van de minderjarigen – toewijzen. Briedis heeft zich bereid verklaard om de uitvoering van de ondertoezichtstelling over te nemen en heeft hierbij aangegeven dat zij op korte termijn (met een schone lei) kan starten.

Schriftelijke aanwijzing
Ingevolge artikel 1:263 BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige, indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.

De kinderrechter overweegt dat de periode waarop de schriftelijke aanwijzing ziet weliswaar is verstreken, maar dat er wel een belang is bij beoordeling van de verzoeken. Het gaat in deze situatie immers om een beperking in het gezag, op grond waarvan de ouders, gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang hebben bij de toetsing van de geoorloofdheid van de aanwijzing.

De moeder heeft verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 11 januari 2019 geheel dan wel deels vervallen te verklaren en de GI heeft verzocht om dezelfde aanwijzing te bekrachtigen. Om deze verzoeken, en daarmee de geoorloofdheid van de schriftelijke aanwijzing, adequaat te kunnen beoordelen is het naar het oordeel van de kinderrechter van belang om te kijken naar de aanloop naar de schriftelijke aanwijzing en de gebeurtenissen die daaraan vooraf gingen.

Bij beschikking van de kinderrechter van 27 november 2018 op grond van 1:265g BW is bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vader en de minderjarigen gerechtigd zijn tot contact met elkaar op een nader door de GI te bepalen wijze, met inachtneming van hetgeen daarvoor is overwogen. De GI heeft hier uitvoering aan gegeven door op 14 december 2018 een e-mail te sturen naar de ouders met daarin een viertal data waarop omgang zou plaatsvinden tussen de minderjarigen en de vader. Op 20 december 2018 heeft het eerste contactmoment plaatsgevonden, waarvan een verslag is gemaakt door de IPT-er. Dit verslag is deels positief van aard, maar hieruit blijkt ook duidelijk dat het gevoel van de vader op momenten te veel aanwezig was en dat hij begrensd moest worden. Vervolgens ontvangt de gezinsmanager op 21 december 2018 een telefoontje van een huisarts waar vader die dag een afspraak mee had. Deze huisarts maakt zich ernstige zorgen over de psyhische gesteldheid van de vader. De vader zou gezegd hebben dat hij zijn beide ex-en (waaronder de moeder) om zou willen brengen met de kerst. De huisarts heeft de crisisdienst ingeschakeld. De gezinsmanager heeft kort na het telefoontje van de huisarts uit voorzorg gebeld met de moeder om haar te adviseren met de kerst niet thuis te blijven met de kinderen. Diezelfde middag is er een gesprek geweest met de crisisdienst bij de vader thuis. De gezinsmanager heeft hierover slechts summiere informatie van de crisisdienst gekregen. Een opname werd niet nodig geacht. De gezinsmanager heeft daarop beoordeeld dat er geen veiligheidsrisico zou zijn voor begeleide omgang tussen de minderjarigen en de vader. Kort erna is de vader in voorlopige hechtenis genomen (kennelijk) naar aanleiding van de berichtgeving van de huisarts. Vader is vervolgens (blijkens de gezinsrapportage) twaalf dagen gedetineerd geweest, waaronder de feestdagen. Vervolgens is vader begin 2019 geschorst uit de voorlopige hechtenis. De moeder heeft niet meegewerkt aan het omgangsmoment van 4 januari 2019. Op 7 januari 2019 krijgen de ouders een e-mail van de gezinsmanager dat haar betrokkenheid per direct stopt en dat de betrokkenheid van de andere gezinsmanager die week ervoor reeds was gestopt. In de mail wordt vervolgens aangegeven dat er vanaf dan geen vaste gezinsmanager is en dat bij spoed of onveiligheid er contact opgenomen kan worden met de bureaudienst. De GI acht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet langer uitvoerbaar en er zal een verzoek tot wijziging van GI bij de kinderrechter worden ingediend. Aan Porthos wordt gevraagd om de datumprikker voor het gezamenlijke gesprek te annuleren. Vervolgens wordt op 11 januari 2019 de hiervoor genoemde schriftelijke aanwijzing gegeven door een van de voormalig gezinsmanagers. De moeder werkt niet mee aan het in de aanwijzing genoemde omgangsmoment op 17 januari 2019 waarna door de GI het verzoek tot bekrachtiging van deze schriftelijke aanwijzing wordt ingediend bij de kinderrechter.

Allereerst rijst de vraag of de schriftelijke aanwijzing d.d. 11 januari 2019 gegeven had mogen worden in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321). Uit deze uitspraak volgt dat als er (enkel) sprake is van een ondertoezichtstelling, de GI alleen op grond van 1:265g BW de kinderrechter kan verzoeken voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen (of te wijzigen). De GI kan dat niet via een schriftelijke aanwijzing doen.

In het onderhavige geval heeft de kinderrechter bij beschikking van 27 november 2018 krachtens 1:265g BW de invulling van de contacten tussen de vader en de minderjarigen aan de GI overgelaten. Aangezien het geven van de schriftelijke aanwijzing in dit geval het instrument is waarmee de GI een dergelijke vrije bevoegdheid kan invullen, gaat de kinderrechter er van uit dat de uitspraak van de Hoge Raad niet in de weg staat aan het geven van een schriftelijke aanwijzing in onderhavige situatie.

Gelet op de hiervoor geschetste gebeurtenissen voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing, is de kinderechter van oordeel dat van de moeder in alle redelijkheid niet gevergd kon worden dat zij meewerkte aan de bezoekmomenten zoals opgenomen in de schriftelijke aanwijzing van 11 januari 2019. Hierbij weegt de kinderrechter mee dat er vlak voor de aanwijzing het nodige is voorgevallen, waaronder het advies van de GI aan de moeder om niet thuis te zijn met de kerst vanwege de dreiging vanuit de vader. Nadien heeft er geen gesprek plaatsgevonden om de situatie en de veiligheid te bespreken. Integendeel, de moeder had ten tijde van de aanwijzing geen vast aanspreekpunt meer en diende zich te wenden tot de bureaudienst. De schriftelijke aanwijzing is in die situatie naar het oordeel van de kinderrechter dan ook ten onrechte gegeven en zal vervallen worden verklaard.

Zorgregeling

Gelet op het voorgaande is het de vraag hoe het thans verder moet in de situatie. De kinderrechter acht het van groot belang dat de minderjarigen een veilig en onbelast contact kunnen hebben met beide ouders. De kinderrechter acht de situatie op dit moment echter te onduidelijk om een uitspraak te doen over de invulling van een zorgregeling. Aangezien Briedis bij deze beschikking benoemd zal worden tot uitvoerende GI en er ter zitting is aangegeven dat zij op korte termijn kan starten, acht de kinderrechter het wenselijk om de beslissing op het verzoek van de moeder ten aanzien van de zorgregeling aan te houden in afwachting van de eerste bevindingen van Briedis. Van Briedis wordt zodoende verwacht dat zij spoedig zal starten met de uitvoering van de ondertoezichtstelling waarbij zij de situatie zal inventariseren en een stappenplan zal opstellen voor een contactherstel tussen de vader en de minderjarigen. De eerder genoemde bespreking van de situatie met de ouders is daarbij van belang. Ook dient er door Briedis gesproken te worden met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en hun behoeftes en ideeën over het contact met de vader. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de wensen van de minderjarigen niet altijd doorslaggevend zullen zijn voor de beoordeling wat in hun belang is. De moeder heeft ter zitting reeds haar toestemming voor het contact tussen Briedis en de minderjarigen gegeven, alsook haar toezegging gedaan voor medewerking aan IPT. Van haar wordt verwacht dat zij deze toezegging gestand zal doen, dat ze open zal staan voor het gesprek met de GI en de hulpverlening en dat zij open zal staan voor het herstel van vertrouwen in de vader. Van de vader wordt verwacht dat hij hulpverlening zal (blijven) accepteren en dat hij zijn emoties leert controleren. Daarbij dient hij oog te houden voor de impact die de gebeurtenissen en zijn gedrag (kunnen) hebben op zowel de minderjarigen als de moeder.

Gelet op het voorgaande zal de beslissing op het verzoek van de moeder ten aanzien van de wijziging van de zorgregeling worden aangehouden tot de zitting van 14 maart 2019 te 15.15 uur, en voor [minderjarige 2] om 12.45 uur en [minderjarige 1] om 13.00 uur. De kinderrechter verzoekt Briedis om uiterlijk drie dagen voor de genoemde zitting een verslag van de eerste bevindingen en een standpunt ten aanzien van het verzoek van de moeder te overleggen, waarbij gelijktijdig een kopie aan de (advocaat van) moeder zal worden verstrekt.

De beslissing


De kinderrechter:

JE RK 19-101

wijst af het verzoek van de GI.

JE RK 19-133

verklaart de schriftelijke aanwijzing d.d. 11 januari 2019 geheel vervallen.

JE RK 19-172

vervangt de GI door de gecertificeerde instelling Briedis Jeugdbeschermers te Zoetermeer met ingang van heden.

FA RK 19-316

houdt de beslissing op het verzoek aan tot de zitting van 14 maart 2019 te 15.15 uur en voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] om 12.45 uur en 13.00 uur, zulks in afwachting van de bevindingen en het standpunt van Briedis;

bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproep voor de genoemde zitting.

Deze beschikking is gegeven door mr. N.C.W. Haesen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2019.

(KG)

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 14-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2321


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733