Gerechtshof Den Haag 16-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1119

Datum publicatie13-05-2019
Zaaknummer200.241.628/01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:7357; Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1939, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW; Zorgregeling / omgang / informatie; Hoofdverblijfplaats
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vervangende toestemming aan vader voor inschrijving 5-jarige op basisschool in zijn woonplaats gehandhaafd. Zo ook de vaststelling vd hoofdverblijfplaats bij moeder. Dit is nu eenmaal de wettelijke term. Verzoek vader in plaats hiervan slechts te bepalen dat meisje in de BRP wordt ingeschreven op adres moeder afgewezen. Verder in belang meisje dat de ouder bij wie ze is, haar naar andere ouder brengt. Zo is duidelijk voor haar dat de ouder bij wie zij verblijft “emotionele toestemming” geeft om bij de andere ouder te zijn.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.241.628/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 18-2329

zaaknummer rechtbank : C/09/550630

beschikking van de meervoudige kamer van 16 januari 2019

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten te Blerick, gemeente Venlo,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. H.A. Schipper te Den Haag.

In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

De moeder is op 27 juni 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij heeft hierbij tevens een verzoek gedaan tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de vervangende toestemming om de minderjarige in te schrijven op basisschool [basisschool] te [plaats] . Dit verzoek is ingeschreven bij het hof onder zaaknummer 200.241.628/02.

2.2

De vader heeft op 31 juli 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

Het hof heeft bij beschikking van 15 augustus 2018 het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen.

2.4

De moeder heeft op 5 september 2018 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.5

Bij het hof zijn nog de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 31 juli 2018 met bijlagen, ingekomen op 1 augustus 2018;

- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 3 augustus 2018 met bijlagen, ingekomen op 3 augustus 2018;

- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 9 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 9 november 2018;

- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 12 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 12 november 2018;

- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 13 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 13 november 2018;

- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 21 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 21 november 2018;

- een journaalbericht van de zijde van de vader van 6 augustus 2018 met bijlagen, ingekomen op 7 augustus 2018;

- een journaalbericht van de zijde van de vader van 12 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 12 november 2018.

2.6

De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de moeder, bijgestaan door mr. Joosten;

- de vader, bijgestaan door mr. Schipper;

De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Ter zitting heeft de advocaat van de vader pleitnotities overgelegd.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader is uit de moeder geboren:

- [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] , hierna ook: de minderjarige.

3.3

De vader en moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige. De vader heeft de minderjarige erkend.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder bepaald. Verder heeft de rechtbank een zorgregeling tussen de vader en de minderjarige vastgesteld, in die zin dat de minderjarige bij de vader zal zijn:

- in de ene week van donderdagmiddag uit school tot en met maandagochtend naar school;

- in de tweede week van woensdagavond na het eten tot vrijdagavond na het eten.

Daarnaast heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend – welke toestemming die van de moeder vervangt – om de minderjarige in te schrijven op basisschool [basisschool] te [plaats] .

4.2

De grieven van de moeder zien op de vervangende toestemming die is verleend aan de vader om de minderjarige in te schrijven op basisschool [basisschool] te [plaats] en op de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling tussen de vader en de minderjarige. De moeder verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt, voor zover daarin aan de vader vervangende toestemming is verleend – welke toestemming die van de moeder vervangt – om de minderjarige in te schrijven op basisschool [basisschool] te [plaats] en voor zover het de tussen de vader en de minderjarige vastgestelde zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende, aan de moeder vervangende toestemming te geven om de minderjarige in te schrijven op de basisschool [basischool 2] in [woonplaats moeder] , en een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige de ene week van dondermiddag tot maandagochtend bij de vader verblijft en de andere week van donderdag tot vrijdagavond. Kosten rechtens.

4.3

De grieven van de vader in incidenteel hoger beroep zien op de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige. De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling betreft en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de minderjarige zal worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van de moeder en bij de vader zal zijn in de ene week van donderdagmiddag uit school tot en met maandagochtend naar school en in de andere week van woensdag uit school tot vrijdagavond na het eten, waarbij de minderjarige steeds door de ene ouder zal worden opgehaald bij de andere ouder, alsmede dat vanaf de leeftijd van 6 jaar van de minderjarige de zorgregeling wordt omgezet in een week op/week af regeling, aanvangende op het eerste wisselmoment na de zesde verjaardag van de minderjarige, waarbij de minderjarige de even weken bij de vader zal zijn en de oneven weken bij de moeder, alsmede te bepalen dat vakanties beginnen op vrijdag uit school tot maandag naar school. Daarnaast verzoekt de vader de vakanties en feestdagen te verdelen zoals opgenomen in zijn verweerschrift in hoger beroep met de daarbij opgenomen haal- en brengregeling.

4.4

Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5De motivering van de beslissing

Schoolkeuze

5.1

De moeder betoogt, samengevat, dat uitsluitend het belang van de minderjarige in aanmerking dient te worden genomen waar het gaat om schoolkeuze. Zij verwijst hiertoe naar de uitspraak van het Hof Amsterdam van 17 augustus 2010. Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt niet dat alleen naar het belang van de minderjarige is gekeken. Vooral is gekeken naar de belangen van de ouders. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de moeder. Daarnaast is de minderjarige maximaal twee schooldagen bij de vader. De minderjarige is dus minstens drie schooldagen bij de moeder. Ook de hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de moeder, daarom is het van belang dat de school van de minderjarige dicht bij de woning van de moeder is. Dit is ook in het belang van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige.

De moeder betwist verder dat de keuze voor [basisschool] in [plaats] door partijen is gemaakt omdat de minderjarige daar met voor haar bekende kinderen naar toe kon gaan. De keuze voor deze school was gemaakt omdat partijen in [plaats] woonden en samen met de minderjarige een gezin vormden. De moeder stelt voorts dat de vader de relatie heeft beëindigd waardoor de moeder noodgedwongen een woning in [woonplaats moeder] heeft moeten betrekken. Zij had ook liever in [plaats] gewoond, maar heeft daarvoor geen (financiële) mogelijkheden. De rechtbank doet alsof het een vrije keuze van de moeder was om in [woonplaats moeder] te gaan wonen. De moeder kan zich dan ook niet verenigen met de overweging van de rechtbank dat van haar mag worden gevergd dat zij meer tijd overbrugt voor het halen en brengen van de minderjarige naar school.

Daarnaast betwist de moeder dat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat haar reistijd langer is dan de reistijd van de vader en dat haar reistijd niet onredelijk lang is. De reistijd van [woonplaats moeder] naar [plaats] is 27 minuten. Dan heeft de moeder 10 minuten voor de overdracht op school en moet dan 45 minuten rijden naar haar werk. Totaal 1,5 uur. Omdat de school om 08.30 uur begint, is de moeder dan pas op 10 uur, te laat, op haar werk. Als de vader vanuit [plaats] naar [woonplaats moeder] komt, bedraagt zijn reistijd 18 minuten. Daarbij hoeft de vader de minderjarige alleen op donderdag te halen en op vrijdag te brengen. Volgens de moeder is het niet in het belang van de minderjarige om lange autoritten te moeten maken en vroeger op te staan om op tijd op school te zijn.

5.2

Volgens de vader is de uitspraak van het hof Amsterdam waarnaar de moeder verwijst, inmiddels achterhaald door andere uitspraken (ECLI:NL:GDHA:2015:3880 en ECLI:NL:GHDHA:2017:1837). Verder verwijst de vader naar een recente uitspraak van het hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2018:1316), waarin – onder meer – is bepaald dat bij de beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te worden genomen. Bij de rechtbank heeft de vader reeds aangetoond dat er geen noodzaak bestond voor de moeder om naar [woonplaats moeder] te verhuizen. Deze verhuizing was zonder reden, niet noodzakelijk, niet doordacht en niet goed voorbereid. Verder heeft de moeder geen poging gedaan om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige of de vader te verzachten. De vader is van mening dat de belangen van de minderjarige zijn gediend met inschrijving op de school in [plaats] . Zo heeft zij al een netwerk in [plaats] , zodat zij met bekende vriendjes naar de basisschool kan. Als er iets op school gebeurt, bijvoorbeeld vergeten van spullen, is dat gemakkelijker te herstellen omdat de vader in de buurt woont en werkt. Daarnaast heeft de school in [plaats] betere resultaten dan die in [woonplaats moeder] . Wat betreft de door de moeder gestelde reistijd van [plaats] naar haar werk, stelt de vader dat de moeder met de auto de 17 km kan afleggen in 30 minuten. Dit speelt alleen op één maandag per twee weken.

5.3

Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in acht te nemen.

5.4

Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, de vader vervangende toestemming heeft verleend om de minderjarige in te schrijven op basisschool De Vijverberg te [plaats] . In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof overweegt hierbij dat alle belangen in ogenschouw nemende het belang van de minderjarige het meest gediend is als er geen wijziging wordt gebracht in haar school en zij in [plaats] naar school blijft gaan. In het beroepschrift noch ter terechtzitting zijn feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit blijkt dat de huidige school tekort schiet of dat de minderjarige daar niet op haar plaats is. Bovendien is dit de school die partijen, toen zij nog een relatie hadden, samen voor ogen hadden voor de minderjarige en is zij daar mede naar toe gegaan omdat er voor haar bekende kinderen ook naar toe zijn gegaan, zoals ook blijkt uit de e-mail van de moeder (bijlage 10 bij het verweerschrift in eerste aanleg). Inmiddels is de minderjarige op deze school gewend en heeft hier al haar vriendjes. Dat de moeder stelt dat zij inmiddels door de reistijd, die het gevolg is van de schoolkeuze, een burn-out heeft gekregen, doet aan het oordeel van het hof niet af. De vader heeft deze stelling gemotiveerd weersproken en de moeder heeft nagelaten haar stelling dat de burn-out wordt veroorzaakt door de reisafstand voldoende, met verificatoire bescheiden, te onderbouwen. Het hof zal dan ook, gelet op vorenstaande, de bestreden beschikking ten aanzien van de vervangende toestemming bekrachtigen.

Zorgregeling

5.5

Volgens de moeder is ter zitting bij de rechtbank een zorgregeling aan partijen voorgesteld, waarmee partijen hebben ingestemd. Deze regeling is anders dan de zorgregeling die in de beschikking is opgenomen. De moeder sluit een kennelijk verschrijving van de rechtbank niet uit. Volgens de moeder is de volgende zorgregeling afgesproken:

De ene week is de minderjarige van donderdagmiddag na school tot en met maandag bij de vader en de andere week van donderdagochtend tot vrijdagavond. In het kort geding vonnis van 19 juni 2018 is volgens de moeder ook beslist dat de minderjarige op woensdag bij de moeder zal zijn en pas op donderdag bij de vader.

5.6

De vader vindt, in incidenteel hoger beroep, dat de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank niet in het belang is van de minderjarige. Hij stelt dat, nog los van de reistijd, de minderjarige nauwelijks een zinvolle invulling kan geven aan de woensdagmiddag. Door de huidige regeling moet de minderjarige eenmaal in de twee weken op woensdagochtend vanuit [woonplaats moeder] naar [plaats] , uit school weer naar [woonplaats moeder] en na het eten weer naar [plaats] .

De vader stelt voor om de minderjarige de andere week van woensdag uit school tot vrijdagavond na het eten bij de vader de laten zijn. Zo kan de minderjarige in zowel [woonplaats moeder] als [plaats] een sociaal netwerk opbouwen.

Verder wenst de vader een co-ouderschap, vanaf het zesde levensjaar van de minderjarige.

5.7

De moeder stelt dat de vader er aan voorbij gaat dat partijen hebben afgesproken dat de woensdag de ‘mamadag’ is en de vrijdag de ‘papadag’. Daarbij is de vader bij de rechtbank akkoord gegaan met de regeling de ene week van donderdag tot vrijdagavond na het eten bij hem. De moeder kan zich niet vinden in de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank en niet in de co-ouderschapsregeling die de vader voorstelt vanaf het zesde levensjaar van de minderjarige. Verder acht de moeder van belang dat de ouder bij wie de minderjarige is de minderjarige naar de andere ouder brengt. Zo geeft die ouder in emotionele zin toestemming aan de minderjarige om bij de andere ouder te zijn. De moeder verzoekt in aanvulling op haar beroepschrift om een andere haal- en brengregeling vast te stellen. De door de rechtbank vastgestelde regeling is praktisch niet uitvoerbaar voor de moeder. Zij zit met burn-outklachten thuis.

5.8

Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 1:253a lid 1 BW bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Volgens het tweede lid van dit artikel, kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, volgens artikel 1:253a lid 2 a BW een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.

5.9

Het hof ziet aanleiding om de thans geldende zorgregeling betreffende de woensdag te wijzigen in het belang van de minderjarige en nu beide partijen dit verzoeken. Het hof overweegt hierbij dat het in het belang van de minderjarige is dat zij ook bij de moeder een sociaal netwerk kan opbouwen en daar in de buurt wekelijkse activiteiten kan ondernemen hetgeen ten goede komt aan de continuïteit van het verblijf bij de moeder. Het hof neemt voorts in aanmerking dat, zoals de moeder onweersproken heeft gesteld, ten tijde van de relatie van partijen op woensdag de zogenaamde mamadag was en op vrijdag de zogenaamde papadag. Partijen geven uitvoering aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling en vast staat dat zowel de moeder als de vader de minderjarige goed verzorgt. Gelet op het vorenstaande ziet het hof aanleiding om bij de vast te stellen zorgregeling aansluiting te zoeken bij het verzoek van de moeder. Het hof zal derhalve bepalen dat de minderjarige de ene week van dondermiddag na school tot en met maandagochtend naar school bij de vader verblijft en de andere week van donderdagmiddag na school tot vrijdagavond na het eten.

5.10

De moeder heeft in haar verweerschrift op het incidentele hoger beroep verzocht om een haal- en brengregeling vast te stellen. De vader heeft hierop tijdens de mondelinge behandeling bij het hof gemotiveerd verweer gevoerd. In geschil is of de minderjarige gehaald of gebracht moet worden. Het hof is van oordeel dat het, gezien de onderlinge verhoudingen van partijen, in het belang is van de minderjarige dat de ouder bij wie de minderjarige is, de minderjarige naar de andere ouder brengt, zodat duidelijk is voor de minderjarige dat de ouder bij wie zij verblijft “emotionele toestemming” geeft om bij de andere ouder te zijn.

5.11

Het hof is van oordeel dat het thans prematuur is om te beslissen op het verzoek van de vader, kort gezegd, om vanaf de leeftijd van 6 jaar van de minderjarige de zorgregeling om te zetten in een week op/week af regeling in die zin dat dit aan de hand van de feiten en omstandigheden op dat moment moet worden beoordeeld. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.

Vakantieregeling/verdeling feestdagen

5.12

De vader stelt dat de rechtbank niet heeft beslist op zijn verzoek om de schoolvakanties en feestdagen te verdelen. De vader heeft er geen vertrouwen in dat partijen in onderling overleg de vakanties en feestdagen kunnen verdelen. Hij vindt het beter om een schema vast te stellen.

De moeder heeft ter zitting bij het hof verweer gevoerd tegen de door de vader voorgestelde vakantieregeling en stelt dat de vakanties bij helfte moeten worden verdeeld waarbij partijen om en om de keuze hebben, en voor de overige vakanties de zorgregeling door laten lopen. De vader heeft gesteld dat deze late reactie van de moeder in strijd is met de goede procesorde en de door de vader gestelde regeling ligt dan ook voor toewijzing gereed, aldus de vader.

5.13

Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de vader ter zitting bij het hof voldoende tijd en gelegenheid gehad om van het, niet al te uitgebreide, verweer van de moeder op de door hem verzochte verdeling van de vakanties en feestdagen kennis te nemen en daarop ter zitting te reageren. Nu de vader zich zeer wel heeft kunnen verweren en dat ter zitting ook feitelijk heeft gedaan, is het hof van oordeel dat hij niet in zijn belangen is geschaad en neemt het hof het verweer van de moeder op dit punt mede in aanmerking.

5.14

Het hof acht de hierna in het dictum opgenomen vakantieregeling/verdeling feestdagen in het belang van de minderjarige en redelijk en zal deze dan ook vaststellen. Het staat partijen vrij om hier in onderling overleg van af te wijken.

Ter zitting bij het hof hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de Kerstvakantie 2018. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen en verwijst voor de verdeling naar het dictum.

Hoofdverblijfplaats

5.15

De vader verzoekt om te bepalen dat de minderjarige in de Basisregistratie Personen wordt ingeschreven op het adres van de moeder in plaats van vaststelling van de hoofdverblijfplaats bij de moeder. Het is een formele “papieren” verblijfplaats, relevant voor, onder meer, de kinderbijslag, kindgebonden budget etc. De moeder betwist de stellingen van de vader gemotiveerd.

5.16

Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de hoofdverblijfplaats. Aangezien laatstgenoemde term nog steeds een wettelijke term is en het hof onvoldoende reden ziet om in dit geval van de beslissing van de rechtbank af te wijken, zal het hof het verzoek van

de man omtrent de inschrijving afwijzen en derhalve de beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bekrachtigen.

5.17

Het hof merkt tot slot het volgende op. Het hof is gebleken dat de verhouding tussen de ouders ernstig is verstoord en dat zij niet op een constructieve manier met elkaar communiceren. Hierbij is de minderjarige niet gebaat. Het hof geeft de ouders derhalve nadrukkelijk in overweging om, zoals ook is besproken ter zitting bij het hof, in het belang van de minderjarige, zich in te zetten om – al dan niet met deskundige begeleiding via het traject ‘Ouderschap Blijft’ – de communicatie en het vertrouwen tussen hen te verbeteren.

Proceskosten

5.18

Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

5.19

Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2018, voor zover die de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:

stelt in het kader van verdeling van zorg- en opvoedingstaken de volgende zorgregeling vast:

de minderjarige verblijft de ene week van dondermiddag uit school tot en met maandagochtend naar school bij de vader en de andere week van donderdagmiddag na school tot vrijdagavond na het eten bij de vader, waarbij de ouder bij wie de minderjarige is, de minderjarige naar de andere ouder brengt;

stelt de volgende verdeling van de vakanties en feestdagen vast:

de zomervakantie en de schoolvakanties van twee weken worden verdeeld bij helfte, waarbij de minderjarige:

- in de oneven jaren de eerste helft bij de moeder verblijft en de tweede helft bij de vader, en

- in de even jaren de eerste helft bij de vader verblijft en de tweede helft bij de moeder.

Wisseling is op zaterdag om 13.00 uur. De ouder waar de minderjarige naar toe gaat haalt de minderjarige op bij de school of de opvang. Voor het overige geldt de door het hof vastgestelde brengregeling;

de vakanties van één week zal de minderjarige bij partijen verblijven als volgt:

- in de oneven jaren bij de moeder, en

- in de even jaren bij de vader.

De ouder waar de minderjarige naar toe gaat haalt de minderjarige op bij de school of de opvang. Voor het overige geldt de door het hof vastgestelde brengregeling tussen de ouders;

de verdeling van de Kerstvakantie 2018:

de minderjarige is op 20 december 2018 volgens de zorgregeling bij de vader, zij gaat de vrijdag (21 december 2018) uit school naar de vader en blijft daar tot 30 december 2018. De minderjarige verblijft vanaf 30 december 2018 tot 7 januari 2019 naar school bij de moeder;

voor de Kerstvakantie in de volgende jaren geldt de volgende regeling:

- in de oneven jaren gaat de minderjarige de vrijdag uit school naar de moeder en blijft daar tot 30 december. De minderjarige verblijft vanaf 30 december tot de eerste schooldag in januari naar school bij de vader;

- in de even jaren gaat de minderjarige de vrijdag uit school naar de vader en blijft daar tot 30 december. De minderjarige verblijft vanaf 30 december tot de eerste schooldag in januari naar school bij de moeder. De ouder waar de minderjarige naar toe gaat haalt de minderjarige op bij de school of de opvang. Voor het overige geldt de door het hof vastgestelde brengregeling;

tijdens de overige feestdagen (waaronder de Paasdagen) loopt de gewone zorgregeling door;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, M.W. Koek en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer - van Zeggeren als griffier en is op 16 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733