Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24-04-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2076

Datum publicatie09-05-2019
ZaaknummerC/02/357200 / JE RK 19-613
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Drangtraject; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Van een GI mag verwacht worden dat zij op de hoogte is van de Jeugdwet en hiernaar handelt. De werkwijze die de GI in dit geval heeft gehanteerd, waarbij ouders onder druk zijn gezet om de minderjarigen zonder een machtiging van de kinderrechter en onder druk van de aanwezigheid van de politie elders onder te brengen, acht de kinderrechter dan ook verontrustend. Dit heeft veel onrust veroorzaakt en is daarmee extra belastend geweest voor de minderjarigen. Een uithuisplaatsing dient aan de kinderrechter voorgelegd te worden.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Middelburg

zaakgegevens : C/02/357200 / JE RK 19-613

datum uitspraak: 24 april 2019

nadere beschikking spoeduithuisplaatsing

in de zaak van

STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (de GI),

gevestigd te Middelburg,

betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te Terneuzen, hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] geboren op [geboortedatum] te Terneuzen, hierna te noemen [minderjarige 2] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] en [vader] , hierna te noemen de ouders,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. de Houck te Terneuzen.

Het procesverloop


Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen van de GI d.d. 8 april 2019, ingekomen bij de griffie op 8 april 2019;

- de beschikking van de kinderrechter d.d. 9 april 2019;

- de ter zitting overgelegde pleitnotitie en stukken van mr. De Houck.

Op 24 april 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.


Gehoord zijn:

- de ouders, bijgestaan door mr. De Houck;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de ouders.


Bij beschikking van 15 augustus 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd met ingang van 22 augustus 2018 en tot 22 augustus 2019. Bij beschikking van 18 februari 2019 is de destijds ongeboren [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 februari 2019 en tot 22 augustus 2019.

De kinderrechter heeft bij beschikking van 9 april 2019 het spoedkarakter van het voorliggende verzoek van de GI afgewezen, in die zin dat het verzoek om zonder voorafgaand horen van belanghebbenden te beslissen op het verzoek is afgewezen.

Het verzoek

De GI heeft verzocht om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed uit huis te plaatsen in een voorziening

voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarbij heeft de GI verzocht deze

beslissing onverwijld en zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden af te geven.

De standpunten

De GI heeft in de stukken en ter zitting aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de zorgen

over de thuissituatie van de ouders de afgenomen maanden erg zijn toegenomen. Er zijn kort

op elkaar zorgmeldingen ingekomen vanuit de GGD en thuiszorg. De zorgen van de GI zien

op de hygiëne, het huishouden, het drugsgebruik van de ouders (gebleken is dat zij recent

wederom drugs hebben gebruikt), de wijze van communiceren tussen de ouders en het

onvoldoende van de grond komen van (psychische) hulpverlening. De ouders hebben in het

verleden een verbetering in de situatie laten zien, maar de afgelopen periode is erg zwaar

geweest voor de ouders. Hierbij spelen de situatie rondom [dochter] en de zware bevalling van

het jongste kind, [minderjarige 2] , voor de moeder een rol. De ouders lijken overbelast te zijn geraakt

en bagatelliseren de zorgen, dit maakt dat de situatie onvoldoende veilig is voor [minderjarige 1] en

[minderjarige 2] . Dit geldt te meer nu de minderjarigen nog erg jong zijn en volledig afhankelijk van

de ouders. Nadat de kinderrechter het spoedkarakter van het spoedverzoek tot machtiging

uithuisplaatsing heeft afgewezen, hebben de ouders het besluit genomen de minderjarigen op

te halen bij de grootmoeder vaderszijde. De GI heeft hier niet mee ingestemd, maar doordat

zij geen machtiging hadden hebben zij ook geen actie ondernomen op dat moment. De GI wil

inzetten op een gezinsopname voor de ouders en de minderjarigen. Hiervoor is gehele

onthouding van drugsgebruik echter een voorwaarde. De ouders dienen structureel te gaan

werken aan hun drugsproblematiek, de thuissituatie en de persoonlijke problematiek,

teneinde een stabiele opvoedsituatie te creëren. Enkel de welwillendheid van de ouders om de

situatie te verbeteren is niet afdoende. Alvorens de ouders stappen hebben gezet acht de GI de

thuissituatie van de ouders onvoldoende veilig voor de minderjarigen, waardoor de machtiging

uithuisplaatsing wordt verzocht. De minderjarigen zullen dan geplaatst worden in een

pleeggezin en niet bij de grootmoeder vaderszijde, omdat het netwerk van ouders beperkt is

en de rol van de grootmoeder hierin gewaarborgd dient te blijven. De vertegenwoordiger van de GI deelt in antwoord op vragen van de kinderrechter ter zitting mee aan niet te weten waarom de gezinsmanager de politie heeft ingeschakeld voor de plaatsing van de minderjarigen bij de grootmoeder vaderszijde. Daarnaast deelt hij mee dat de plaatsing van de kinderen bij de grootmoeder niet de eerste keus was, plaatsing in een neutraal pleeggezin had de voorkeur maar kon niet rekenen op instemming van de ouders.

Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het voorliggende verzoek. Het klopt dat

de ouders een turbulente tijd hebben meegemaakt, maar de thuissituatie is sinds de

uithuisplaatsing van [dochter] begin maart 2019 sterk verbeterd: het huis is opgeruimd en

schoon en de ouders gebruiken geen drugs meer, afgezien van het dagelijkse jointje dat de

vader in de avond rookt. Om dit standpunt te onderbouwen heeft mr. De Houck ter zitting

uitslagen van de drugstest van 17 en 19 april 2019 overgelegd. De IPT-er komt bovendien dagelijks langs en die (h)erkent de zorgen ook niet in de omvang zoals door de GI geschetst. De moeder heeft een intake gehad voor de inzet van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige maar dit heeft tot niets geleid. Zij en de vader zijn beiden op zoek naar alternatieven voor individuele hulpverlening, alsook voor thuiszorg. De ouders zijn bereid overal aan mee te werken om de minderjarigen thuis te laten wonen, zo ook met een gezinsopname. Zij herkennen zich dan ook niet in de ernst van de door de GI geuite zorgen. De handelswijze van de GI in deze situatie verdient bovendien niet de schoonheidsprijs. De moeder heeft zelf gedurende langere periode aangegeven dat het niet goed ging thuis met de aanwezigheid van [dochter] . Hier heeft de GI geen actie op ondernomen tot er halverwege maart 2019 in overleg met de ouders is besproken om [dochter] uit huis te plaatsen. Vervolgens heeft de GI in samenwerking met de politie de ouders onder druk gezet om de minderjarigen zonder machtiging van de kinderrechter naar de grootmoeder vaderszijde laten brengen. Dit

hebben zij gedaan naar aanleiding van twee zorgmeldingen die niet met de ouders zijn

besproken en die bovendien dateren van de hectische periode net na de geboorte van [minderjarige 2]

en toen [dochter] nog thuis woonde. De moeder heeft de gezinsmanager een bericht

gestuurd dat zij de minderjarigen gingen ophalen bij de grootmoeder vaderszijde, maar hier

is nooit een reactie op ontvangen. Nu wil de GI een machtiging om de minderjarigen in een

pleeggezin te plaatsen. Deze abrupte wijzigingen in de verblijfplaats van de minderjarigen

zijn niet goed in het kader van hun hechtingsontwikkeling.

De verdere beoordeling

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

Alvorens in te gaan op de inhoudelijke beoordeling van het voorliggende verzoek, ziet de kinderrechter aanleiding de wijze waarop de onderhavige situatie tot stand is gekomen te beoordelen. Van een gecertificeerde instelling mag verwacht worden dat zij op de hoogte is van de inhoud van de Jeugdwet en dat hiernaar gehandeld wordt, met inachtneming van de benodigde professionaliteit en zorgvuldigheid. Het hiervoor benoemde wettelijke kader is de ingang voor de GI om een minderjarige uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. De werkwijze die de GI in dit geval heeft gehanteerd, waarbij ouders onder druk zijn gezet om de minderjarigen zonder een machtiging van de kinderrechter en onder druk van de aanwezigheid van de politie elders onder te brengen, acht de kinderrechter dan ook verontrustend. Gelet op de kwetsbaarheid van minderjarigen dient een ingrijpende gebeurtenis zoals een uithuisplaatsing zeer goed doordacht en voorbereid te worden en vervolgens aan de kinderrechter voorgelegd te worden. Nadat toestemming van de kinderrechter is verkregen kan worden overgegaan tot daadwerkelijke uithuisplaatsing. De werkwijze in het zogeheten drangkader die in dit geval is gehanteerd heeft veel onrust veroorzaakt en is daarmee extra belastend geweest voor de minderjarigen en heeft ervoor gezorgd dat het vertrouwen van de ouders is geschaad. Tot slot is de vaststelling – zoals ter zitting door de GI onderschreven – dat de plaatsing bij de grootmoeder vaderszijde niet de meest wenselijke is geweest, minst genomen zorgelijk te noemen. De belasting door de aanwezigheid van de minderjarigen was voor de grootmoeder feitelijk te groot. Dat de GI de minderjarigen ook toen al liever in een neutraal pleeggezin had geplaatst, maar daar vanaf heeft gezien teneinde de gang naar de kinderrechter niet te hoeven maken, is in alle opzichten een onjuiste en onbegrijpelijke keuze geweest.

Dit handelen van de GI laat echter onverlet dat de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk acht in het belang van hun verzorging en opvoeding. De kinderrechter overweegt hiertoe dat uit de overlegde stukken en hetgeen ter zitting behandeld is gebleken dat de afgelopen periode erg zwaar is geweest voor de ouders. In deze periode is gezien dat de zwangerschap en bevalling van [minderjarige 2] zwaar zijn geweest en dat de oudere zus van de minderjarigen, [dochter] , zich in toenemende mate opstandig heeft opgesteld. Dit heeft ervoor gezorgd dat de zorgen over de thuissituatie, ondanks een periode van verbetering, de afgelopen periode in snel tempo zijn toegenomen. Daarnaast speelt er bij beide ouders persoonlijke problematiek, zijn er financiële problemen en zijn er signalen ontvangen ouders onvoldoende fysiek en emotioneel beschikbaar kunnen zijn voor de minderjarigen. Met instemming van de ouders is [dochter] medio maart 2019 in een pleeggezin gaan wonen. Hoewel de ouders aangeven dat de thuissituatie sindsdien sterk is verbeterd, zijn de zorgen nog steeds aanwezig. De kinderrechter verwijst in dit kader naar de gezinsrapportage waaruit blijkt dat de hulpverlening voor de ouders nog steeds niet van de grond is gekomen. Door zowel de thuiszorg als de GGD zijn zorgmeldingen gedaan over het huishouden waarin gezien werd dat er veel vervuiling was en onvoldoende structuur en veiligheid voor de minderjarigen. Daarnaast zijn er door thuiszorg zorgen geuit over de spanningsvolle communicatie tussen de ouders. Ook is gebleken dat de ouders onlangs nog drugs hebben gebruikt. Ter zitting hebben de ouders aangegeven dat dit slechts eenmalig was en dat de vader enkel nog in de avond een jointje rookt om tot rust te komen. De ouders erkennen genoemde zorgen niet en lijken deze te bagatelliseren.

Gelet op alle zorgelijke omstandigheden die zijn waargenomen in combinatie met de ambivalente houding van de ouders ten aanzien van deze zorgen vindt de kinderrechter de situatie van de ouders onvoldoende veilig om de minderjarigen thuis te laten verblijven. De minderjarigen hebben een opvoedingssituatie nodig die is gericht op hun ontwikkeling en waarbinnen sprake is van rust en stabiliteit. De ouders kunnen dit op dit moment niet bieden. Hoewel – zoals in het voorgaande beschreven - de minderjarigen eerder geplaatst zijn bij de grootmoeder vaderszijde, is een (langdurige) plaatsing bij haar te belastend voor het systeem en de verstandhouding van de ouders met de grootmoeder vaderszijde. Plaatsing in een neutraal pleeggezin is naar het oordeel van de kinderrechter is dan ook noodzakelijk voor de veiligheid van de minderjarigen, maar ook om de ouders in de gelegenheid te stellen hard aan de slag te gaan met alle genoemde zorgpunten.

Hierbij speelt de drugsproblematiek van de ouders een grote rol. De kinderrechter benadrukt dat er bij de verzorging en opvoeding van minderjarigen geen ruimte is voor enige vorm van drugsgebruik. Indien de ouders kunnen laten zien dat zij in staat zijn om zich volledig te onthouden van drugsgebruik, is een gezinsopname voor de ouders met de minderjarigen aangewezen. Middels deze plaatsing kunnen de nog zeer jonge minderjarigen immers in gezinssituatie bij de ouders verblijven, maar kan er gelijktijdig met de ouders verder gewerkt worden aan de zorgpunten zoals hiervoor benoemd. De komende periode dienen de ouders te laten zien dat zij bereid zijn om mee te werken en de hulpverlening kunnen accepteren en benutten, teneinde een blijvende positieve verandering in de situatie te bewerkstelligen.

Gelet op al het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen en een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg verlenen tot einde ondertoezichtstelling. Deze machtiging dient de GI in overleg met de ouders uit te voeren. Zoals hiervoor uiteen gezet wordt er van de ouders volledige medewerking verwacht, maar de kinderrechter heeft ook hoge verwachtingen van de GI. Zij dient alles in haar macht te doen om in te zetten op de verbetering van de communicatie met de ouders, de zorg voor de minderjarigen en het realiseren van de genoemde gezinsplaatsing. Een eventueel mislukken van een dergelijke plaatsing mag hierbij niet toe te rekenen zijn aan de handelswijze van de GI.

De beslissing


De kinderrechter:

verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 24 april 2019 en tot 22 augustus 2019;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2019 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, als griffier.

De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 mei 2019.

(KG)

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733