Rechtbank Midden-Nederland 29-04-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:1829

Datum publicatie08-05-2019
Zaaknummer472023
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Limitering (nieuwe gevallen); Verdiencapaciteit (NBI)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geen partneralimentatie wegens gebrek aan draagkracht. Het verzoek van de man om limitering wordt gelet op de hoge eisen die gesteld worden aan de stelplicht afgewezen. De vrouw wordt wel geacht in de nabije toekomst in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien en over enige jaren ook te gaan bijdragen in de kosten van de kinderen. Dat de vrouw door de gemeente is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht maakt het voorgaande niet anders. De gemeente maakt daarin een eigen afweging die niet ten koste mag gaan van de man.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

Locatie Utrecht

zaaknummer: C/16/472023 / FA RK 18-7078

C/16/472021 / FA RK 18-7077

Beschikking van 29 april 2019

in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. L. van Eck Rasmussen,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. E.P. van der Schraaf.

1Verloop van de procedure

1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen ter griffie op 7 december 2018;

  • het verweerschrift van de man, tevens houdende zelfstandige verzoeken, ingekomen ter griffie op 6 februari 2019;

  • het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de zijde van vrouw, ingekomen ter griffie op 21 maart 2019;

  • het bericht van de man, ingekomen ter griffie op 21 maart 2019.

1.2.

De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 1 april 2019. Partijen zijn verschenen met hun advocaten.

1.3.

De rechtbank heeft de minderjarige [voornaam van minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2
2. Vaststaande feiten

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Tussen hen is de echtscheiding uitgesproken door deze rechtbank bij beschikking van [datum 1] 2013. Deze beschikking is op [datum 2] 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

De minderjarige kinderen van partijen zijn:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 4] ¸ geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .

2.3.

Bij beschikking van deze rechtbank van 11 februari 2015 is bepaald dat de man met ingang van 1 oktober 2014 een bedrag van € 28,- per kind per maand aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen.

3Verzoek en verweer

3.1.

De vrouw verzoekt de beschikking van deze rechtbank van 11 februari 2015 te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van 2 augustus 2018, althans met ingang van indiening verzoekschrift een bedrag van € 342,- per kind per maand zal voldoen als bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen, althans een in goede justitie nader te betalen bijdrage. Daarnaast verzoekt de vrouw te bepalen dat de man met ingang datum indiening verzoekschrift een bedrag van € 2.705,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in haar levensonderhoud, althans een in goede justitie nader te bepalen bijdrage.

3.2.

De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken. Bij wijze van zelfstandig verzoek vraagt de man de kinderalimentatie te wijzigen in € 109,- per kind per maand met ingang van 6 december 2018, althans in een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen die de rechtbank redelijk acht. Daarnaast verzoekt de man de onderhoudsverplichting jegens de vrouw te beëindigen per 5 februari 2019, althans de onderhoudsverplichting van de man op nihil te stellen.

4Wijziging van de kinderalimentatie

Wijziging van omstandigheden

4.1.

Partijen zijn het eens dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat de man geen dubbele woonlasten meer heeft sinds de verkoop van de (voormalige) echtelijke woning. De rechtbank zal aan de hand van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen de bijdrage in de kosten van de kinderen vaststellen.

Behoefte

4.2.

Partijen zijn het erover eens dat het netto-gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk € 3.652,- bedroeg.

4.3.

Op 9 oktober 2015 heeft de Hoge Raad bepaald dat het kindgebonden budget niet meer in mindering moet worden gebracht op de behoefte, maar meegerekend moet worden bij het inkomen van degene die het kindgebonden budget ontvangt in het kader van diens draagkracht. De rechtbank volgt de vrouw en stelt de behoefte van de kinderen vast op € 320,- per kind per maand in 2013, zoals ook volgt uit de beschikking van deze rechtbank van 11 februari 2015. Geïndexeerd naar 2019 bedraagt deze behoefte € 348,- per kind per maand.

Draagkracht man

4.4.

Bij de beoordeling van de draagkracht van de man zal de rechtbank uitgaan van de (financiële) gegevens van de man zoals deze volgen uit de door de man overgelegde draagkrachtberekening, met inachtneming van het navolgende.

Woonlasten

4.5.

De vrouw verzoekt rekening te houden met de werkelijke- in plaats van de forfaitaire woonlasten. In beginsel worden volgens aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen de woonlasten bij berekening van de draagkracht forfaitair berekend. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom er zou moeten worden afgeweken van het forfaitaire systeem. De rechtbank volgt op dit punt de berekening van de man.

Zorkorting

4.6.

De rechtbank zal ten aanzien van de zorgkorting van [voornaam van minderjarige 3] en [voornaam van minderjarige 4] volgens aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen rekening houden met een zorgkorting van 5%. De zorgkorting bedraagt ten minste 5% van de behoefte, omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang en in ieder geval tot dat bedrag in de zorg zou kunnen worden voorzien. Ten aanzien van [voornaam van minderjarige 3] en [voornaam van minderjarige 4] zijn partijen het eens over een zorgkorting van 25%.

Aflossing schulden

4.7.

In het algemeen beschouwt de Expertgroep advocaatkosten gemaakt in het kader

van een familierechtelijke procedure niet als een noodzakelijke last die voorrang

heeft boven de onderhoudsverplichting, in ieder geval niet voor de vaststelling van kinderalimentatie. De rechtbank zal de door de man gestelde aflossing op de advocaatkosten dan ook niet meenemen in de berekening van zijn draagkracht. De stelling van de vrouw dat het bedrag van € 15.000,- in mindering moet worden gebracht op de openstaande schuld van de man, omdat de man de voormalige echtelijke woning niet is gaan bewonen, behoeft dan ook geen behandeling.

4.8.

Uitgaande van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op een bedrag van € 2.763,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% van [2763 – (0,3 x 2763 + 950)] = € 699,- per maand (zie aangehechte en gewaarmerkte berekening).

Draagkracht vrouw

4.9.

De rechtbank volgt de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen dat geen draagkracht wordt toegerekend aan de verzorgende ouder die een bijstandsuitkering (al dan niet samen met een kindgebonden budget) ontvangt.

Draagkrachtvergelijking

4.10.

Zoals hiervoor is overwogen heeft de vrouw op dit moment geen draagkracht en bedraagt de draagkracht van de man € 699,- per maand. De gezamenlijke draagkracht bedraagt dan ook € 699,- per maand. Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van € 1.392,- per maand te voorzien, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.

4.11.

Gelet op de huidige zorgregeling kan de man in beginsel aanspraak maken op een zorgkorting van 5% van de behoefte van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] en een zorgkorting van 25% van [voornaam van minderjarige 3] en [voornaam van minderjarige 4] , zijnde € 209,- per maand. Zoals hiervoor is overwogen is de draagkracht van partijen echter onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien. Het tekort bedraagt: 1392 -/- 699 = € 693,- per maand. Dit is meer dan tweemaal de zorgkorting (€ 418,-) waar de man in beginsel aanspraak op zou kunnen maken. In dergelijke gevallen beveelt de Expertgroep Alimentatienormen aan om geen zorgkorting toe te passen. De rechtbank zal zich bij deze aanbeveling aansluiten en de zorgkorting dan ook niet meenemen bij het bepalen van de door de man te betalen bijdrage.

Ingangsdatum

4.12.

De vrouw heeft verzocht de ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van de kinderen vast te stellen op 2 augustus 2018, dit is de datum van de levering van de (voormalige) echtelijke woning. De man heeft verzocht de ingangsdatum vast te stellen per datum indiening verzoekschrift. De rechtbank zal als ingangsdatum van de bijdrage de datum van de overdracht van de voormalige echtelijke woning vaststellen, omdat de man vanaf dat moment redelijkerwijs rekening had kunnen houden met het betalen van een bijdrage. De man heeft namelijk ook erkend dat de datum van de overdracht van het huis een wijziging van omstandigheden oplevert. De rechtbank houdt als ingangsdatum 2 augustus 2018 aan.

Conclusie

4.13.

De rechtbank becijfert de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een bedrag van € 175,- (afgerond) per kind per maand, met ingang van 2 augustus 2018.

5Partneralimentatie

5.1.

Nu vast staat dat de man niet voldoende draagkracht heeft om in de kosten van de kinderen te voorzien, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in haar levensonderhoud afwijzen.

6Limitering

Limitering

6.1.

De man heeft verzocht de duur van de partneralimentatie te beëindigen per datum beschikking. De man heeft naar voren gebracht dat het aan de vrouw te wijten is dat ze na vijf en een half jaar nog geen passend werk heeft gevonden en dat het gelet op de nieuwe wetgeving betreffende de alimentatieduur passend is om in de gegeven omstandigheden de onderhoudsverplichting te beëindigen.

6.2.

De voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.

6.3.

Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden, in verband met het ingrijpende karakter van een limitering van de partneralimentatie voor de onderhoudsgerechtigde, hoge eisen gesteld aan de stelplicht van degene die om limitering van de partneralimentatie verzoekt alsmede aan de motivering van de rechter die overgaat tot een dergelijke limitering (HR 18 april 1997, NJ 1997, 571). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man in het onderhavige geval niet aan deze verzwaarde stelplicht voldaan, zodat de rechtbank het verzoek van de man zal afwijzen. De rechtbank volgt wel het standpunt van de man dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij binnen zeer afzienbare tijd weer aan het werk gaat. De vrouw heeft een opleiding als pedagogisch medewerker gevolgd en heeft een werkverleden binnen de kinderopvang. Daarnaast heeft de vrouw werkervaring in een kantoorfunctie en heeft zij een bijna afgeronde opleiding ‘mbo-middelmanagement’. De vrouw moet dan ook in staat zijn in deze arbeidsmarkt aan de slag te kunnen gaan voor tenminste een deeltijdbaan van 28 uur, die over enkele jaren zou kunnen worden uitgebreid tot een normaal fulltime dienstverband. [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] zijn schoolgaand en het is niet aannemelijk geworden dat in de gezondheidssituatie van [voornaam van minderjarige 2] en die van de vrouw zodanige belemmeringen zijn gelegen, dat het voorgaande niet van haar gevergd zou kunnen worden. De vrouw wordt dan ook geacht in de nabije toekomst in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien en over enige jaren ook te gaan bijdragen in de kosten van de kinderen. Dat de vrouw door de gemeente is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht maakt het voorgaande niet anders. De gemeente maakt daarin een eigen afweging die niet ten koste mag gaan van de man.

7Proceskosten

7.1.

De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure, omdat de vrouw niet, althans onvoldoende, heeft voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank ziet in dat standpunt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank zal de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld, zoals gebruikelijk in procedures van familierechtelijke aard.

8Beslissing

De rechtbank:

8.1.

bepaalt dat de man € 175,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] , [voornaam van minderjarige 3] en [voornaam van minderjarige 4] , met ingang van 2 augustus 2018, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

8.2.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

8.3.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

8.4.

wijst af het anders of meer verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in tegenwoordigheid van R. Quaedvlieg, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2019.

Hoger beroep

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden kunnen het hoger beroep uiterlijk drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden kunnen het beroep instellen uiterlijk drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733