Rechtbank Den Haag 19-04-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3957

Datum publicatie07-05-2019
ZaaknummerC/09/567601 / FA RK 19-786
ProcedureBeschikking
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Verhuizing met kind; Hoofdverblijfplaats; Gezagsgeschil 1:253a BW;
Familieprocesrecht; Uitvoerbaar bij voorraad
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moeder is in oktober 2018 met kind (3 jaar) verhuisd. Zij verzoekt thans vervangende toestemming verhuizing. Afgewezen: noodzaak verhuizing onvoldoende aangetoond. Nu moeder heeft verklaard niet terug te verhuizen, wordt hoofdverblijfplaats kind bij vader bepaald. Rb acht wenselijk dat kind een eventuele uitspraak in hoger beroep in zijn huidige verblijfplaats kan afwachten, om te voorkomen dat hij in korte tijd meermaals van verblijfplaats zal moeten veranderen. Daarom geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 19-786

Zaaknummer: C/09/567601

Datum beschikking: 16 april 2019

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 31 januari 2019 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de moeder,

wonende te [woonplaats X] ,

advocaat: mr. A.H. de Jong te Alphen aan den Rijn.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,

wonende te [woonplaats Y] ,

advocaat: mr. A.A. Bart te Veenendaal.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift;

  • het verweerschrift;

  • de brief van 18 maart 2019 met bijlagen van de zijde van de moeder.

Voor zover het verzoekschrift ziet op kinderalimentatie is dit van de onderhavige procedure afgesplitst. Dat geschil zal op een nader te bepalen datum ter zitting worden behandeld en zal bij afzonderlijke beschikking op worden beslist.

Op 19 maart 2019 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide ouders, bijgestaan door hun advocaten en mevrouw [medewerkster RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Ter zitting is van de zijde van de moeder een pleitnotitie overgelegd.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek verzocht:

- vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] van [woonplaats Y] naar [woonplaats X] te verhuizen;

- vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in [woonplaats X] in te schrijven op basisschool [basisschool] ;

- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te bepalen;

- een zorg- en contactregeling te bepalen tussen de vader en [minderjarige] , waarbij [minderjarige] bij de vader zal verblijven:

 één keer in de veertien dagen van vrijdag uit school tot en met zondagavond 18.00 uur;

 de helft van de vakanties en feestdagen, zulks in onderling overleg en waarbij de moeder tevens bereid is de vader bijvoorbeeld een extra vakantieweek of een tweetal vakantieweken te geven;

- een informatie- en consultatieregeling te bepalen tussen de vader en [minderjarige] ;

- de moeder vervangende toestemming te verlenen om hulpverlening voor [minderjarige] in te schakelen bij Jeugd en Gezin te [woonplaats X] ;

althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht, voor zover de wet dit

toelaat uitvoerbaar bij voorraad.

De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar het gevraagde te ontzeggen en te bepalen dat het kind woonplaats zal hebben bij de man, met vaststelling van een zorg- en contactregeling tussen de moeder en het kind in de frequentie en omvang zoals door haar is verzocht, kosten rechtens en voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad.

De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. In het geval de rechtbank van oordeel is dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal worden bepaald, verzoekt de moeder een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] bij haar verblijft:

- elke week van vrijdag uit school tot en met zondagavond 18.00 uur (na het eten), waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag uit school ophaalt en de vader [minderjarige] op zondagavond om 18.00 uur bij de moeder ophaalt;

- de helft van de feestdagen en acht vakantieweken, zulks in onderling overleg te

verdelen.

Feiten

- De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad.

- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:

- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] .

- De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit, blijkens aantekening in het gezagsregister.

- Sinds 20 oktober 2018 verblijft de moeder met [minderjarige] in [woonplaats X] .

- Bij vonnis in kort geding van 14 februari 2019 is – voor zover hier van belang – bepaald dat [minderjarige] voorlopig aan de moeder wordt toevertrouwd en [minderjarige] bij de vader zal zijn eens per veertien dagen van donderdag 14:00 uur tot zondag 17:00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar [adres Y] in [woonplaats Y] brengt en de vader [minderjarige] naar het [locatie] in [plaatsnaam locatie] brengt.

Beoordeling

Standpunt moeder

De moeder heeft haar verzoeken als volgt toegelicht. Op 20 oktober 2018 is de moeder met [minderjarige] vertrokken uit [woonplaats Y] naar [woonplaats X] . Zij is tijdelijk bij haar ouders gaan wonen en heeft sinds eind november 2018 een eigen huurwoning in [woonplaats X] . Sinds 15 november 2018 heeft zij ook werk in de regio [woonplaats X] , namelijk in het [naam] Ziekenhuis in [plaatsnaam] . De moeder is zich ervan bewust dat zij toestemming had moeten vragen aan de vader voor de verhuizing met [minderjarige] . Door de hoogoplopende spanningen tussen de ouders, de fysieke en verbale escalaties – waar [minderjarige] getuige van is geweest – en angst van de moeder voor de vader heeft zij dit niet aangedurfd en voelde zij zich genoodzaakt te vluchten. De moeder heeft ter onderbouwing hiervan een proces-verbaal van aangifte en verklaringen van de huisarts, verloskundig en van kraamzorg overgelegd.

Volgens de moeder dient bij de door de rechtbank te maken belangenafweging ten aanzien van het verzoek tot vervangende toestemming verhuizing rekening te worden gehouden met de navolgende feiten en omstandigheden. De moeder ziet geen enkel perspectief om in [woonplaats Y] te blijven wonen. Zij is bang voor de vader, heeft geen sociaal netwerk in [woonplaats Y] en heeft daar geen beschikbare woning en baan. Omdat zij in [woonplaats Y] – anders dan in [woonplaats X] – niet stond ingeschreven bij een woningbouwvereniging, komt zij niet in aanmerking voor een sociale huurwoning en gelet op haar inkomen behoort particuliere huur of het kopen van een woning niet tot de mogelijkheden. Zij voelde zich daardoor genoodzaakt om naar [woonplaats X] te verhuizen. Sinds 2015 verbleef [minderjarige] maandelijks een weekend samen met zijn moeder bij haar ouders in [woonplaats X] . In [woonplaats X] heeft zij een groot sociaal netwerk.

De woning in [woonplaats Y] is in een buitengebied gelegen en [minderjarige] heeft daar in de omgeving geen kinderen om mee te spelen.

[minderjarige] zal in april 2019 naar school gaan en een nieuwe start op dit punt maken.

Nadat de moeder op 20 oktober 2018 was vertrokken heeft zij bij brief van haar advocaat van 31 oktober 2018 de wens uitgesproken om in overleg met de vader te treden. Dit heeft niet tot definitieve afspraken geleid. Wel zijn de ouders onderling een voorlopige zorgregeling overeengekomen. De moeder heeft de bereidheid uitgesproken om met hulp van een derde te werken aan de onderlinge communicatie.

Zij stelt de verhuizing voldoende doordacht en voorbereid te hebben. Tijdig heeft de moeder een woning en werk gevonden in (de regio) [woonplaats X] en zij heeft al een school voor [minderjarige] op het oog waar bijzondere aandacht is voor de, voor zover (nog) aanwezige, taalachterstand van [minderjarige] . De moeder heeft ter compensatie van de gevolgen van de verhuizing zich bereid verklaard een groter deel van het halen en brengen op zich te nemen, alsmede extra omgangsdagen te organiseren door de man extra vakantieweken aan te bieden en contact via Facetime. Op die manier wordt zo veel mogelijk gezorgd dat [minderjarige] onverminderd contact houdt met zijn vader. De voorgestelde regeling sluit aan bij de mate van contact tijdens de samenleving, nu de vader tijdens de relatie veel aan het werk was in zijn ondernemingen (70/80 uur per week) en [minderjarige] weinig zag. Tijdens de samenleving droeg de moeder het grootste deel van de zorg over [minderjarige] en zij is in staat dit te continueren. Dit in tegenstelling tot de vader die volgens de moeder, als gevolg van zijn werk, grotendeels afhankelijk is van de zorg van derden zoals zijn moeder en nieuwe partner.

Indien aan de moeder geen vervangende toestemming wordt verleend voor de verhuizing is zij toch voornemens in [woonplaats X] te blijven wonen en is zij niet bereid de buurt van [woonplaats Y] te gaan wonen. Zij verzoekt dan een ruime zorgregeling vast te leggen waarbij [minderjarige] elk weekend bij haar verblijft, alsmede een groot deel van de vakanties en feestdagen. De moeder heeft pas tijdens de zitting gehoord dat de nieuw partner van de vader in verwachting is van een tweeling. Deze gezinsuitbreiding zal volgens de moeder een grote impact hebben op [minderjarige] en voor instabiliteit zorgen.

Standpunt vader
De vader stelt dat de moeder op 20 oktober 2018 zonder enige aankondiging is vertrokken en daarmee [minderjarige] uit zijn vertrouwde omgeving heeft gehaald. Al vanaf het eerste telefoongesprek op 20 oktober 2018 heeft de vader aangegeven niet in te stemmen met de verhuizing van [minderjarige] . De vader betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan mishandelingen. Hij stelt hiertoe dat de moeder dit onvoldoende heeft onderbouwd en de fysieke escalaties pas voor het eerst op 19 december 2018 heeft genoemd.

Ten aanzien van de door de rechtbank te maken belangenafweging met betrekking tot de verhuizing heeft de vader het navolgende aangevoerd. De noodzaak om te verhuizen naar [woonplaats X] acht de vader niet aanwezig. De moeder heeft gekozen voor de gemakkelijke optie om bij haar ouders in te trekken en niet onderzocht of er ook dichterbij [woonplaats Y] woonruimte te vinden was. Zij heeft hierbij haar eigen wensen en belangen voorop gesteld. [minderjarige] heeft een stevige sociale binding met [woonplaats Y] , waar hij altijd heeft gewoond, de peuterspeelzaal heeft bezocht en waar hij regelmatig contact had met zijn oma (vaderszijde). De manier waarop de moeder is vertrokken onderstreept dat zij niet in staat is tot communicatie en overleg. De vader is net als de moeder bereid met hulp van een derde in overleg te treden, met dien verstande dat dit overleg in de regio [woonplaats Y] zal plaatsvinden. De vader heeft aangegeven zich zorgen te maken over de taalontwikkeling van [minderjarige] en het feit dat [minderjarige] nog niet zindelijk is. Hij wordt hierover onvoldoende geïnformeerd door de moeder, aldus de vader. Volgens de vader was hij ten tijde van de samenleving overdag veel thuis, waar hij kantoorwerk aan huis deed en regelmatig met [minderjarige] speelde. In de ochtend ging hij heel vroeg werken, om daarna samen met [minderjarige] te ontbijten. Rond 16.00 uur nuttigde het gezin gezamenlijk de warme maaltijd, waarna de vader en de moeder beiden buitenshuis gingen werken. Oma vaderszijde paste dan op. Door de handelwijze van de moeder kunnen deze gebruikelijke frequente contacten tussen [minderjarige] en de vader niet meer plaatsvinden en ontbreken de doordeweekse contacten in het geheel. De vader wil graag een co-ouderschap, wat niet mogelijk is indien [minderjarige] definitief in [woonplaats X] zal wonen.

De vader heeft verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen en heeft hiertoe aangevoerd dat hij, met hulp van zijn nieuwe partner en zijn moeder, in staat is [minderjarige] een stabiele en veilige opvoedingsomgeving te bieden. In [woonplaats Y] staat [minderjarige] al ingeschreven bij een basisschool.

Beoordeling rechtbank
De rechtbank heeft ter terechtzitting een vergelijk tussen de ouders beproefd, maar dit heeft niet tot overeenstemming geleid.

De verzoeken zijn gebaseerd op artikel 1:253a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van dit artikel kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag door (één van) de ouders aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.

Vervangende toestemming verhuizing

De rechtbank stelt voorop dat de gezamenlijke uitoefening van het gezag over de minderjarige meebrengt dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van het kind toestemming van de vader nodig heeft. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901) zal de rechtbank bij haar beoordeling alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen. Hoewel het belang van het kind een overweging van eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – andere belangen zwaarder kunnen wegen. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van een verzoek vervangende toestemming verhuizing zijn:
- het recht en belang voor de moeder om te verhuizen en de vrijheid om haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;

- de verdeling van de zorgtaken en continuïteit van de zorg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;

- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;

- de leeftijd van de minderjarige en de mate waarin hij geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;

- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;

- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de (extra) kosten van omgang na de verhuizing.

Uitgangspunt is dat ouders na het uit elkaar gaan de mogelijkheid moeten hebben weer verder zelfstandig een eigen leven te gaan leiden. Bij het maken van die nieuwe start zullen de ouders rekening moeten houden met elkaars belangen en vooral ook die van een minderjarig kind. Verbreking van de continuïteit van de woonomgeving en minder frequente contacten met de andere ouder kunnen voor een kind ingrijpend zijn.

Gebleken is dat de moeder voor de vader plotseling met [minderjarige] is vertrokken, zonder de vader hier eerst over in te lichten. De moeder stelt dat de vader haar al langere tijd (sinds 2012) psychisch en fysiek mishandelde en daarom is gevlucht. Dit wordt door de vader betwist.

De rechtbank laat in het midden of er tijdens de relatie sprake is geweest van huiselijk geweld. Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank wel vast dat partijen een gespannen relatie met elkaar hadden en dat de moeder een zekere angst jegens de vader voelde. Gelet hierop kan de rechtbank het zich enerzijds goed voorstellen dat de moeder de relatie heeft willen beëindigen en opnieuw haar leven heeft willen inrichten. Anderzijds is anders dan dat moeder dat heeft gesteld niet gebleken van een incident op of vlak vóór 20 oktober 2018, als gevolg waarvan de moeder halsoverkop de woning heeft moeten verlaten.


De vraag die vervolgens voorligt is of de moeder genoodzaakt was te verhuizen naar [woonplaats X] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder die noodzaak onvoldoende aangetoond. Zij heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij zich niet in de regio [woonplaats Y] heeft kunnen vestigen. Zij heeft weliswaar onweersproken gesteld dat zij in [woonplaats Y] – anders dan in [woonplaats X] – geen dan wel een zeer beperkt sociaal netwerk heeft, maar nu niet is betwist dat vader een positie in het leven van [minderjarige] toekomt, had de moeder naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval de mogelijkheden moeten onderzoeken voor een woning (en werk) in die regio. De vader, die, zo is ter zitting onweersproken gebleven vanwege zijn bedrijf historisch gezien gebonden is aan – de nabije omgeving van – [woonplaats Y] , heeft ter zitting gesteld dat het wel degelijk mogelijk is voor de moeder om binnen afzienbare tijd een woning in de regio [woonplaats Y] te vinden. De moeder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij (tevergeefs) naar een woning heeft gezocht. Zij heeft direct naar het blijkbaar voor haar vertrouwde [woonplaats X] willen verhuizen, terwijl niet is komen vast te staan dat de alternatieven in voldoende mate zijn overwogen, onderzocht en uitgesloten.

Partijen verschillen van mening over de mate van de zorg die de vader tijdens de relatie voor [minderjarige] had. Volgens de vader was dit een aanzienlijk deel, volgens de moeder was dit beperkt als gevolg van de vele werkuren van de vader.

De rechtbank stelt op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken vast dat de vader [minderjarige] dagelijks zag, terwijl hij in de huidige feitelijke situatie [minderjarige] om het weekend ziet. De frequentie van het contact is hiermee afgenomen.

Ten aanzien van het belang van [minderjarige] om het verblijf in een voor hem bekende omgeving te continueren, overweegt de rechtbank als volgt. [minderjarige] zit nu in een overgangsfase van peuterspeelzaal naar school. Gelet op zijn zeer jonge leeftijd speelt zijn leven zich vooral af bij zijn ouders en zijn naaste familie. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank dat hij er belang bij heeft dat zijn woonplaats zodanig is gelegen dat het contact met ouders en familie goed uitvoerbaar is. Gezien de grote afstand tussen [woonplaats Y] en [woonplaats X] is frequent contact met beide ouders en naaste familie niet goed mogelijk.

Bij de beoordeling neemt de rechtbank verder mee dat niet is gebleken van een goed doordachte verhuizing. De moeder is eerst ingetrokken bij haar ouders en heeft pas nadien gezocht naar een woning, werk en school voor [minderjarige] . Ook is pas na de verhuizing een voorlopige verdeling van de zorg overeengekomen. De thans door de moeder aangeboden compensatie voor het verlies aan contact, acht de rechtbank onvoldoende. De vader had dagelijks contact met [minderjarige] en ziet hem nu enkel in de weekenden.

Tot slot neemt de rechtbank bij de beoordeling mee dat de onderlinge communicatie tussen partijen slecht is en het overleg slechts beperkt mogelijk.

De vader en de moeder hebben wel afgesproken dat zij zich met hulp van een derde - een Centrum voor Jeugd en Gezin/consultatiebureau in de woonplaats waar [minderjarige] zijn hoofdverblijf zal krijgen, of met hulp van een mediator - willen inzetten om de onderlinge communicatie te verbeteren. Deze afspraak leent zich niet voor opname in de beslissing van deze rechtbank, maar bindt de ouders onderling wel.

De rechtbank geeft partijen mee daarbij tot definitieve afspraken over [minderjarige] te komen, in de vorm van een ouderschapsplan. Nu partijen gezamenlijk gezag hebben over [minderjarige] dienen zij op grond van het bepaalde in artikel 1:247a Burgerlijk Wetboek een ouderschapsplan te maken.

Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de moeder de noodzaak van de verhuizing naar [woonplaats X] onvoldoende heeft aangetoond. Het verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.


Hoofdverblijfplaats

Ter zitting heeft de moeder verklaard dat indien zij geen vervangende toestemming voor de verhuizing krijgt, zij voornemens is in [woonplaats X] te blijven wonen. De rechtbank begrijpt hieruit dat zij geen verweer voert tegen het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. Het verzoek van de vader zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.

Zorgregeling
De ouders hebben beiden een andere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken verzocht voor het geval [minderjarige] de hoofdverblijfplaats bij de vader zal krijgen. De door de moeder verzochte regeling is uitgebreider dan die de vader voorstaat. Van de zijde van de vader is inhoudelijk geen verweer gevoerd tegen de regeling zoals verzocht door de moeder. De rechtbank acht het van belang dat [minderjarige] zijn moeder zeer regelmatig blijft zien, nu zij tijdens de samenleving van partijen het merendeel van de zorg droeg en ook thans nog draagt en zal het verzoek van de moeder ten aanzien van de zorgregeling daarom toewijzen. Voorgaande betekent dat het verzoek van de vader zal worden afgewezen.


Vervangende toestemming inschrijving school en hulpverlening
Nu [minderjarige] de hoofdverblijfplaats bij de vader zal krijgen en zijn school en eventuele hulpverlening in die regio georganiseerd zal worden, heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoeken omtrent de vervangende toestemming voor inschrijving op de school en de hulpverlening in [woonplaats X] . Deze verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.

Informatie en consultatie
Het verzoek van de moeder om een informatie- en consultatieregeling vast te stellen zal als onvoldoende concreet en onderbouwd worden afgewezen.

Uitvoerbaarheid bij voorraad
De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarige een eventuele uitspraak in hoger beroep in zijn huidige feitelijke verblijfplaats kan afwachten, om te voorkomen dat [minderjarige] in korte tijd meerdere malen van verblijfplaats zal moeten veranderen. Daarom zal de rechtbank de verzoeken niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

Het voorgaande betekent dat tot het moment dat eventuele navolgende beslissingen in hoger beroep in kracht van gewijsde zijn gegaan de huidige situatie en derhalve ook de huidige verblijfplaats en zorgregeling zoals vastgelegd in kort geding in stand blijft en uitgevoerd moet worden.

Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank :

bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;

bepaalt dat [minderjarige] bij de moeder zal zijn:

- elke week van vrijdag uit school tot en met zondagavond 18.00 uur (na het eten), waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag uit school ophaalt en de vader [minderjarige] op zondagavond om 18.00 uur bij de moeder ophaalt;

- de helft van de feestdagen en acht vakantieweken, in onderling overleg te verdelen;

wijst af het meer of anders verzochte;

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. K.M. Braun, mr. M. van Paridon en

mr. P. van der Zanden, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. F.W. Zalm als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733