Rechtbank Den Haag 15-03-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:4158

Datum publicatie07-05-2019
ZaaknummerC/09/526478 / FA RK 17-857, C/09/536719 / FA RK 17-5691
ProcedureBeschikking
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenPensioen; Pensioen van de DGA
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Wanneer moet de man het overeengekomen bedrag van € 490.000 (aandeel van de vrouw in de gezamenlijke pensioenrechten) afstorten? Rb acht redelijk dat de man hiervoor een termijn van 6 maanden wordt gegund, gerekend vanaf datum beschikking (15-03-2019), nu de man voor de benodigde liquiditeiten waarschijnlijk de woning in Portugal moet verkopen. Wel moet de man miv 01-10-2018 (datum waardering pensioenvoorziening) een rente van 2% betalen (€ 9.800 op jaarbasis), als vergoeding voor het door de vrouw misgelopen rendement.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummers: FA RK 17-857 en FA RK 17-5691

Zaaknummers: C/09/526478 en C/09/536719

Datum beschikking: 15 maart 2019

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 1 februari 2017 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,

wonende te [woonplaats] ;

advocaat: mr. M.H. van den Berg te Zeist.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,

wonende te [woonplaats] , Portugal,

advocaat: mr. O. Hammerstein te Amsterdam.

Procedure

Bij beschikking van 18 september 2018 heeft de rechtbank een eindbeslissing genomen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van de man en de vrouw.

Iedere verdere beslissing ten aanzien van de pensioenaanspraken (met dwangsommen) is aangehouden zodat (de accountants van) partijen nader overleg met elkaar kunnen voeren over de pensioenaanspraken.

De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:

  • de brief van 9 januari 2019, met bijlagen, van de zijde van de man;

  • de brief van 24 januari 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.

Beoordeling

De rechtbank is uit de overgelegde stukken gebleken dat de man en de vrouw samen met hun financieel adviseurs een beginselovereenstemming hebben bereikt over de waardering van het aandeel van de vrouw in de gezamenlijke pensioenrechten per 1 oktober 2018, te weten € 490.000,-, en de wijze waarop de afstorting van dit bedrag zal plaatsvinden. De rechtbank zal de tussen partijen overeengekomen waardering vastleggen en overeenkomstig de gemaakte afspraken bepalen dat het pensioen in eigen beheer eerst wordt omgezet in een oudedagsverplichting alvorens tot afstorting daarvan wordt overgegaan.

De man en de vrouw zijn het niet eens geworden over wanneer de afstorting dient plaats te vinden én of er (door de man) een rente moet worden betaald, en zo ja, hoe hoog die rente moet zijn, zodat de rechtbank op deze punten nog een beslissing zal nemen.

De rechtbank acht het, gelet op alle door partijen naar voren gebrachte omstandigheden, redelijk dat de man uiterlijk zes maanden na deze beschikkingsdatum - dat wil zeggen uiterlijk op 15 september 2019 - overgaat tot afstorting van het pensioen van de vrouw, op de wijze zoals hiervoor omschreven en door partijen is overeengekomen. Dit geeft de man naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd om er zorg voor te dragen dat de B.V. ook daadwerkelijk over voldoende liquiditeiten beschikt. Dit geldt te meer nu de man er al langer rekening mee heeft kunnen houden dat hij tot afstorting verplicht zou zijn. Anderzijds kan de vrouw naar het oordeel van de rechtbank niet van de man verwachten dat hij direct zal afstorten terwijl er niet voldoende liquiditeit is. Daarbij komt dat de man naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat hij ook niet op korte termijn kan zorgen voor die liquiditeit. Hij zal daarvoor waarschijnlijk de woning in Portugal moeten verkopen, waarmee naar verwachting enige tijd gemoeid zal zijn.

De rechtbank acht het redelijk dat de man met ingang van 1 oktober 2018, zijnde de datum van waardering van de pensioenvoorziening, aan de vrouw een rente over het bedrag van € 490.000,- verschuldigd zal zijn gelijk aan de wettelijke rente van thans 2% per jaar, als vergoeding voor het door haar misgelopen rendement. De vrouw behoeft immers niet het risico te dragen van het feit dat de man niet in staat is (geweest) per de waarderingsdatum af te storten.

Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat de man vanaf 15 september 2019 naast voornoemde rente van 2% per jaar, voor zover de man op dat moment niet aan zijn afstortingsverplichting heeft voldaan, over het af te storten bedrag ook de wettelijke rente zal zijn verschuldigd tot het moment dat hij aan zijn verplichting heeft voldaan. De man is immers per 15 september 2019 schadevergoedingsplichtig jegens de vrouw als hij in verzuim is deze beschikking na te komen.

De rechtbank zal aldus beslissen. Hetgeen eerder meer of anders is verzocht zal de rechtbank afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:

*

bepaalt dat ter zake het pensioen in eigen beheer uiterlijk op 15 september 2019 door de man een bedrag van € 490.000,- voor de vrouw moet worden afgestort, waarbij geldt dat het pensioen in eigen beheer eerst wordt omgezet in een oudedagsverplichting alvorens tot afstorting daarvan wordt overgegaan;

*

bepaalt dat de man met ingang van 1 oktober 2018 over het verschuldigde bedrag van

€ 490.000,- een rente van 2% op jaarbasis is verschuldigd aan de vrouw, tot aan het moment dat de man tot afstorting overgaat;

*

bepaalt reeds nu voor alsdan dat de man vanaf 15 september 2019 de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag van € 490.000,- verschuldigd zal zijn voor zover en zolang hij in verzuim blijft aan voornoemde verplichting te voldoen;

*

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

*

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, O.F. Bouwman en I. Zetstra, rechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van

15 maart 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733