Rechtbank Gelderland 04-02-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:513

Datum publicatie05-05-2019
ZaaknummerC/05/346252 / FA RK 18-3753
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Hofnorm (60%) bij partneralimentatie;
Fiscaal familierecht; Fiscaliteiten partneralimentatie;
Familieprocesrecht; Voorlopige voorzieningen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Niet iedere wijziging van omstandigheden en niet iedere onjuistheid vd oorspronkelijke gegevens kan leiden tot wijziging beschikking vovo; evenmin mag sprake zijn van verkapt appel. In casu is Rb van onjuiste gegevens uitgegaan: fiscaal partnerschap is nog niet geëindigd waardoor partneralimentatie voor man niet aftrekbaar is en bij vrouw niet belast.
Herstel van diverse foutieve posten in alimentatieberekening Rb uit de vorige procedure. Geen jusvergelijking zoals door man betoogd.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team familierecht

Zittingsplaats Arnhem

Zaakgegevens: C/05/346252 / FA RK 18-3753

Datum uitspraak: 4 februari 2019

beschikking wijziging voorlopige voorzieningen

in de zaak van

[verzoeker] (nader te noemen: de man),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. A. Huber te Arnhem,

tegen

[verweerster] (nader te noemen: de vrouw),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. J. Welles te Zevenaar.

1Het verloop van de procedure

1.1.

Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift namens de man, ingekomen op 30 november 2018;
- het F9 formulier met producties namens de man, ingekomen op 14 januari 2019;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek namens de vrouw, ingekomen op 15 januari 2019.

1.2.

De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 21 januari 2019. Daarbij waren aanwezig de beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn op [datum] 1998 te [plaats] met elkaar gehuwd. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.

2.2.

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 29 oktober 2018 (nader te noemen: de bestreden beschikking) is:
- het verzoek van partijen tot toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning afgewezen;
- bepaald dat de man met ingang van 1 september 2018 aan de vrouw een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud zal betalen van € 2.245 bruto per maand.

3Het verzoek en het verweer

3.1.

De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw wordt vastgesteld op nihil, althans op een dusdanige bijdrage en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht. Hij voert daartoe aan dat bij de bestreden beschikking van 29 oktober 2018 in zodanige mate van onjuiste en onvolledige gegevens is uitgegaan en de omstandigheden na 29 oktober 2018 in zodanige mate zijn gewijzigd, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de bepaalde bijdrage niet in stand kan blijven.

3.2.

De vrouw verzoekt primair de man in zijn verzoeken niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de verzoeken van de man af te wijzen. Voorts verzoek de vrouw te bepalen dat de man met ingang van 1 augustus 2018 zal bijdragen in haar levensonderhoud met een bedrag van € 2.500 bruto per maand, althans een bedrag en ingangsdatum in goede justitie te bepalen.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang.

4De beoordeling

De ontvankelijkheid

4.1.

Artikel 824 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een beschikking voorlopige voorzieningen kan worden gewijzigd of ingetrokken indien de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.

4.2.

Niet iedere wijziging in de omstandigheden en niet iedere onjuistheid van de oorspronkelijke gegevens zal tot wijziging van de beschikking kunnen leiden. Alleen in evidente, zeer sprekende gevallen is een wijziging gerechtvaardigd. Tegen een in de voorlopige voorzieningen gegeven beschikkingen staat geen hoger beroep open en het is ook niet mogelijk daar via een verzoek tot wijziging een mogelijkheid voor te creëren.

4.3.

Voorts blijft voorop staan dat de voorlopige voorzieningenprocedure is gericht op het verkrijgen van een ordemaatregel in een situatie waarin een beslissing in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht en waarin een zekere mate van spoedeisendheid aan de orde is.

De behoefte

4.4.

Voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarin kan een aanwijzing worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd. Voorts dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met concrete gegevens van de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. De bepaling van de behoefte is maatwerk. In standaardgevallen is het mogelijk de netto behoefte van de onderhoudsgerechtigde te berekenen aan de hand van een vuistregel die ervan uitgaat dat het besteedbaar inkomen, na aftrek van de kosten van de kinderen, beschikbaar was voor de kosten van levensonderhoud van beide partijen, de zogenoemde Hofnorm. Omdat een huishouding van een alleenstaande relatief duurder is dan van iemand die samenwoont, kan de behoefte gesteld worden op 60% van het voor partijen resterende deel van genoemd inkomen.

4.5.

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de Hofnorm gehanteerd. In het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure en gelet op de omstandigheden van het geval acht de rechtbank het hanteren van de Hofnorm redelijk en passend. Dit heeft het voordeel dat er geen nodeloos escalerende discussies ontstaan over individuele op een behoeftelijst voorkomende kostenposten en de onderbouwing daarvan.

4.6.

De rechtbank zal aldus in beginsel uitgaan van de in de bestreden beschikking door haar berekende behoefte van € 2.294 netto per maand. Geen aanleiding wordt gezien om de behoefte van de vrouw, conform haar stelling, te bepalen op € 3.300 netto per maand.

4.7.

Zoals hierna zal blijken bedraagt het inkomen van de vrouw € 439,33 netto per maand, bestaande uit:
- huurinkomsten van € 406,56 (€ 136,56 + € 250);
- een niet afkoopbare polis van € 32,77 per maand.

4.8.

Ter zitting is gebleken dat de man de volledige woonlasten betaalt van de woning, waar partijen nog gezamenlijk wonen. Nu de vrouw geen woonlasten heeft, zal de rechtbank een bedrag van in redelijkheid € 800 per maand op de hiervoor gestelde behoefte in mindering brengen.

4.9.

Partijen zijn verdeeld over wie de boodschappen betaalt: de man stelt dat hij de boodschappen betaalt; de vrouw stelt dat haar vriendinnen en haar kinderen voor haar boodschappen zorgen. In het kader van deze procedure is geen ruimte om te onderzoeken wie van partijen de boodschappen betaalt. Dit dient onderwerp van bespreking in de hoofdprocedure te zijn.

4.10.

Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de behoefte van de vrouw aan een door de man te betalen onderhoudsbijdrage (€ 2.294 - € 439,33 - € 800) € 1.055 netto per maand bedraagt. In de bestreden beschikking is de rechtbank in rechtsoverweging 3.19 uitgegaan van een behoefte van € 1.831 per maand. De rechtbank zal het bedrag corrigeren.

De fiscale aftrekbaarheid

4.11.

Voor de inkomstenbelasting worden (automatisch en verplicht) gehuwden als fiscaal partner aangemerkt. Gehuwden zijn niet meer elkaars fiscale partner als zij niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie én zij bovendien een formeel verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed hebben ingediend.

4.12.

Partijen wonen nog samen in de echtelijke woning en zij staan op hetzelfde adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Dit enkele feit maakt dat zij voor de inkomstenbelasting als fiscaal partner worden aangemerkt. Dat de vrouw, zoals zij stelt, regelmatig in [land] verblijft en dat zij na haar terugkomst met name in de gezamenlijke woning verbleef op de momenten dat de man niet in de woning aanwezig was, maakt het oordeel niet anders. Dit maakt dat voor de man de door hem aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage niet fiscaal aftrekbaar is, alsmede dat de vrouw niet is gehouden om over deze bijdrage belasting te betalen.

4.13.

In de bestreden beschikking is de rechtbank er van uitgegaan dat de onderhoudsbijdrage voor de man fiscaal aftrekbaar is alsmede dat de vrouw gehouden is om over deze bijdrage belasting te betalen. De rechtbank is hierbij aldus in zodanige mate van onjuiste gegevens uitgegaan, hetgeen correctie behoeft.

Huurbetalingen van [besloten vennootschap]

4.14.

In de bestreden beschikking is in rechtsoverweging 3.10 overwogen dat de holding
€ 500 per maand betaalt aan de privérekening van partijen voor de huur van een opslagruimte. De man stelt dat de holding tot en met februari 2018 genoemde huurlast heeft betaald en dat de holding daarna niet in staat is geweest nog langer huur te betalen.

4.15.

De vrouw stelt dat het feit dat de holding vanaf maart 2018 geen huur meer zou betalen op zich geen wijziging van omstandigheden oplevert, nu deze omstandigheid niet na het geven van bestreden beschikking is gewijzigd.

4.16.

Bij de eerdere behandeling heeft de man aangevoerd dat betaling van het bedrag van
€ 500 per maand een fiscale constructie betreft, maar hij heeft de huurbetalingen op zich niet betwist. Nu de man in de eerdere procedure zijn huidige stelling niet heeft aangevoerd, zal met de huurbetaling rekening worden gehouden. Dit leidt ertoe dat er geen correctie zal plaatsvinden.

Niet aftrekbare polis die de man van zijn moeder heeft geërfd

4.17.

In de bestreden beschikking is in rechtsoverwegingen 3.11 en 3.13 overwogen dat een bedrag van € 56,50 maandelijks als inkomsten aan de zijde van beide partijen wordt meegenomen.

4.18.

Partijen zijn het erover eens dat de bruto uitkering van € 113 per maand leidt tot een netto uitgekeerd bedrag van € 65,54 per maand. Elk der partijen heeft recht op de helft van genoemd bedrag, zijnde € 32,77 netto per maand. In de bestreden beschikking van 29 oktober 2018 is uitgegaan van een netto uitkering van € 113 per maand, gelijkelijk tussen partijen te verdelen en dat dit aldus zal leiden tot een netto inkomen voor beide partijen van
€ 56,50 per maand. De rechtbank is hierbij aldus in zodanige mate van onjuiste gegevens uitgegaan, hetgeen correctie behoeft.

De woonlasten van de echtelijke woning

4.19.

In de bestreden beschikking is in rechtsoverweging 3.22 overwogen dat de man de woonlasten van de echtelijke woning betaalt, zijnde aan hypotheekrente € 405 per maand
(€ 143,66 + € 251,34) en aan premie levensverzekering een bedrag van € 33 per maand. Het eigenwoningforfait bedraagt € 1.365 per jaar, terwijl de zakelijke lasten worden vastgesteld op het forfaitaire bedrag van € 95 per maand.

4.20.

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank verzuimd het eigenwoningforfait en de hypotheekrente in het bruto gedeelte van de alimentatieberekening te verdisconteren. De rechtbank is hierbij aldus in zodanige mate van onjuiste gegevens uitgegaan, hetgeen correctie behoeft.

Betaling aan NUON van € 1.323,36, inclusief kosten

4.21.

Uit de jaarrekeningen over de periode 2 augustus 2017 tot 15 augustus 2018 blijkt dat er een bedrag van € 1.268,36 dient te worden (bij)betaald. Uit het overzicht van de facturen blijkt dat de man een bedrag van € 1.323,36 (€ 1.268,36 + kosten) in augustus 2018 heeft voldaan. Er is aldus geen sprake van een wijziging.

Gemeentelijke heffingen / Maandtermijn NUON

4.22.

Vanaf november 2018 bedraagt het termijnbedrag van de gemeentelijke heffingen
€ 33,58 per maand. Dit bedrag dient uit de bijstandsnorm en of de draagkrachtvrije ruimte en of het forfaitaire bedrag van € 95 per maand te worden voldaan. Aldus is er geen sprake van een wijziging.

4.23.

De maandtermijn NUON bedraagt tot 1 januari 2019 € 416 en nadien € 471. Door de man zijn in de eerdere procedure geen betaalbewijzen in het geding gebracht en dit dient voor zijn rekening en risico te blijven. De rechtbank zal de maandtermijn in redelijkheid en billijkheid voor een bedrag van € 250 in de berekening betrekken, ook nu een deel van het bedrag in het forfaitaire bedrag aan eigenaarslasten is begrepen. De ingangsdatum daarvan wordt bepaald op heden.

4.24.

Of, zoals de vrouw stelt, de maandtermijn kan worden verlaagd, dient te worden besproken en beoordeeld in de bodemprocedure. Thans staat vast dat er sprake is van een bijdrage aan NUON die niet uit de bijstandsnorm kan worden voldaan.

De premie zorgverzekering

4.25.

In de bestreden beschikking is als onbetwist rekening gehouden met een premie zorgverzekering van € 118 per maand alsmede met het verplicht eigen risico van € 32 per maand. Dat de man ook de premie voor de vrouw voldoet, kan aldus niet tot een wijziging leiden. De rechtbank gaat er ook vanuit dat de vrouw, conform haar wens, haar eigen premie voldoet. Hetgeen de man aan premie voor de vrouw heeft voldaan, dient te worden verrekend in het kader van de verdeling.

De huwelijkse schulden

4.26.

De man heeft vanaf 1 september 2018 de volgende schulden voldaan:
- op 5 september 2018 € 900 aan NUON;
- op 3 oktober 2018 € 423,60 aan NUON;
- op 15 november 2018 € 33,58 aan gemeentelijke heffingen 2017;
- op 3 december 2018 € 131,03 aan creditcardschuld;
- op 14 december 2018 € 86,59 aan gemeentelijke heffingen;
- op 30 december 2018 € 124,46 aan creditcardschuld;
- op 30 december 2018 € 700 op de schuld bij de VVE aan de [adres] .

4.27.

In de bestreden beschikking is onder rechtsoverweging 3.25 rekening gehouden met een creditcardschuld van € 4.263,27 en een maandelijkse aflossing van € 224. Deze aflossing zal de rechtbank in de berekening betrekken. De verdeling van de huwelijkse schulden dient in het kader van de verdeling te worden besproken en beoordeeld. Hierbij dient te worden betrokken dat de uitkering van Zwitserleven van in totaal € 65,54 netto per maand kennelijk wordt aangewend voor de aflossing van de creditcardschuld. De rechtbank zal de bestreden beschikking op dit punt dus niet wijzigen.

Betalingen naar de BV

4.28.

Op 1 december 2018 heeft de man € 700 naar de BV overgemaakt en op 30 december 2018 € 1.000. De betaling van € 1.000 is/zal ongedaan worden gemaakt, om de kosten van reparatie van de auto en de apk-keuring te voldoen. De bespreking en de beoordeling van deze betalingen dienen in het kader van de verdeling plaats te vinden. Hierbij dient te worden betrokken dat, volgens de vrouw, de betalingen voor het eerst in december 2018 zijn verricht met het oog op de procedure, alsmede dat deze betalingen kennelijk ook ongedaan kunnen worden gemaakt. Daarnaast zijn autokosten geen kosten die voorrang hebben boven het betalen van een onderhoudsbijdrage, nog daargelaten dat deze kosten niet zijn onderbouwd.

De zorgtoeslag

4.29.

Over het jaar 2018 is teveel zorgtoeslag uitgekeerd van, volgens de man, € 1.353. De man gaat maandelijks € 92 aflossen. De brief van het Landelijk Incassocentrum van 15 januari 2019 betreft een betalingsherinnering. Het had op de weg van de man gelegen om deze schuld in de eerdere procedure in het geding te brengen. Dat hij dit heeft nagelaten, komt voor zijn rekening en risico.

4.30.

Bespreking en beoordeling van de schuld dient in het kader van de bodemprocedure plaats te vinden.

De draagkracht van de man

4.31.

Voor het inkomen uit loondienst wordt uitgegaan van hetgeen de rechtbank in haar beschikking van 29 oktober 2018 in rechtsoverweging 3.7 heeft geoordeeld:
- een inkomen van € 4.400 bruto per maand;
- vakantiegeld van 8% over voormeld bedrag;
- aan ingehouden premies € 449,47 per maand (pensioen € 429,43; WIA bodem € 2,66; WGA aanvullend € 13,52; WIA excedent € 3,86);
- de inkomensheffing, na correctie met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.

4.32.

Voorts zal rekening worden gehouden met:
- netto huurinkomsten uit het gezamenlijk pand te [plaats] van € 156,56 per maand (rechtsoverweging 3.9 van de bestreden beschikking);
- netto huurinkomsten uit de verhuur van een opslagruimte van € 250 per maand (rechtsoverweging 3.10 van de bestreden beschikking);
- netto inkomsten uit een niet afkoopbare polis van de moeder van de man van € 32,77 per maand (rechtsoverweging 3.11 van de bestreden beschikking en met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen).

4.33.

Aan de lastenkant houdt de rechtbank rekening met het volgende:
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande;
- aan woonlasten: de (fiscaal aftrekbare) hypotheekrente: € 405 per maand; het eigenwoningforfait van € 1.365 per jaar; de premie levensverzekering van € 33 per maand; zakelijke lasten van € 95 per maand en met ingang van heden van € 250 per maand, op welke woonlasten het in bijstandsnorm begrepen bedrag aan gemiddelde basishuur in mindering strekt;
- de premie zorgverzekering van € 118 per maand en het verplicht eigen risico van € 32 per maand, waarop in mindering strekt het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel;
- de aflossing op de creditcardschuld van € 224 per maand.

4.34.

Uitgaande van hetgeen hiervoor is overwogen had de man een netto draagkracht van € 1.094 per maand. Deze draagkracht overstijgt de behoefte van de vrouw van € 1.055 per maand. Met ingang van heden heeft de man een draagkracht van € 1.014 per maand, hetgeen de behoefte van de vrouw niet overstijgt.

De jusvergelijking

4.35.

Als er sprake is van een inkomen van een onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht, kan het redelijk zijn de financiële situatie van partijen op basis van ieders inkomen en lasten te vergelijken. In dat geval wordt berekend of de onderhoudsgerechtigde niet meer ‘vrije ruimte’ of ‘jus’ overhoudt dan de onderhoudsplichtige (een zogenaamde jusvergelijking); met andere woorden de onderhoudsgerechtigde behoeft niet in een betere financiële positie te worden gebracht dan de onderhoudsplichtige.

4.36.

In de bestreden beschikking is door de rechtbank geen jusvergelijking gemaakt. De rechtbank verwerpt het standpunt van de man dat de rechtbank ambtshalve een jusvergelijking had moeten maken en zal de bestreden beschikking op dit punt daarom niet wijzigen.

De ingangsdatum

4.37.

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het redelijk geacht om 1 september 2018 als ingangsdatum te hanteren, nu de man vanaf dat moment rekening had kunnen en moeten houden met zijn onderhoudsverplichting. Dat de man van mening is dat hij absoluut niet met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2018 aan zijn onderhoudsverplichting kan voldoen, is geen argument om te oordelen dat de rechtbank destijds is uitgegaan van onjuiste gegevens waardoor de voorziening niet in stand kan blijven.

4.38.

Van belang is ook dat de rechtbank heeft becijferd dat de man de draagkracht heeft de hiervoor genoemde onderhoudsbijdragen aan de vrouw te voldoen. Dat de man, zoals hij stelt, in financieel opzicht wordt geruïneerd, is dan ook niet aannemelijk.

Conclusie

4.39.

Al hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat de beschikking van 29 oktober 2018 als volgt wordt gewijzigd voor de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar kosten van levensonderhoud:
- met ingang van 1 september 2018: € 1.055 per maand;
- met ingang van heden: € 1.014 per maand.

Uitvoerbaar bij voorraad

4.40.

Het verzoek van de vrouw de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wordt afgewezen wegens gebrek aan belang. Immers de beslissingen in het voorlopige voorzieningen kunnen ten uitvoer worden gelegd omdat tegen deze beslissingen op grond van het bepaalde in artikel 824 lid 1 Rv. geen hoger beroep mogelijk is. Met het geven van deze beschikking is de uitvoerbaarheid bij voorraad ervan gegeven.

Ten slotte

4.41.

De rechtbank voegt ter informatie de in het kader van deze procedure gemaakte draagkrachtberekeningen als bijlagen toe aan deze beschikking:
I. Draagkracht man tot heden (datum beschikking): periode 2018-2;
II. Draagkracht man met ingang van heden (datum beschikking): periode 2019-1.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijzigt de beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 29 oktober 2018 in die zin dat, de man aan de vrouw een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud dient te betalen:
- voor de periode van 1 september 2018 tot heden (datum beschikking): € 1.055 per maand;
- met ingang van heden (datum beschikking): € 1.014 per maand,
(in de toekomst) bij vooruitbetaling te voldoen;

5.2.

verstaat dat genoemde voorziening geldt voor de duur van het geding;

5.3.

wijst af het door partijen meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Wasmann, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Zeiler als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733