Rechtbank Den Haag 08-03-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:2287

Datum publicatie08-04-2019
ZaaknummerC/09/567367 / JE RK 19-241
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:263 e.v. BW Aanwijzing GI; 1:265g BW GI-besluit omgang bij OTS;
Meerderjarigenbescherming; Wvggz/Wzd (BOPZ)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en verzoek om verruimde omgangsregeling. Het vaststellen en wijzigen van omgangsafspraken leent zich niet voor de door GI gekozen weg van een schriftelijke aanwijzing, nu er geen sprake is van uithuisplaatsing. GI had de weg van art. 1:265g BW moeten kiezen. Het verzoek van de moeder om de omgangsregeling te verruimen, wordt door de rechtbank beoordeeld op grond van art. 1:377a BW en afgewezen in het belang van het kind.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz

Zaaksgegevens: C/09/567367 / JE RK 19-241

Datum uitspraak: 8 maart 2019

Uitspraak van de rechtbank Verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en verruiming van de omgangsregeling

in de zaak naar aanleiding van het op 29 januari 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats 1] ,

advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam.

betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbende aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,

wonende te [woonplaats 2] .

Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling).

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

- het verzoekschrift, met bijlagen.

Op 22 februari 2019 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:

- de moeder en mr. A.L. Witteveen;

- de vader;

- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;

- de heer [de heer A.] , opa vaderszijde.

Feiten

[minderjarige] is erkend door de vader.

De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.

Ten tijde van de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 13 november 2018 tot verlenging van de ondertoezichtstelling verbleef [minderjarige] bij de vader, maar inmiddels verblijft zij alweer langere tijd bij de opa en oma van vaderszijde.

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij genoemde beschikking de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 20 november 2018 tot 20 november 2019.

Verzoek en verweer

De inhoud van het verzoek

De moeder van [minderjarige] heeft de rechtbank allereerst verzocht om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, die betrekking had op een wijziging in de omgang tussen moeder en [minderjarige] , vervallen te verklaren. Daartoe is aangevoerd dat voor zo’n wijziging de gecertificeerde instelling op grond van artikel 1:265g van het BW de kinderrechter in de rechtbank had moeten benaderen. Dit kan niet via een schriftelijke aanwijzing worden geregeld, aldus de advocaat van de moeder. Verder is de procedure om tot de aanwijzing te komen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur verlopen, omdat de feiten niet juist zijn verzameld en de moeder onvoldoende in staat is gesteld om haar mening te geven. Ook is in het besluit zelf niet ingegaan op de bezwaren van de moeder en daarom is het genomen in strijd met de verplichting om een zorgvuldige belangenafweging te maken en te voorzien van een (deugdelijke) motivering.

Het tweede verzoek dat de moeder heeft gedaan betreft een verruiming van de bestaande afspraken omtrent de omgang met [minderjarige] en de wijze waarop de begeleiding van die omgang gestalte krijgt. Betoogd is dat het dusdanig goed gaat met de moeder dat snel kan worden toegewerkt naar langere bezoektijden en naar onbegeleide omgang, met name in het weekend. Eventuele begeleiding van de omgang moet bovendien niet plaatsvinden met behulp van de ouders van de moeder zoals de gecertificeerde instelling heeft voorgesteld, maar via Impegno. Impegno is daartoe bereid en kan ook rapporteren over de opvoedvaardigheden van de moeder.

Standpunten ter zitting

Namens de moeder heeft mr. Witteveen ter zitting nogmaals aangegeven, zoals zij ook reeds in haar verzoek heeft benoemd, dat de aanwijzing primair vervallen moet worden verklaard omdat deze in strijd is met het recht en subsidiair omdat deze in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Voorts is nog gesteld dat de moeder al sinds februari 2018 haar positieve ontwikkeling vasthoudt en dat zij graag een meer natuurlijke omgangsregeling met haar dochter wil en bij voorkeur met begeleiding van Impegno, aangezien er bij [minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek. Er zijn diverse interventies mogelijk om de omgang te begeleiden.

De moeder zou graag een weekendregeling willen krijgen.

De moeder heeft ter zitting zelf meegedeeld dat het goed gaat met haar, dat ook de bezoeken goed gaan en dat zij toe is aan uitbreiding van de huidige omgangsregeling, terwijl dit volgens haar ook de hechting en haar band met [minderjarige] zou verbeteren.

De vader heeft ter zitting bepleit dat de thans bestaande omgangsregeling in stand blijft.

De vader heeft aangegeven dat het op termijn de bedoeling is dat [minderjarige] weer bij hem en zijn partner komt wonen, maar dat dit tijdelijk niet haalbaar was, omdat [minderjarige] zich erg verzette in de thuissituatie. Het verblijf van [minderjarige] bij zijn ouders heeft meer rust gebracht.

Van de zijde van de gecertificeerde instelling is ter zitting verweer gevoerd, welk verweer bij de beoordeling - voor zover nodig - zal worden besproken.

Beoordeling

De beoordeling van het verzoek om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing

Uit het dossier blijkt dat de bij de gecertificeerde instelling werkzame jeugdbeschermer

op 18 december 2018 aan de ouders per email een ‘Aankondiging schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling aan ouder met gezag/voogd’ heeft doen toekomen. Daarin staat dat de lopende omgangsregeling van eens in de twee weken begeleide bezoeken van twee uur gaat veranderen, omdat de persoonlijk begeleider van de moeder één van de twee bezoeken niet meer op zich kan nemen en de jeugdbeschermer niet in staat is om de begeleiding van beide bezoeken voor haar rekening te nemen. De nieuwe omgangsregeling zou er dan zo uitzien dat eens in de vier weken op woensdagmiddag een bezoek plaatsvindt van twee uur onder begeleiding van de jeugdbeschermer en dat het andere bezoek in die vier weken plaatsvindt op zondag bij de opa en oma van [minderjarige] (ouders van de moeder) en dat dat bezoek vier uur duurt, waarbij de moeder de eerste twee uur aansluit.

In reactie hierop heeft de moeder op 22 december 2018 aan de jeugdbeschermer per email laten weten het niet eens te zijn met het voorstel en te blijven bij haar eerdere wensen tot verruiming en de begeleiding door Impegno. Voorts schrijft ze dat ze de aanwijzing wil laten toetsen door de kinderrechter, maar tot die tijd zal meewerken aan het voorstel.

Vervolgens heeft de jeugdbeschermer op 11 januari 2019 een email geschreven aan de ouders met de data waarop het bezoek zal gaan plaatsvinden conform het voorstel dat eerder op 18 december 2018 door haar was gedaan.

Naar het oordeel van de rechtbank is de email van 11 januari 2019 op te vatten als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:263, eerste lid, van het BW. Met de mail van 11 januari 2019 wordt het voornemen om de omgangsafspraken te wijzigen namelijk geëffectueerd en daarmee genereert de mail rechtsgevolgen, ten aanzien waarvan kan worden verzocht, door de met gezag belaste ouder, om die vervallen te verklaren.

De rechtbank is voorts van oordeel dat de inhoud van de aanwijzing (het vaststellen en wijzigen van omgangsafspraken) zich niet leent voor de door de jeugdbeschermer gekozen weg van een schriftelijke aanwijzing, nu er geen sprake is van uithuisplaatsing. Om een omgangsregeling vast te stellen of te wijzigen dient de gecertificeerde instelling zich namelijk op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het BW tot de kinderrechter in de rechtbank te wenden (zie ook het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2321). Reeds om die reden zal de schriftelijke aanwijzing vervallen worden verklaard.

Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband op dat gelet op het feit dat [minderjarige] al langere tijd bij haar opa en oma verblijft een machtiging uithuisplaatsing zou moeten worden aangevraagd. In dat geval zou de gecertificeerde instelling op grond van artikel 265f van het Burgerlijk Wetboek bij schriftelijke aanwijzing regels kunnen stellen omtrent de omgang tussen [minderjarige] en haar ouders.

De beoordeling van het verzoek tot vaststelling van een (verruimde) omgangsregeling

Ingevolge artikel 1:377a, tweede lid, van het BW kan de rechtbank op verzoek van een ouder een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het omgangsrecht.

De jeugdbeschermer heeft in dit verband ter zitting verklaard dat er geen ‘officiële’ omgangsregeling bestaat, maar dat de omgangsregeling op dit moment inhoudt dat er eens in de vier weken omgang plaatsvindt op woensdag van 13.00 tot 15.00 uur waar de jeugdbeschermer bij is, op een locatie die de moeder uitzoekt in [bezoekadres] . Voorts vindt eens in de vier weken op zondag een bezoek plaats van de moeder aan de woning van haar ouders waar zij [minderjarige] dan ziet van 10.30 tot 12.30 uur. Het is door iedereen ter zitting bevestigd dat dit inderdaad de wijze is waarop het nu gaat en de rechtbank gaat daar dan ook vanuit.

Voorts is door de jeugdbeschermer naar voren gebracht dat de frequentie van het bezoek na de herfstvakantie in 2018 is verhoogd van eens in de drie weken naar eens in de twee weken omdat de bezoeken goed verliepen en dat het voornemen bestaat om in april 2019 te bezien of het mogelijk is om de omgang nog verder uit te breiden. Gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige] , die momenteel al langere tijd bij haar opa en oma van vaderszijde verblijft, stelt de jeugdbeschermer zich echter op het standpunt dat het niet goed zou zijn om vóór april 2019 de omgang verder uit te breiden en evenmin dat het verstandig is om Impegno er nu bij te betrekken, omdat dat zou betekenen dat [minderjarige] wederom wordt geconfronteerd met een nieuw persoon in haar leven en ze daar nog niet aan toe is. Mogelijk dat Impegno een rol zou kunnen gaan spelen nadat in april 2019 de omgang is geëvalueerd, aldus de jeugdbeschermer.

De opa van [minderjarige] van vaderszijde, de heer [de heer A.] , is ter zitting als informant gehoord omdat [minderjarige] feitelijk al langere tijd bij hem en zijn vrouw verblijft, omdat het gelet op de spanningen niet haalbaar is dat [minderjarige] bij vader verblijft. Hij heeft naar voren gebracht dat [minderjarige] een zeer moeilijke periode achter de rug heeft, waarbij er veel weerstand is geweest, maar dat het sinds een aantal weken weer wat rustiger is. Desgevraagd naar de visie van [minderjarige] op het contact met haar moeder heeft de heer Hoeing verklaard dat [minderjarige] hem te kennen heeft gegeven dat [minderjarige] op dit moment niet bij haar vader en moeder wil wonen en dat zij moeite heeft haar moeder gelet op het verleden te vertrouwen.

Hoewel de rechtbank uit de stukken in het dossier en uit het gesprek ter zitting met de moeder stellig de indruk heeft gekregen dat de moeder positieve stappen maakt, acht de kinderrechter het gelet op hetgeen door de jeugdbeschermer en de heer [de heer A.] naar voren is gebracht op dit moment niet opportuun om een omgangsregeling vast te stellen die de moeder in staat zou stellen [minderjarige] vaker en met andere begeleiding te zien. De omgang is na de herfstvakantie al verruimd en in april 2019 zullen de afspraken daaromtrent worden geëvalueerd door de jeugdbeschermer. Gelet op de kwetsbare positie van [minderjarige] op dit moment is dat naar het oordeel van de rechtbank op dit moment het hoogst haalbare. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart genoemde schriftelijke aanwijzing d.d. 11 januari 2019 vervallen;

wijst het verzoek voor het overige af;

verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2019 door mr. C.J. van der Wilt, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte als griffier.

Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen de beslissing omtrent de vervallenverklaring geen hoger beroep open, maar slechts cassatie in het belang der wet.

Tegen de beslissing omtrent de verzochte omgangsregeling kan hoger beroep worden ingesteld:

-door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

-door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof Den Haag.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733