Gerechtshof Den Haag 05-11-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2412


Datum publicatie01-12-2025
Zaaknummer200.352.495/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Verdeling eenvoudige gemeenschap van woning en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met verrekenbeding na echtscheiding. Belang van de vrouw bij verkoop van de woning in plaats van toedeling aan de man? Aanspraak op financiële compensatie? Hoe moeten de octrooien op naam van de man worden gewaardeerd?

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie

zaaknummer : 200.352.495/01

zaaknummer rechtbank : C/10/634708

rekestnummer rechtbank : FA RK 22-1627

beschikking van de meervoudige kamer van 5 november 2025

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. F.C. de Wit-Facchetti te Rotterdam,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. K. Beumer te Middelharnis.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de tussenbeschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2023, 14 juli 2023 en 8 november 2024 en de eindbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2024 (hierna te noemen: de bestreden beschikking), uitgesproken onder (onder meer) voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 19 maart 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De man heeft op 3 juni 2025 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 7 april 2025 met bijlagen, ingekomen op 8 april 2025;

  • een journaalbericht van de zijde van de man van 13 augustus 2025 met bijlagen, ingekomen op 13 augustus 2025;

  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 29 augustus 2025 met bijlagen, ingekomen op 29 augustus 2025.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 9 september 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

De advocaat van de man heeft op de mondelinge behandeling pleitaantekeningen overgelegd.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen zijn op [datum] 1998 te [plaats 1] gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden.

3.3

Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.4

Bij tussenbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2023 (hierna te noemen: de tussenbeschikking van 15 maart 2023) is, voor zover in dit hoger beroep van belang:

  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;

  • bepaald dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: de echtelijke woning) bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking;

  • een kinderalimentatie ten laste van de man bepaald van € 282,- per maand, met ingang van 15 maart 2023;

  • een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud ten laste van de man bepaald van € 620,- per maand, met ingang van 15 maart 2023;

  • een partneralimentatie ten laste van de man bepaald van € 429,- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

3.5

Het huwelijk van partijen is op 11 juli 2023 ontbonden door inschrijving van de tussenbeschikking van 15 maart 2023 in de registers van de burgerlijke stand.

3.6

Bij tussenbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2023 is de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 september pro forma, in afwachting van schriftelijk bericht van partijen over de waardering van hun ondernemingen.

3.7

Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 11 april 2024 zijn het

primaire verzoek van de man tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de man en zijn subsidiaire verzoek tot een redelijke gebruiksvergoeding van € 1.250,- per maand ten laste van de vrouw afgewezen, en is bepaald dat de vrouw met uitsluiting van de man bevoegd is tot het genot en het gebruik van de woning, vanaf de datum van de beschikking tot de datum van de overdracht van de woning aan degene die de woning toegedeeld krijgt dan wel aan derden.

3.8

Bij tussenbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2024 zijn, partijen in de gelegenheid gesteld de rechtbank te berichten zoals omschreven in rechtsoverwegingen 2.1.1 tot en met 2.1.3 van die beschikking (dit betreft het verstrekken van informatie over saldi van bankrekeningen, en het geven van een reactie daarop door de andere partij) en is iedere verdere beslissing aangehouden.

3.9

Uit het proces-verbaal van 26 mei 2025 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam volgt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de echtelijke woning:

Partijen maken ter beëindiging van de procedure de volgende afspraken:

1. Het transport van de woning aan de man zal plaatsvinden op 30 juni 2025 of zoveel eerder als mogelijk.

2. De man zal de woning feitelijk zelf gaan bewonen. Hij zal de woning niet gaan verhuren.

3. De vrouw zal tot uiterlijk 15 augustus 2025 in de woning mogen blijven wonen.

4. De laatste versie van de conceptleveringsakte zal worden aangepast in die zin dat punten 1 tot en met 4 op bladzijde 6 onder N worden verwijderd. Als daarvoor in de visie van de notaris een andere tekst in de plaats moet komen, zullen partijen daarover overleggen.

5. De vrouw handhaaft haar grieven tegen de door de rechtbank gewezen beschikking.

6. [bedrijf 1] zal zorgdragen voor een verklaring ten behoeve van de notaris dat de vrouw wordt ontslagen uit haar aansprakelijkheid voor de verstrekte geldlening met betrekking tot de woning.

7. De aan de hypotheek gekoppelde polis van Interpolis zal worden beëindigd. Aan de vrouw zal de helft van de waarde van de polis worden uitgekeerd.

8. Er zal tussen partijen nog een verrekening moeten plaatsvinden conform hetgeen de rechtbank daarover heeft bepaald in de beschikking van 19 december 2024, r.o. 2.2.21 en 2.2.69.

9. Ter zitting heeft de vrouw de voorzieningenrechter op haar telefoon getoond de koopovereenkomst waaruit blijkt dat zij inmiddels een andere woning heeft gekocht, welke woning uiterlijk op 9 juli 2025 zal worden geleverd, en de bevestiging van de notaris dat de waarborgsom ter zake van die koopovereenkomst is ontvangen.

10. Partijen trekken de zaak in, ieder eigen kosten.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is/zijn, voor zover in dit hoger beroep van belang:

  • de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen gelast zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.2.11 tot en met 2.2.27;

  • de man veroordeeld aan de vrouw in het kader van de verrekening een bedrag te voldoen van € 162.253,70, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) met ingang van 4 juni 2021;

  • de man veroordeeld aan de vrouw in het kader van de regresrechten te voldoen:

o de helft van de door de vrouw betaalde premies ter zake de spaarverzekering bij Interpolis tussen datum inschrijving echtscheidingsbeschikking (11 juli 2023) en datum feitelijke verdeling;

o een bedrag van € 1.736,18 ter zake van eigenaarslasten en gemeentelijke heffingen 2023;

o de helft van de door de vrouw nog te betalen eigenaarslasten totdat de echtelijke woning is overgedragen aan één van partijen of een derde;

o een bedrag van € 2.611,- ter zake van de teruggave inkomstenbelasting 2022;

  • de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

  • de proceskosten gecompenseerd;

  • het meer of anders verzochte afgewezen.

4.2

De vrouw verzoekt het hof, na wijziging van haar verzoek, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:

  1. de bestreden beschikking alleen met betrekking tot de punten waarover is gegriefd te vernietigen; en

  2. opnieuw een beslissing te nemen op wat zij heeft verzocht in haar aanvullende verzoekschrift van 23 augustus 2024 onder a, sub 1 en gedeelde 2, b, c, d, e, h, en gedeelde k, namelijk:

a. dat de echtelijke woning te koop zal worden gezet en de opbrengst tussen partijen zal worden verdeeld, nadat de hypothecaire lening bij de Rabobank, de lening bij [bedrijf 1] en de kosten van de makelaar voldaan zijn;

b. de man te veroordelen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, om binnen een maand van de door het hof in deze zaak te wijzen beschikking de geconsolideerde jaarstukken 2020, 2021, 2022 en 2023 van de besloten vennootschap [bedrijf 1] opgesteld door een registeraccount te overleggen;

c. de man te veroordelen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, om binnen een maand van de door het hof in deze zaak te wijzen beschikking de geconsolideerde jaarstukken 2022 en 2023 van de besloten vennootschap [bedrijf 2] opgesteld door een registeraccount te overleggen;

d. de man te veroordelen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, om binnen een maand van de door het hof in deze zaak te wijzen beschikking kopie van de volledige aangifte IB 2020, 2021, 2022 en indien beschikbaar 2023 te overleggen, met de daarbij behorende aanslag;

e. te bepalen dat nadat de man voldaan heeft aan het overleggen van de stukken zoals onder b, c, d, en e verzocht de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld hierop te reageren m.b.t. de waarde van het octrooi, subsidiair vast te stellen dat de waarde van de octrooi € 199.680,- is en dat de vrouw gerechtigd is tot de helft van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf peildatum, te weten 4 juni 2021;

f. (Er is geen verzoek onder f geformuleerd.)

g. mocht het hof het eerder door de vrouw gedane verzoek om de effectenportefeuille bij BinckBank, thans Saxo, 50/50 te splitsen niet honoreren, de man te veroordelen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, uiterlijk binnen 14 dagen na de door het hof in deze zaak te wijzen beschikking aan de vrouw te betalen de helft van de waarde per peildatum, vermeerderd met het rendement daarop, derhalve de helft van het bedrag van € 288.000,-, te weten € 144.000,-, meer subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf peildatum;

h. de man te veroordelen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, om de helft van de uitgekeerde dividenden van de effectenportefeuille bij BinckBank, thans Saxo, over de jaren 2020 tot en met 2024, namelijk de helft van € 29.520,-, te weten
€ 14.760,-, althans een door uw rechtbank vast te stellen bedrag ter zake van de ontvangen dividenden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de peildatum althans vanaf de datum dat de man de dividenden heeft ontvangen;

i. (Er is geen verzoek onder i geformuleerd.)

j. (Er is geen verzoek onder j geformuleerd.)

k. de man te veroordelen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, om aan de vrouw te betalen € 1.405,- en 50% van de maandelijkse bedragen voor Netflix van € 11,99 per maand en KPN van € 100,-, vanaf de datum van de beschikking van 15 maart 2023 totdat de man een eigen abonnement heeft geregeld, de verschuldigde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de betalingen door de vrouw zijn voldaan tot voldoening van het verschuldigde door de man aan de vrouw.

3. en aanvullend daarop de man te veroordelen om de volgende informatie te verstrekken:

  • wat de octrooien inhouden, in het bijzonder n.a.v. de informatie die door [bedrijf 3] op de website wordt gedeeld;

  • wat hij in de twee dagen per week in de afgelopen jaren dat hij daaraan gewerkt heeft gedaan;

  • wat gedaan is aan promotie;

  • wat de verwachtingen zijn van degene met wie hij samenwerkt;

  • of er sprake is van investeerders;

  • wat de reden is dat het product dat met het octrooi ontwikkeld is, is gepresenteerd in Duitsland en nog steeds op de site van zijn opdrachtgever staat;

met overlegging van de contracten, dan wel de schriftelijke afspraken die over de octrooien gaan;

met overlegging van een kopie van stukken met BinckBank waaruit blijkt of de vrouw oorspronkelijk ook mede-rekeninghouder was;

en de vrouw een termijn te geven om op de informatie en de overgelegde stukken te reageren.

4. te bepalen dat de door de vrouw van haar ouders ontvangen schenkingen (zie productie 16 in eerste aanleg) alleen haar toekomen, zodat voor dat bedrag alsnog een correctie dient plaats te vinden bij het te verrekenen vermogen.

4.3

De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking en zo nodig onder aanvulling c.q. verbetering van de gronden die beschikking te bekrachtigen, althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5De motivering van de beslissing

Huwelijkse voorwaarden

5.1

Partijen zijn gehuwd onder het opstellen van huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden van 10 februari 1998 luiden, voor zover in dit hoger beroep van belang, als volgt:

Algehele uitsluiting

Artikel 1

De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.

[…]

Kosten huishouding

Artikel 7

1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding […] worden voldaan uit de inkomsten van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
Onder deze kosten worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, [...]

[…]

Verrekening van inkomsten

Artikel 9

De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen in de zin van artikel 6, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld.

Indien de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen door een desbetreffende verklaring verrekend tot het bedrag van de kleinste vordering.

Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het overblijvende van het inkomen van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.

[…]

Artikel 12

Geen verrekening heeft plaats:

a. over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;

[...]

Afrekening aan het einde van het huwelijk

Artikel 16

1. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, heeft ieder van de echtgenoten het recht om te vorderen dat er een verrekening plaatsvindt, zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan.

2. De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk door de dood of ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, naar de toestand naar de aanvang van de dag van het instellen van de vordering daartoe.

[…]

4. De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert, zo, dat ieder van hen de helft geniet van het vermogen als omschreven in lid 1, met dien verstande, dat aanspraken op al of niet ingegaan pensioen niet in deze verrekening worden betrokken.

[...]

8. Geen verrekening vindt plaats:

[…]

c. ten aanzien van zaken, welke door de echtgenoten krachtens erfstelling, legaat of schenking zullen worden verkregen, alsmede de zaken die door belegging of wederbelegging voor deze zaken in de plaats komen.

5.2

Partijen zijn het niet geheel eens over de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. Met name over de omvang en wijze van verrekening op grond van artikel 16 van de huwelijkse voorwaarden van partijen verschillen zij van mening.

5.3

Partijen zijn op grond van hun huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. Wel is tussen hen een eenvoudige gemeenschap van de echtelijke woning ontstaan. Partijen verschillen van mening over de wijze van verdeling daarvan.

Peildatum

5.4

Tussen partijen is niet in geschil dat 4 juni 2021, de datum van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, als peildatum voor de samenstelling en omvang van de eenvoudige gemeenschap geldt.

5.5

De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 2.2.32. overwogen dat het tijdvak van de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden tot 4 juni 2021 loopt. Onder rechtsoverweging 2.2.33. heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 16 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden 4 juni 2021 wordt vastgesteld als peildatum voor de verrekening. Partijen hebben tegen deze overwegingen geen grief gericht, zodat het hof ook op dit punt van voornoemde peildatum uitgaat.

Echtelijke woning

Standpunten

5.6

De vrouw voert – kort weergegeven – aan dat, hoewel de echtelijke woning inmiddels is geleverd aan de man, zij financieel belang heeft, althans had, bij verkoop van de echtelijke woning aan een derde. Verkoop van de echtelijke woning aan een derde levert volgens de vrouw financieel meer op dan overname van de echtelijke woning door de man tegen de taxatiewaarde. De taxatiewaarde staat weliswaar voor de woningwaarde, maar in de praktijk worden veelvuldig bedragen (ruimschoots) boven die waarde geboden. Doordat de vrouw heeft moeten meewerken aan de levering van de echtelijke woning aan de man, is zij dus financieel benadeeld en heeft zij financiële schade geleden. De vrouw stelt er daarom belang bij te hebben dat het hof alsnog bepaalt dat de echtelijke woning moet worden verkocht aan een derde, zodat zij daarna tegenover de man aanspraak kan maken op schadevergoeding, dan wel op een financiële compensatie op grond van artikel 3:185 BW.

5.7

De man voert gemotiveerd verweer. De man meent dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar verzoek op dit punt, omdat de echtelijke woning inmiddels aan hem is geleverd en daarmee de eenvoudige gemeenschap van de echtelijke woning is verdeeld. De man wijst erop dat de echtelijke woning eerder tweemaal is getaxeerd en de man de echtelijke woning voor de laatste taxatiewaarde heeft overgenomen. Volgens de man is niet gebleken dat die taxatiewaarde niet de woningwaarde vertegenwoordigt en staat niet vast dat in geval van verkoop van de echtelijke woning een bedrag boven die taxatiewaarde zou worden geboden. Van enige door de vrouw geleden schade op dit punt is volgens hem dan ook niet gebleken. De man benadrukt dat de vrouw in deze procedure ook niet heeft verzocht om een schadevergoeding op dit punt vast te stellen. Voor zover zij dat ter mondelinge behandeling wel heeft gedaan, meent hij dat haar verzoek in strijd is met de tweeconclusieregel en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten.

Oordeel hof

5.8

Het hof overweegt als volgt. De echtelijke woning is, naar aanleiding van de tussenbeschikking van 15 maart 2023, op 6 juli 2023 door [taxateur] van [makelaar] getaxeerd. Omdat partijen het er enige tijd nadien over eens waren dat de door die taxateur bepaalde taxatiewaarde door tijdsverloop niet meer actueel was, is naar aanleiding van de bestreden beschikking de echtelijke woning op 4 maart 2025 opnieuw getaxeerd. De echtelijke woning is daarna op 30 juni 2025 voor de daarbij vastgestelde taxatiewaarde van € 1.100.000,- verdeeld. Omdat het tegendeel niet is gesteld of gebleken, gaat het hof ervan uit dat de aan deze taxatiewaarde ten grondslag liggende taxatie zorgvuldig is gebeurd en mede is gebaseerd op verkoopprijzen van soortgelijke woningen in de omgeving van de echtelijke woning. Het hof concludeert dan ook dat door middel van die taxatie de woningwaarde in het economisch verkeer per de taxatiedatum is bepaald. Het hof volgt de vrouw daarom niet in haar standpunt dat zij financieel is benadeeld doordat bij de verdeling van de echtelijke woning van die taxatiewaarde is uitgegaan. De vrouw heeft haar standpunt dat dit wel het geval is, naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het door de vrouw overgelegde overzicht met onderliggende stukken, acht het hof daartoe in ieder geval niet toereikend.

Nu de echtelijke woning bovendien al is verdeeld en aan de man is geleverd tegen genoemde taxatiewaarde, waarbij de vrouw, conform de akte van verdeling van de echtelijke woning van 30 juni 2025, onder meer afstand heeft gedaan van haar recht om op grond van enige bepaling van het BW ontbinding of vernietiging van die verdeling te vorderen, is het hof van oordeel dat de vrouw geen belang heeft bij haar grief en verzoek op dit punt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt derhalve bekrachtigen en voornoemd verzoek van de vrouw afwijzen.

5.9

Voor het geval de vrouw bedoeld heeft zonder ongedaanmaking van de verdeling van de echtelijke woning op 30 juni 2025, financiële compensatie op grond van artikel 3:185 BW te verzoeken, overweegt het hof als volgt. Voor zover een dergelijk verzoek van de vrouw in deze procedure al toelaatbaar en niet tardief is, geldt, naar het oordeel van het hof ook hier dat niet van enige financiële benadeling dan wel financiële schade ten gevolge van overbedeling van de man is gebleken, zodat naar het oordeel van het hof van financiële compensatie geen sprake kan zijn. Ook dat verzoek zal het hof daarom afwijzen.

Schenkingen ouders vrouw

Standpunten

5.10

De vrouw voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar ouders schenkingen voor een bedrag van in totaal € 36.677,- op een privérekening van de vrouw met rekeningnummer [rekeningnummer] hebben overgemaakt, welk rekeningnummer buiten de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden blijft, zodat geen correctie ten aanzien van het te verrekenen vermogen hoeft plaats te vinden. De schenkingen zijn niet op het door de rechtbank genoemde rekeningnummer, zijnde een bankrekening van de moeder van de vrouw, overgemaakt, maar op de gezamenlijke bankrekening van partijen. Omdat partijen het er tot de mondelinge behandeling bij het hof over eens waren dat de schenkingen aan de vrouw zijn gedaan, daarom alleen aan haar toekomen en dus een correctie ten aanzien van het te verrekenen vermogen moet plaatsvinden, meent de vrouw dat die correctie alsnog moet worden bepaald. Dat de man tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst heeft gesteld dat de schenkingen door de ouders van de vrouw aan partijen gezamenlijk zijn gedaan en daarom niet alleen aan de vrouw toekomen, maar aan hen samen, doet aan het voorgaande niets af. Dat verweer is volgens de vrouw namelijk tardief, wordt nadrukkelijk door haar betwist en moet daarom worden gepasseerd.

5.11

De man heeft bij zijn verweerschrift gesteld dat hij de vrouw in haar standpunt en verzoek op dit punt volgt, zodat haar verzoek op dit punt kan worden toegewezen. Bij de mondelinge behandeling heeft de man zijn standpunt gewijzigd in die zin dat hij nu stelt dat de schenkingen door de ouders van de vrouw niet uitsluitend aan de vrouw zijn gedaan, maar aan partijen samen. In de visie van de man dient daarom niet langer een correctie op dit punt plaats te vinden ten aanzien van het te verrekenen vermogen, althans, mocht al enige correctie op dit punt plaats moeten vinden, dan zal dat volgens hem slechts voor de helft van het door de ouders van de vrouw geschonken bedrag kunnen zijn.

Oordeel hof

5.12

Voor zover de man ter mondelinge behandeling zijn standpunt heeft gewijzigd en zijn verweer op dit punt heeft aangevuld, acht het hof dat verweer tardief en daarmee in strijd met de goede procesorde naar voren gebracht. Het hof zal dat verweer daarom buiten beschouwing laten.

5.13

In hoger beroep moet er derhalve van worden uitgegaan dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de vrouw schenkingen van haar ouders heeft gekregen ter hoogte van een bedrag van in totaal € 36.677,- en dat die schenkingen alleen aan de vrouw toekomen, als gevolg waarvan een correctie moet plaatsvinden ten aanzien van het tussen partijen op grond van de huwelijkse voorwaarden te verrekenen vermogen. De vrouw heeft zich in de stukken niet uitgelaten over de vraag hoe de correctie precies dient plaats te vinden. De man meent dat de correctie hoogstens de helft van het bedrag van de schenkingen kan bedragen.

5.14

Tussen partijen staat vast dat de schenkingen van de ouders van de vrouw op de en/of-rekening van partijen zijn gestort. Uit de bestreden beschikking volgt dat de rechtbank (kort gezegd) heeft geoordeeld dat de en/of-rekening van partijen een eenvoudige gemeenschap van partijen betreft en dat het saldo op die bankrekening daarom per datum indiening verzoekschrift bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld. Tegen dat oordeel is door geen van partijen gegriefd, zodat het hof van dat oordeel uitgaat. Het hof overweegt dat de vrouw op grond daarvan al de helft van het saldo op de en/of-rekening van partijen, waarop de schenkingen van haar ouders zijn gestort, toekomt. De helft van het bedrag van de schenkingen van haar ouders, is op die manier al aan de vrouw ten goede gekomen, dan wel komt haar nog ten goede. Dit betekent dat de vrouw dus nog slechts de helft van de door haar ouders op de en/of-rekening van partijen gestorte schenkingen van de man moet ontvangen. Daarmee heeft de vrouw zich op de zitting ook akkoord verklaard. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve op dit punt vernietigen en opnieuw rechtdoende bepalen dat ter zake de schenkingen van de ouders van de vrouw aan de vrouw, voor een bedrag van € 18.338,50 (€ 36.677,-/2) een correctie dient plaats te vinden bij het op grond van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen te verrekenen vermogen. Het hof begrijpt dat de vrouw terzake een veroordeling van de man tot betaling vraagt, en zal dit verzoek toewijzen.

Octrooien

Standpunten

5.15

De vrouw voert – kort weergegeven – aan dat de rechtbank de octrooien van de man ten onrechte op nihil heeft gewaardeerd. Volgens haar vertegenwoordigen de octrooien wel degelijk waarde. De man is immers jarenlang onbereikbaar geweest voor de vrouw en de kinderen omdat hij aan de aan de octrooien ten grondslag liggen technische uitvinding werkte. De vrouw stelt dat de man dit nooit zou hebben gedaan als de octrooien, dan wel de uitvinding, geen waarde zouden vertegenwoordigen. De vrouw wijst erop dat [deskundige] van [bedrijf 4] te [plaats 2] (hierna te noemen: de deskundige) ook niet heeft gesteld dat de octrooien geen waarde vertegenwoordigen, maar dat hij de octrooien niet kan waarderen. De vrouw stelt dat de waarde van de octrooien pas kan worden bepaald zodra de man de daarvoor benodigde financiële stukken heeft overgelegd, hetgeen hij tot op heden, ondanks herhaald verzoek daartoe, heeft nagelaten en waartoe hij dan ook moet worden veroordeeld. De man is de enige die over de benodigde stukken beschikt en enkel aan de hand van die stukken kan inzicht worden verkregen in de waarde van de octrooien aan de hand van een business-case. Voor zover de man dan nog steeds nalaat de benodigde stukken te overleggen, meent de vrouw dat de waarde van de octrooien aan de hand van de door haar op dit punt overgelegde stukken moet worden bepaald op een bedrag van € 199.680,-. Hoewel de door haar gehanteerde waarderingsmethode niet de in de praktijk meest gebruikelijke waarderingsmethode is, kan die waarderingsmethode wel degelijk worden gehanteerd. Voor zover het hof op dit moment geen waarde van de octrooien kan bepalen, zal dat volgens de vrouw ook zo moeten worden vastgesteld en moet niet de waarde van de octrooien op nihil worden bepaald, omdat de vrouw dan definitief haar aanspraak verliest. In dat geval zal een en ander tevens tot omkering van de bewijslast op dit punt moeten leiden.

5.16

De man voert gemotiveerd verweer. Hij stelt dat de octrooien geen waarde vertegenwoordigen en dat dit de komende jaren ook niet zal veranderen. De man betwist dat de technische uitvinding waarop de octrooien rusten voor commerciële doeleinden wordt gebruikt, en de vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat wel het geval is. De octrooien vertegenwoordigen dan ook geen enkele waarde. De man wijst erop dat de deskundige ook heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor het toekennen van een waarde aan de octrooien. De man stelt dat hij alle voor de waardering benodigde stukken al heeft overgelegd en dat hij niet meer stukken kan (en hoeft te) overleggen. De door de vrouw verlangde stukken doen niet ter zake en zullen niet tot een andere conclusie dan de voorgaande kunnen leiden. Daarnaast stelt de man dat uit de door de vrouw overgelegde stukken informatie volgt over de kosten van de ontwikkeling van de octrooien en dat die informatie niet bruikbaar is bij de waardering van de octrooien. Op basis van die stukken kan zijns inziens dus geen waarde van de octrooien worden bepaald. Die stukken geven ook geen begin van bewijs daartoe. In de visie van de man rust op de vrouw de bewijslast. Zij is immers degene die stelt dat de octrooien waarde vertegenwoordigen, welke stelling door de man gemotiveerd is betwist. De bestreden beschikking dient wat de man betreft dus in stand te blijven.

Oordeel hof

5.17

Het hof overweegt als volgt. Uit de tussenbeschikking van 15 maart 2023 volgt dat partijen het er destijds over eens waren dat de waarde van de (aandelen in de) ondernemingen van partijen moesten worden vastgesteld door de deskundige en wel per 4 juni 2021, zijnde de uit de huwelijkse voorwaarden van partijen voortvloeiende peildatum voor de verrekening. In opdracht van partijen heeft de deskundige derhalve onder meer de aandelen in de onderneming van de man ( [bedrijf 1] ) gewaardeerd. De deskundige heeft op 6 augustus 2024 een waarderingsrapport uitgebracht.

5.18

Op naam van de onderneming van de man staat een tweetal octrooien geregistreerd. Tussen partijen staat ter discussie of en in hoeverre die octrooien op de peildatum enige waarde vertegenwoordigden, als gevolg waarvan de aandelen in voornoemde onderneming van de man mogelijk een hogere waarde vertegenwoordigden. Uit het rapport van de deskundige volgt dat de deskundige de octrooien heeft betrokken in de waardering van de aandelen in de onderneming van de man. De deskundige heeft daarbij uiteengezet welke waarderingsgrondslag volgens hem moet worden gehanteerd, en verslag gedaan van zijn waarderingsonderzoek aan de hand van die waarderingsgrondslag.

5.19

Op basis van de overgelegde stukken en wat ter zitting is besproken is het hof van oordeel dat de rechtbank voor wat betreft de grondslag voor de waardering van de octrooien terecht en op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na een eigen afweging – tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden, die op dit punt tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Ook het hof concludeert op basis van het deskundigenrapport dat de kosten die voor het ontwikkelen van een octrooi zijn gemaakt geen deugdelijke waarderingsgrondslag vormen en dat in plaats daarvan moet worden uitgegaan van de uit de octrooien voortkomende toekomstige geldstromen die naar de verwachtingen ten tijde van de peildatum gerealiseerd kunnen worden. Het hof zal daarom van die laatstgenoemde waarderingsgrondslag uitgaan.

5.20

Het hof overweegt dat uit het rapport van de deskundige naar voren komt dat, hoewel de deskundige gedegen onderzoek heeft gedaan naar de waarde van de octrooien op basis van voornoemde waarderingsgrondslag, hij geen aanknopingspunten heeft gevonden voor toekenning van een economische waarde aan de octrooien per peildatum. Het hof leest hierin niet, zoals de vrouw, dat de deskundige de octrooien (nu, bij gebrek aan gegevens) niet kan waarderen, maar dat de deskundige na gedegen onderzoek geen basis ziet om aan te nemen dat de octrooien op de peildatum enige waarde vertegenwoordigen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, op wie de stelplicht rust, ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat de octrooien op de peildatum wel een reële waarde hadden, bijvoorbeeld omdat er op dat moment sprake was van commercialisering of het in de markt zetten van het octrooi, waarmee een opbrengst wordt of kan worden behaald, of een verwachting dat dat zou kunnen worden gerealiseerd. Daarbij heeft het hof mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, die tijdens de mondelinge behandeling ook de huidige stand van zaken rond de octrooien, althans de daaraan ten grondslag liggende uitvinding, heeft toegelicht. Deze toelichting komt erop neer dat de uitvinding zich nog in een beginstadium bevindt, dat er nog veel geïnvesteerd zal moeten worden in de ontwikkeling van een inzetbaar product en dat op dit moment nog onduidelijk is of de man hier op termijn inkomsten mee zal kunnen genereren. Er is alleen gebleken dat sprake is (geweest) van een testopstelling. De man heeft daarbij uitvoerig toegelicht dat het gebruik nog altijd op geen enkele wijze kostenefficiënt kan worden ingezet en dat daar – ook nu nog – geen uitzicht op is in de nabije toekomst. Gelet op het voorgaande is ook het hof van oordeel is dat de octrooien per de peildatum op nihil moeten worden gewaardeerd.

5.21

Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank voor wat betreft de stelplicht van de vrouw op dit punt ook terecht en op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na een eigen afweging – tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden, die op dit punt tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Gelet op het feit dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er op de peildatum sprake zou kunnen zijn geweest van uit de octrooien te genereren inkomsten, bestaat er ook naar het oordeel van het hof geen aanleiding om de man te veroordelen om nadere (financiële) stukken met betrekking tot de octrooien en/of zijn ondernemingen te overleggen en de vrouw daarna gelegenheid te bieden tot een reactie. Het hof betrekt daarbij dat de man de door de vrouw op dit punt verzochte (financiële) stukken reeds grotendeels heeft overgelegd. Niet alleen aan de rechtbank en/of het hof, maar ook aan de deskundige. Daarnaast geldt nog dat een deel van de door de vrouw gevraagde informatie – gelet op het voorgaande – ook onvoldoende relevant is voor een eventuele nadere waardebepaling van de octrooien ten tijde van de peildatum.

5.22

Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking op dit onderdeel zal bekrachtigen en de verzoeken van de vrouw met betrekking tot dit onderdeel zal afwijzen.

Beleggingsrekening Saxo Bank (voorheen BinckBank)

Standpunten

5.23

De vrouw voert – kort weergegeven – aan dat (het saldo op) de beleggingsrekening bij Saxo Bank een eenvoudige dan wel een pseudo-gemeenschap van partijen betreft en niet alleen de waarde op de peildatum had moeten worden verdeeld/verrekend, maar ook het rendement van de aandelen op die rekening. Niet alleen omdat dit op grond van het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen finaal verrekenbeding zo tussen partijen is afgesproken, maar ook omdat het niet verdelen/verrekenen van het rendement in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Door het rendement niet te verdelen/verrekenen wordt de vrouw onevenredig nadeel toegebracht.

5.24

De man voert aan dat de beleggingsrekening geen eenvoudige gemeenschap van partijen is, maar een beleggingsrekening van de man. De beleggingsrekening behoort daarom tot het op grond van de huwelijkse voorwaarden te verrekenen vermogen. Daartoe behoort niet een na de peildatum ontstane waardevermindering of -vermeerdering en dus ook niet het rendement van de aandelen op de beleggingsrekening. Van schade aan de zijde van de vrouw is daarom evenmin sprake. De man is derhalve van mening dat de beslissing van de rechtbank op dit punt in stand moet blijven.

Oordeel hof

5.25

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op dit punt terecht en op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na een eigen afweging – tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden, die op dit punt tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Er bestaat geen aanwijzing dat de aandelen door partijen gezamenlijk zijn aangekocht. Ook naar het oordeel van het hof strookt het verzoek van de vrouw op dit punt niet met het uitgangspunt dat de peildatum voor alle te verrekenen bestanddelen hetzelfde is en bestaat op dit punt geen aanleiding om, al dan niet op grond van de redelijkheid en billijkheid, van dat uitgangspunt af te wijken. Dat uitgangspunt hebben partijen ook uitdrukkelijk in artikel 16 lid 2 van hun huwelijkse voorwaarden opgenomen. Het na de peildatum door de man verkregen rendement behoort dan ook niet in de verrekening van het vermogen van partijen te worden betrokken, en kan ook niet als schade aan de zijde van de vrouw worden gekwalificeerd. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen en het verzoek van de vrouw op dit punt afwijzen.

5.26

Voor zover de vrouw opnieuw verzoekt om de man te veroordelen om de wettelijke rente over het door hem aan haar verschuldigde bedrag aan haar te voldoen, overweegt het hof dat de man daartoe reeds door de rechtbank is veroordeeld, zodat de vrouw geen belang heeft bij haar verzoek. Het hof zal dat verzoek van de vrouw daarom afwijzen.

Regresvordering zorgverzekering

Standpunten

5.27

De vrouw voert aan dat de door haar ten behoeve van de man betaalde kosten in verband met zijn ziektekostenverzekering van € 1.405,- wel degelijk door de man aan haar moeten worden terugbetaald. Dit zijn immers kosten van de man en bij de vaststelling van de partneralimentatie is daarmee ook rekening gehouden.

5.28

De man stelt dat de rechtbank op dit punt juist heeft beslist en meent dat het verzoek van de vrouw op dit punt moet worden afgewezen.

Oordeel hof

5.29

Het hof stelt het volgende voorop. Uit het verzoek van de vrouw op dit punt volgt dat zij niet uitsluitend terugbetaling van door haar voor de man betaalde bedragen in verband met zijn ziektekostenverzekering verzoekt, maar ook terugbetaling van door haar betaalde maandelijkse kosten voor een Netflix- en KPN-abonnement. Tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van die kosten heeft zij echter geen grief gericht. Dit betekent dat het hof het verzoek van de vrouw in zoverre zal afwijzen.

5.30

Voor wat betreft de kosten in verband met de ziektekostenverzekering van de man, begrijpt het hof dat het gaat om door de vrouw ten behoeve van de man betaalde kosten in verband met zijn ziektekostenverzekering in de periode voor de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (11 juli 2023). Bij de tussenbeschikking van 15 maart 2023 is de ingangsdatum van de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw ook op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bepaald. Anders dan de vrouw in hoger beroep heeft betoogd, ziet het hof dan ook geen verband tussen de door haar betaalde kosten voor de ziektekostenverzekering van de man en door hem aan haar verschuldigde partneralimentatie met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De door de vrouw bedoelde kosten zijn immers al voor de ingangsdatum van de partneralimentatie door haar betaald. Het hof ziet dus geen aanleiding te bepalen dat de man om de door de vrouw aangevoerde reden gehouden is op dit punt enig bedrag aan de vrouw terug te betalen.

Voor het overige is het hof van oordeel dat de rechtbank op dit punt terecht en op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na een eigen afweging – tot de zijne. De vrouw heeft voor haar verzoek onvoldoende (feitelijke) grondslag aangevoerd. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt derhalve bekrachtigen en het verzoek van de vrouw derhalve ook in zoverre afwijzen.

5.31

Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor zover het betreft de echtelijke woning, de octrooien/waarde van de aandelen, de beleggingsrekening bij Saxo Bank (voorheen BinckBank) en de regresvordering kosten zorgverzekering;

vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de verrekening van de door de ouders van de vrouw gedane schenkingen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 18.338,50 ter zake van de schenkingen van de ouders van de vrouw;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, A.F. Mollema en H.J. Wieman-Bart, bijgestaan door mr. M.N.C. Zuiderwijk als griffier, en is op 5 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733