Essentie (redactie)
Uitleg testament met voorwaarde samenwonen. Erflater en betrokkene, beiden verstandelijk beperkt, hebben 30 jaar relatie gehad, waarbij zij intensief contact met elkaar onderhielden, gezamenlijk op vakantie gingen en elkaars familie bezochten. Niet ter discussie staat dat erflater en betrokkene elkaar als affectieve partner zagen en zoveel als dat met hun beperking mogelijk was samenleefden. Uiteindelijk konden zij om gezondheidsredenen niet meer samenwonen, maar samenleefintentie bleef bestaan. Erfstelling blijft in stand.
| Datum publicatie | 11-11-2025 |
| Zaaknummer | 200.334.151/01 |
| Procedure | Hoger beroep |
| Zittingsplaats | Den Haag |
| Formele relaties | Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:9247, Bekrachtiging/bevestiging |
| Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
| Trefwoorden | Erfrecht; Uitleg testament |
| Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Uitleg testament begrip ‘samenwonen’. Erflater en zijn partner waren beiden verstandelijk beperkt. Hoger beroep van ECLI:NL:RBDHA:2023:9247.Volledige uitspraak
Team Familie
Zaaknummer hof : 200.334.151/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/633992 / HA ZA 22-715
Arrest van 18 maart 2025
in de zaak van
[appellante] ,
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.H.M. de Boer, kantoorhoudend in Alkmaar,
tegen
[bewindvoerder] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [betrokkene] (hierna te noemen: [betrokkene] ),
verweerster,
advocaat: mr. K. van der Bijl, kantoorhoudend in Alphen aan den Rijn.
Het hof zal partijen hierna [appellante] en de bewindvoerder noemen.
1De zaak in het kort
[de erflater] (hierna: de erflater) en [betrokkene] , die beiden een verstandelijke beperking hebben, hebben van 1986 tot het overlijden van erflater op [datum] 2021 een relatie gehad. Zij leerden elkaar kennen in [adres] in [plaats] , een gezinsvervangend tehuis waar zij op dat moment allebei woonden. Op 23 november 1990 hebben erflater en [betrokkene] bij de notaris een samenlevingsovereenkomst ondertekend. Daarin staat dat zij verklaren dat zij vanaf 6 september 1988 met elkaar samenleven en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Op diezelfde datum (23 november) 1990 hebben erflater en [betrokkene] testamenten laten opstellen waarin zij elkaar tot enig erfgenaam benoemen voor het geval zij nog samenwonen als zij overlijden. In het testament van erflater (hierna: het testament) staat: “Ik benoem voor het geval ik ten tijde van mijn overlijden samenwoon met [ [betrokkene] ], tot mijn enige en algehele erfgename [ [betrokkene] ] voornoemd.” In 2009 zijn erflater en [betrokkene] verhuisd naar (instelling) [instelling 2] . Daar woonden zij eerst samen op locatie [adres] . In 2010 is erflater verhuisd naar een andere afdeling.
Erflater is een oom van [appellante] . [appellante] betoogt dat [betrokkene] niet de erfgenaam is van erflater, omdat erflater en [betrokkene] niet meer samenwoonden ten tijde van het overlijden van erflater.
Het hof legt uit hoe het begrip ‘samenwonen’ in dit testament moet worden begrepen.
2Procesverloop in hoger beroep
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
-
de dagvaarding van 3 oktober 2023, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 juli 2023 (hierna: het bestreden vonnis);
-
de memorie van grieven van [appellante] ;
-
de memorie van antwoord van de bewindvoerder, met bijlagen;
-
de e-mail van 4 december 2024 met bijlagen die [appellante] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
Op 16 december 2024 heeft op verzoek van [appellante] een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen:
-
aan de zijde van [appellante] : [appellante] in persoon, bijgestaan door mr. J.H.M. de Boer, en vergezeld van [naam 1] ;
-
aan de zijde van de bewindvoerder: [naam 2] en een medewerkster [naam 3] , bijgestaan door mr. K. van der Bijl en mr. E.R. Jonis.
De advocaat van [appellante] heeft de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij heeft overgelegd. Deze zijn toegevoegd aan het procesdossier en maken hiervan thans deel uit.
3Procedure bij de rechtbank
[appellante] heeft de bewindvoerder in eerste aanleg gedagvaard en – kort gezegd –
I. een verklaring voor recht gevorderd dat het laatst geldende testament van erflater en de daarin opgenomen erfstelling ten aanzien van [betrokkene] geen werking heeft en is komen te vervallen en ter afwikkeling van de nalatenschap moet worden uitgegaan van erfopvolging bij versterf;
II. met proceskostenveroordeling.
De bewindvoerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gevorderd [appellante] te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. De proceskosten zijn aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4Vorderingen in hoger beroep
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. [appellante] vordert:
I. het bestreden vonnis te vernietigen en [appellante] alsnog ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen en deze toe te wijzen, waarbij voor recht wordt verklaard dat het laatst geldende testament en de daarin opgenomen erfstelling ten aanzien van [betrokkene] geen effect (meer) sorteert en ter afwikkeling van de nalatenschap moet worden uitgegaan van erfopvolging bij versterf, althans te bepalen dat het laatst geldende testament van erflater moet worden uitgelegd in die zin dat daaruit valt op te maken dat [betrokkene] niet als enig en algeheel erfgenaam kan worden beschouwd en dat als erfgenamen dan ook dienen te worden beschouwd de erfgenamen die op grond van de wettelijke regels bij versterf als erfgenaam van erflater aangewezen kunnen worden;
II. [betrokkene] te veroordelen in de kosten van beide instanties.
In de kern komen grief 1 en 2 van [appellante] erop neer dat de rechtbank de bedoeling van erflater onjuist heeft uitgelegd. Erflater kan niets meer verklaren over zijn bedoelingen en ook [betrokkene] kan geen uitleg geven over de bedoeling van de samenlevingsovereenkomst. Daarom moet volgens [appellante] worden aangesloten bij de (letterlijke) tekst van het testament. In samenhang bezien met de samenlevingsovereenkomst, volgt daaruit dat er geen verzorgingsgedachte aan ten grondslag ligt en het testament is geschreven met het oog op de situatie waarop erflater en [betrokkene] meer zelfstandig zouden gaan samenwonen en in dat geval erflater zou overlijden. Dat is nooit gebeurd. Het testament is niet geschreven voor de situatie in deze, waarbij zowel erflater als [betrokkene] begeleid zouden wonen in een eigen woning van [instelling 2] , en zeker niet voor de situatie dat zij op een andere locatie verbleven. Grief 3 en 4 keren zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet zonder meer is voldaan aan de voorwaarde in het testament op het moment dat erflater en [betrokkene] feitelijk niet meer samenwoonden gezien de jurisprudentie over de situatie waarin een stel feitelijk niet meer samenwoont vanwege redenen buiten hun wil (bijvoorbeeld omdat een van de twee wordt opgenomen in een zorginstelling). [appellante] voert daartoe het volgende aan: 1) deze jurisprudentie is niet van toepassing vanwege de bijzondere feiten en omstandigheden in deze zaak, 2) anders dan waar de rechtbank van uit is gegaan, is de samenleving in 2010 niet beëindigd door wilsonafhankelijke omstandigheden, niet de gezondheid van erflater was de reden van de beëindiging van de samenleving, maar juist dat het niet langer ging tussen erflater en [betrokkene] doordat zij elkaar onder druk zette, 3) er was ook geen sprake van een intentie om elkaar verzorgd achter te laten. Dit blijkt uit het samenlevingscontract.
De bewindvoerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gevorderd [appellante] te veroordelen in de proceskosten.
5Beoordeling in hoger beroep
Uitleg testament
Bij de uitleg van een testament moet worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt (artikel 4:46 lid 1 BW) .
In deze zaak ligt de vraag voor of [betrokkene] enig erfgenaam is van erflater. Dit hangt af van de vraag of erflater en [betrokkene] op [datum] 2021 (nog) samenwoonden in de zin van het testament. Daarbij komt het aan op de uitleg van het begrip ‘samenwonen’ in het testament.
Het hof stelt voorop dat [appellante] zich op het standpunt stelt dat [betrokkene] niet de erfgename is van erflater, zodat op haar de stelplicht en bewijslast rust. Het hof merkt verder op dat de begeleidingsplannen van erflater niet zijn overgelegd, maar dat enkel door de bewindvoerder stukken zijn overgelegd, te weten de begeleidingsplannen van [betrokkene] .
Langdurige intensieve relatie erflater en [betrokkene]
Erflater en [betrokkene] hebben elkaar in 1986 leren kennen in instelling “ [instelling 1] ” in [plaats] , een gezinsvervangend tehuis waar zij beiden woonden. Tot het overlijden van erflater, ofwel ruim dertig jaar, hebben zij een affectieve relatie gehad, waarbij zij intensief contact met elkaar onderhielden en gezamenlijk op vakantie gingen en elkaars familie gezamenlijk bezochten. Niet ter discussie staat dat erflater en [betrokkene] elkaar als affectieve partners zagen en zoveel als dat met hun beperkingen mogelijk was samenleefden als een stel. Daarbij hebben zij, gezien hun beperkingen, altijd begeleiding gehad in het onderhouden van hun relatie. Gelet op de duur van de relatie en de intensiteit, deelt het hof niet het - pas ter zitting gedane - standpunt van [appellante] dat erflater en [betrokkene] geen affectieve relatie hadden, maar slechts een vriendschappelijke relatie hadden. Het hof volgt evenmin de vergaande en algemene suggestie die in de stellingen van [appellante] besloten lijkt te liggen dat twee personen met een geestelijke handicap, nimmer een affectieve c.q. een liefdesrelatie kunnen onderhouden. Dit is – zo blijkt uit de toelichting van [appellante] ter zitting – veeleer een sterke persoonlijke overtuiging van [appellante] zelf.
Verhoudingen die erflater wenste te regelen
Vanaf 6 september 1988 hebben erflater en [betrokkene] samengewoond in die zin dat zij in [instelling 1] een kamer deelden. Erflater en [betrokkene] hebben dit in hun samenlevingsovereenkomst naar het oordeel van het hof aangeduid als met elkaar samenleven en een gemeenschappelijke huishouding voeren. In 1990, het jaar dat erflater het testament en samen met [betrokkene] het samenlevingscontract opstelde, waren dat dus de feitelijke omstandigheden waarin erflater en [betrokkene] leefden. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat erflater en [betrokkene] op dat moment wilden dat de gevolgen van hun relatie werden vastgelegd. In het testament en de samenlevingsovereenkomst is formele taal gebruikt. Een strikte uitleg van het testament, dat in 1990, een jaar waarin nog meer dan tegenwoordig formele standaardteksten werden gehanteerd zoals de bepaling over de kosten van de gewone gang van de huishouding, is opgesteld, sluit niet aan bij de feitelijke omstandigheden waarin erflater en [betrokkene] op dat moment verkeerden en de bedoeling die zij voor ogen hebben gehad. Anders dan [appellante] stelt, kan niet uit het testament en de samenlevingsovereenkomst worden afgeleid dat [betrokkene] en erflater alleen de bedoeling hadden om de ander gebruik te kunnen laten (blijven) maken van de woning als de ander zou komen te overlijden en het testament en de samenlevingsovereenkomst slechts zakelijk zijn opgesteld. Erflater en [betrokkene] wilden naar het oordeel van het hof juist vastleggen dat zij in die omstandigheden waarin zij verkeerden verder samen wilden en voor elkaar wilden zorgen. Anders dan [appellante] betoogt, leidt het hof dan ook wel degelijk een verzorgingsgedachte uit het testament van erflater af. Verder volgt het hof [appellante] niet in het betoog dat het testament is geschreven voor de situatie waarop erflater en [betrokkene] meer zelfstandig zouden gaan samenwonen. Daarvan was op het moment van opstellen van het testament en de samenlevingsovereenkomst immers geen sprake. Evenmin was het de verwachting dat erflater en [betrokkene] op termijn meer zelfstandig zouden gaan wonen. Dit betekent dat grieven 1 en 2 van [appellante] niet slagen.
Niet langer gedeelde kamers, nog wel sprake van samenwoning in de zin van het testament?
In 2009 zijn erflater en [betrokkene] verhuisd naar [instelling 2] . Bij aankomst in [instelling 2] hebben [betrokkene] en erflater samengewoond in woning [nummer] , in welke woning twee kamers omgebouwd waren tot één slaapkamer en één zitkamer. In maart 2010 is erflater vervolgens naar een woning op [X] verhuisd, nog steeds wel op het landgoed van de instelling [instelling 2] , waar ook [betrokkene] woonachtig was. Feitelijk woonden erflater en [betrokkene] dus niet meer samen in één woning (onder één dak). [appellante] betoogt dat met ingang van die datum niet langer wordt voldaan aan de erfstelling en daardoor [betrokkene] niet langer erfgenaam meer is. Het hof deelt die visie niet. Sprake was van een situatie waarbij erflater en [betrokkene] niet meer konden samenwonen vanwege redenen buiten hun wil. Uit de overgelegde begeleidingsplannen van [betrokkene] is gebleken dat erflater, die vierentwintig jaar ouder was dan [betrokkene] , en [betrokkene] noodgedwongen de samenwoning moesten beëindigen. Erflater kon door (fysieke en mentale) gezondheidsproblemen niet langer met [betrokkene] samenwonen. Anders dan [appellante] betoogt, blijkt uit de overgelegde begeleidingsplannen juist dat bij erflater en [betrokkene] nog steeds de wens bestond om samen te wonen. Het hof verwijst daarbij naar de door de rechtbank aangehaalde passages van de begeleidingsplannen. Ook het Zorgplan van 22 april 2015, waarin staat dat [betrokkene] zich veel zorgen maakte over de achteruitgaande gezondheid van erflater en zijn hartoperatie en het op dat moment nog steeds moeilijk vond dat zij niet meer samenwoonde met erflater, onderschrijft die wens. Erflater en [betrokkene] hebben ook hun samenlevingsovereenkomst nooit opgezegd. Dat het “gewoon” mogelijk was voor erflater en [betrokkene] om nog te wonen in dezelfde woning en onder één dak, zoals [appellante] stelt, blijkt niet uit de overgelegde stukken en heeft [appellante] in het geheel niet onderbouwd. Ook de stelling van [appellante] dat de samenwoning is beëindigd omdat [betrokkene] erflater onder druk kon zetten en dat zij bijsturing nodig had om met erflater om te gaan, slaagt niet. Immers, ook toen [betrokkene] en erflater feitelijk nog samenwoonden hadden zij, gezien hun beperkingen, begeleiding nodig in hun relatie. Na de verhuizing van erflater in maart 2010 was er, zoals hiervoor reeds is overwogen, nog steeds sprake van een zeer intensieve relatie tussen erflater en [betrokkene] . Zo belden zij bijna dagelijks, ging [betrokkene] dagelijks op de fiets bij erflater op bezoek, kwam erflater één keer per twee weken bij [betrokkene] op bezoek, gingen ze eens per 1 à 3 maanden samen lunchen, samen naar de kerk, samen op vakantie, samen op bezoek bij de ouders van [betrokkene] en gingen ze ook gezamenlijk op bezoek onder begeleiding bij de broer van erflater in [gemeente] . Erflater en [betrokkene] hebben dan ook voor zover mogelijk gezien de medische situatie van erflater getracht hun relatie en daarmee hun samenwoning voort te zetten.
Uit het voorgaande blijkt dan ook dat sprake is geweest van een duurzame affectieve relatie tussen [betrokkene] en erflater, die vanwege medische redenen noodgedwongen moest verhuizen, terwijl hij en [betrokkene] nog de wens hadden om de voor hun mogelijke vorm van samenleving voor te zetten, zodat de wens om de ander te laten erven niet is geëindigd. Evenals de rechtbank is het hof in het licht van het bovenstaande dan ook van oordeel dat de erfstelling die van het samenwonen afhankelijk is gesteld, niet is vervallen doordat erflater en [betrokkene] niet langer feitelijk samenwoonden op één kamer/ in één woning. Grieven 3 en 4 falen dan ook.
Conclusie en proceskosten
De conclusie is dat [betrokkene] de erfgenaam is van erflater en dat de vorderingen van [appellante] worden afgewezen. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Nu [appellante] in het ongelijk wordt gesteld, zij een nicht is van erflater en het daardoor een familierechtelijke kwestie betreft, zal het hof – evenals de rechtbank - de proceskosten aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het hof beslist als volgt.
6Beslissing
Het hof:
-
bekrachtigt het bestreden vonnis;
-
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
-
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.C.C. Lückers, M.J. van Cleef-Metsaars en Z. Gademan en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de oudste raadsheer.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733
