Rechtbank Midden-Nederland 05-06-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2779

Essentie (redactie)

Moeder verzoekt rechtbank te bepalen dat de GI bij de uitvoering van de OTS het bestaan van intieme terreur vader/ouderverstoting moeder door vader als uitgangspunt moet nemen. Op zitting blijkt dat GI het standpunt van moeder dat sprake is van intieme terreur intussen deelt en daaraan dezelfde gevolgen verbindt als moeder qua aanpak in kader OTS. Nu er dus geen geschil meer is, wijst rechtbank het verzoek af. Volledigheidshalve merkt rechtbank op dat intieme terreur volgens rechtbank onvoldoende aannemelijk is geworden.


Datum publicatie17-07-2025
ZaaknummerC/16/582904
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:262b BW Geschillenregeling OTS;
Kinderen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om te bepalen dat de GI bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling tot uitgangspunt dient te nemen dat sprake is van intieme terreur af. De GI vindt eveneens dat sprake is van intieme terreur, waardoor er geen sprake meer is van een geschil.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht

Zaaknummer: C/16/582904 / JE RK 24-1684

Datum uitspraak: 5 juni 2025

Beschikking van de meervoudige kamer op basis van de geschillenregeling

in de zaak van

[de moeder] , hierna te noemen: de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat mr. G.A.P. Avontuur,

over de kinderen:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ;

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats 2] ;

[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2011 in [geboorteplaats 3] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland, hierna: de GI,

gevestigd in Utrecht.

[de vader] , hierna te noemen: de vader,

wonende in [woonplaats] ,

advocaat mr. A.G. Ouwejan.

1Het verloop van de procedure

1.1.

De rechtbank heeft op 15 oktober 2024 het verzoekschrift van de moeder ontvangen.

1.2.

Het verzoek van de moeder is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 1 november 2024. Gelijktijdig daarmee zijn de verzoeken van de ouders over het gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de omgangsregeling (kenmerk: C/16/548236 / FO RK 22-1321) en het aangehouden verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] te verlengen (kenmerk: C/16/570579 / JE RK 24-283) behandeld. De beslissingen op die verzoeken worden opgenomen in twee aparte beschikkingen.

1.3.

Bij de zitting waren aanwezig:

- de moeder met haar advocaat;

- de vader met zijn advocaat;

- mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna te noemen: de Raad);

- [E] en [F] namens de GI.

1.4.

Enkele weken na de zitting, maar voordat er uitspraak was gedaan in deze zaak, heeft de GI de rechtbank geïnformeerd dat de vader op de intensive care lag met een streptokokken A bacterie, waarbij de vader in coma werd gehouden. Gelet hierop heeft de rechtbank besloten om de geplande uitspraakdatum van 5 december 2024 uit te stellen. De rechtbank heeft van de zitting van 1 november 2024 een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal is aan alle belanghebbenden gestuurd.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet tijdens de zitting van 15 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:

  • de moeder met haar advocaat;

  • de vader met zijn advocaat;

  • mevrouw [A] en mevrouw [G] namens de Raad;

  • mevrouw [H] en mevrouw [I] namens de GI.

1.6.

Gelijktijdig met deze zaak heeft de rechtbank op de zitting van 15 mei 2025 wederom de verzoeken van de ouders over het gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de omgangsregeling behandeld (kenmerk: C/16/548236 / FO RK 22-1321), en daarnaast het tijdens de zitting door de GI ingediende verzoekschrift met bijlagen om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met spoed uit huis te plaatsen (kenmerk: C/16/593703 / JE RK 24-750). De beslissingen op deze verzoeken staan in aparte beschikkingen. Gelet op de samenhang tussen de verschillende verzoeken beschouwt de rechtbank het door de GI tijdens de zitting ingediende verzoekschrift met bijlagen tevens als stukken ingediend in de onderhavige procedure.

2De feiten

Gezag en omgang

2.1.

De moeder heeft alleen het gezag over de kinderen. Dit betekent dat zij alleen de belangrijke beslissingen over de kinderen kan nemen.

2.2.

De rechtbank heeft bij beschikking van 14 juli 2016 beslist dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en dat zij de vader eens per twee weken zien op zondag van 10.00 tot 17.00 uur.

2.3.

De rechtbank heeft bij beschikking van 13 oktober 2017 het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag, afgewezen. Deze beschikking is vervolgens door het gerechtshof bekrachtigd op 15 mei 2018.

2.4.

In de beschikking van 4 mei 2023 heeft de rechtbank de omgangsregeling gewijzigd en een voorlopige omgangsregeling bepaald die luidt:

  • voor de duur van vier maanden: de vader ziet de kinderen één keer in de twee weken op een weekenddag van 10:00 tot 17:00 uur, waarbij de omgang onbegeleid plaatsvindt en de omgang vooraf en na afloop wordt voorbesproken en geëvalueerd met beide ouders afzonderlijk en de kinderen;

  • daarna evalueert de GI de omgangsregeling en verandert de GI de omgangsregeling waar nodig.

2.5.

Ten tijde van de zitting van 1 november 2024 was de feitelijke situatie zo dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader verbleven en dat er voor hen geen vaste contactregeling met de moeder gold. [minderjarige 3] woonde op dat moment bij de moeder en ging om het weekend naar de vader.

2.6.

Zoals vermeld werd de vader na de zitting van 1 november 2024 – maar voordat de rechtbank een beslissing had gegeven – ernstig ziek. De vader is naar het ziekenhuis gebracht en is daar ongeveer twee weken in coma gehouden. De vader heeft de ziekte overleefd, maar hij heeft een onderbeen verloren en de functie van zijn andere been is beperkt. Na een verblijf van ongeveer drie maanden in het ziekenhuis is de vader overgebracht naar een revalidatiecentrum. Inmiddels verblijft de vader sinds 1 mei 2025 weer in zijn eigen woning en zijn streven is dat de kinderen op den duur met hem in een aangepaste woning gaan wonen. Sinds de ziekenhuisopname, dus vanaf het weekend van 30 november 2024, verblijven de kinderen bij de moeder.

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

2.7.

Bij beschikking van 13 januari 2023 is [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Vervolgens is [minderjarige 1] bij beschikking van 13 maart 2023 eveneens voorlopig onder toezicht gesteld van de GI.

2.8.

De kinderrechter heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] daarna bij beschikking van 6 april 2023 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, dus tot 6 april 2024. De ondertoezichtstelling is vervolgens steeds verlengd, voor het laatst tot 6 januari 2026.

2.9.

Voor [minderjarige 2] is bij beschikking van 13 januari 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een residentiële instelling voor jeugdhulp. Deze uithuisplaatsing heeft uiteindelijk tot 13 april 2023 geduurd. Vervolgens is bij beschikking van 26 mei 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige 2] bij de vader. Deze uithuisplaatsing is vervolgens steeds verlengd, voor het laatst tot 6 april 2025.

2.10.

Bij beschikking van 13 maart 2023 is ook voor [minderjarige 1] een machtiging tot uithuisplaatsing binnen een residentiële instelling voor jeugdhulp verleend met ingang van 13 maart 2023 voor de duur van drie weken, te weten tot 3 april 2023. Bij beschikking van 24 maart 2023 heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd tot 6 april 2023.

2.11.

[minderjarige 1] heeft vanaf juni 2024 met instemming van de moeder bij de vader gewoond.

3Het verzoek

3.1.

De moeder heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij verzoekt te bepalen dat de GI bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling tot uitgangspunt dient te nemen dat er sprake is van intieme terreur tegen/ouderverstoting van de moeder door de vader en dat de GI de kinderen daarom dient te beschermen tegen de vader, met alle middelen die dienstig kunnen zijn aan dat doel.

3.2.

Ter onderbouwing stelt de moeder het volgende. De Raad heeft twee rapportages uitgebracht, een rapport van 31 maart 2023 en een rapport van 11 juli 2024. Volgens de moeder gaat de Raad er in de eerste rapportage vanuit dat het aannemelijk is dat er sprake was van intieme terreur van de vader naar de moeder. In de tweede rapportage stelt de Raad dat er vanuit wordt gegaan dat er geen sprake is van intieme terreur, hoewel het niet uitgesloten wordt. De moeder stelt dat de GI het standpunt van de Raad volgt zoals is geformuleerd in de tweede rapportage, met als gevolg dat de relatie van de ouders wordt gezien als een vechtscheiding. Volgens de moeder is de GI – met de Raad – van mening dat de moeder de oorzaak is van de ontstane problemen en dat de vader, anders dan de moeder, wel in staat is om de kinderen stabiliteit te bieden. Op de zitting is gebleken dat de GI haar standpunt over de aanwezigheid van intieme terreur heeft gewijzigd.

3.3.

De moeder vindt dat het – gezien voornoemde feiten en omstandigheden – wenselijk is dat de rechtbank zich uitspreekt over de koers van de ondertoezichtstelling, namelijk of er (naar alle waarschijnlijkheid) sprake is van intieme terreur/ouderverstoting dan wel van een complexe scheiding (zonder geweld).

4De beoordeling

De beslissing

4.1.

De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

Het juridisch kader

4.2.

Uit de wet volgt dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Zij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen. 1

De inhoudelijke beoordeling

4.3.

Tijdens de zitting van 1 november 2024 heeft de GI verklaard dat de GI – evenals de Raad – niet heeft kunnen vaststellen of sprake is van intieme terreur. Tijdens de zitting van 15 mei 2025 heeft de GI verklaard dat zij nu wél vindt dat sprake is van intieme terreur door de vader. De GI heeft naar voren gebracht waarom zij van standpunt is veranderd. De GI vermoedt nu dat de invloed van de vader op de kinderen zo groot is dat zij de moeder afwijzen.

4.4.

Deze verandering van haar standpunt leidt er toe dat de GI ook een andere invulling aan de ondertoezichtstelling van de kinderen wil geven. De GI stelt dat het de hulpverlening niet lukt om verandering te brengen in de situatie bij de moeder thuis doordat de invloed van de vader op de kinderen zo groot is. In een situatie van intieme terreur is het dan noodzakelijk dat de kinderen kunnen loskomen van de invloed van de plegende ouder. Dit kan worden bereikt door het contact van de kinderen met die ouder te minimaliseren en te begeleiden. Op die manier kan de relatie tussen de kinderen en de andere ouder herstellen. De GI is van mening dat deze aanpak nodig is voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De GI heeft daarom op de zitting een verzoek ingediend om de kinderen alle drie apart van elkaar op een neutrale plek uit huis te plaatsen. Een keuze voor plaatsing bij de moeder is volgens de GI niet mogelijk omdat de moeder heeft besloten om direct na de zitting naar een geheime locatie te vertrekken, waar zij de kinderen niet bij zich kan laten verblijven. De GI heeft Jeugdhulp Friesland gevraagd onderzoek te doen naar de mate waarin er in het onderhavige gezin sprake is van oudervervreemding.

4.5.

Uit het voorgaande volgt dat er nu geen sprake meer is van een geschil tussen de moeder en de GI. Zowel de moeder als de GI vinden immers dat sprake is van intieme terreur door de vader tegen de moeder. Ook heeft de moeder tijdens de zitting verklaard het eens te zijn met de huidige aanpak van de GI binnen het kader van de ondertoezichtstelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder daarom geen belang meer bij haar verzoek, zodat de rechtbank het verzoek zal afwijzen.

4.6.

Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat naar het oordeel van de rechtbank – in tegenstelling tot de GI – onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van intieme terreur. De rechtbank heeft deze beslissing nader gemotiveerd in de beschikking met betrekking tot de verzoeken van de ouders over het gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de omgangsregeling, kenmerk C/16/548236 / FO RK 22-1321, en volstaat hier met de verwijzing naar die uitspraak.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst het verzoek van de moeder af.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Maliepaard (voorzitter), mr. G.L.M. Urbanus en mr. V.M.M. van Amstel, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025, in aanwezigheid van mr. M.N. Cheuk A Lam als griffier. In afwezigheid van de voorzitter is de beschikking ondertekend door mr. G.L.M. Urbanus.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733