ABONNEER NU!

EN KRIJG TOEGANG TOT VAKKENNIS


Probeer de eerste maand GRATIS
Daarna slechts € 230 per jaar (excl. btw)
Huidige filter(s):

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 19-12-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:4116

Essentie (redactie)

Evenals rechtbank neemt hof tot uitgangspunt dat vrouw bij vertrek twee, op het perceel van partijen begraven vaatjes heeft meegenomen met daarin een aanzienlijk geldbedrag. De man stelt dat het ging om een bedrag van € 820.000. Rechtbank stelde het bedrag na het horen van getuigen vast op € 174.500. Zijn beroep hiertegen faalt. Ook het hof oordeelt dat hij niet in het hem opgedragen bewijs dat de vrouw € 820.000 heeft meegenomen is geslaagd. Dat er meer dan € 174.5000 in de vaatjes zat is niet door hem aangetoond.


Datum publicatie03-06-2025
Zaaknummer200.331.845_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht;
Familieprocesrecht; Bewijsrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

In deze zaak gaat het om bewijswaardering. Is de man erin geslaagd te bewijzen dat zijn ex-echtgenote bij haar vertrek uit de echtelijke woning een bedrag van € 820.000,-- aan contanten heeft meegenomen?

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF S’-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 19 december 2024

Zaaknummer: 200.331.845/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/369095 en C/02/375716

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in principaal hoger beroep,

verweerder in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. P.R. Klaver,

tegen

[de vrouw] ,

wonende op een geheim adres,

verweerster in principaal hoger beroep,

verzoekster in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. E.T. van Dalen.

De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om bewijswaardering. Is de man erin geslaagd te bewijzen dat zijn ex-echtgenote bij haar vertrek uit de echtelijke woning een bedrag van € 820.000,-- aan contanten heeft meegenomen?

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 31 mei 2023 en de daaraan voorafgegane beschikkingen van 14 juli 2020, 28 juni 2021 en 3 juni 2022, uitgesproken onder voormeld(e) zaaknummer(s).

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2023, heeft de man verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen in die zin dat alsnog de verdeling wordt vastgesteld en dat alsnog wordt bepaald dat de vrouw nog aan de man dient te betalen een bedrag van € 820.000,--, althans subsidiair op grond van redelijkheid en billijkheid een bedrag zoals het hof vermeent in goede justitie te behoren.

2.2.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 november 2023, heeft de vrouw in het principaal hoger beroep verzocht om bekrachtiging van de beschikkingen van 28 juni 2021 en 31 mei 2023.

Tevens heeft de vrouw incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht – zo begrijpt het hof – de beschikking van 31 mei 2023 te vernietigen voor zover de rechtbank daarbij de saldi van een tweetal bankrekeningen niet in de verdeling heeft betrokken en in dat kader alsnog een bepaald bedrag in de verdeling te betrekken.

2.2.1.

Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, met twee producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2024, heeft de man geconcludeerd tot afwijzing van het incidenteel hoger beroep.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de man, bijgestaan door mr. Klaver;

  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Dalen;

3Feiten en procesverloop in eerste aanleg

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende.

  1. Partijen zijn op 10 augustus 2009 te [plaats] gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen.

  2. Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2016 dochter [dochter] geboren.

  3. Tussen partijen is al eerder een echtscheidingsprocedure gevoerd, waarbij partijen beide – voor zover thans van belang – nevenverzoeken hebben gedaan over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.

In die eerdere procedure heeft de rechtbank, bij beschikking van 5 april 2018,

de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen die echtscheidingsbeschikking. Dit hof heeft bij beschikking van

28 februari 2019 de beschikking van de rechtbank van 5 april 2018 bekrachtigd, voor zover daarin de echtscheiding is uitgesproken.

Vervolgens is in die procedure door de rechtbank op 17 juli 2019 een tussenbeschikking gegeven over - onder meer - de verdeling. Vervolgens is gebleken dat abusievelijk is nagelaten de echtscheidingsbeschikking tijdig in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand, zodat de eerdere (echtscheidings)beschikking van 5 april 2018 en de beschikking van 17 juli 2019 hun kracht hebben verloren.

3.2.

De vrouw heeft – in de onderhavige procedure – op 19 februari 2020 (opnieuw)

een verzoek tot echtscheiding ingediend. Voor zover thans van belang heeft de vrouw ook een verzoek tot verdeling gedaan. Ook de man heeft een zelfstandig verzoek tot verdeling gedaan.

3.3.

De rechtbank heeft bij beschikking van 14 juli 2020 de echtscheiding tussen partijen

uitgesproken. Voor wat betreft de door vrouw gedane nevenverzoeken en de zelfstandige verzoeken van de man ten aanzien van de verdeling, heeft de rechtbank de beslissing aangehouden. De man is op 12 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van de echtscheiding. Dit hof heeft hem bij beschikking van 28 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard in dat hoger beroep. Daarop is de echtscheidingsbeschikking op 19 mei 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.4.

Bij beschikking van 28 juni 2021 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:

  • het beroep van de man op omkering van de bewijslast ten aanzien van zijn stelling dat de vrouw bij haar vertrek uit de woning een bedrag van € 820.000,-- aan contanten heeft meegenomen verworpen;

  • de man overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de vrouw bij het verlaten van de echtelijke woning op 15 juni 2016 een bedrag van € 820.000,-- aan contanten heeft meegenomen;

De rechtbank heeft verder in de tussenbeschikking van 28 juni 2021 bepaald dat beide partijen tussentijds hoger beroep kunnen instellen tegen die beschikking.

3.5.

De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 28 juni 2021. Hij heeft

(onder meer) grieven gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de bewijslast voor wat betreft het door de vrouw - bij haar vertrek uit de woning op 15 juni 2016 - meenemen van een bedrag van € 820.000,-- aan contanten ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de man en dat geen omkering van de bewijslast dient plaats te vinden.

3.6.

Het hof heeft bij beschikking van 7 april 2022 deze grieven verworpen en de

beschikking van de rechtbank van 28 juni 2021 bekrachtigd, ook de beslissing over de verdeling van de bewijslast voor wat betreft het, bij haar vertrek uit de woning op 15 juni 2016 meenemen door de vrouw van een bedrag van € 820.000,--.

3.7.

Na de beschikking van het hof van 7 april 2022 is de procedure bij de rechtbank

voortgezet.

3.8.

Ter voldoening aan de door rechtbank in de beschikking van 28 juni 2021

geformuleerde bewijsopdracht heeft de man vijf getuigen doen horen, te weten:

de man zelf;

de heer [getuige 1] , vader van de man;

mevrouw [getuige 2] , zus van de man;

de heer [getuige 3] ;

mevrouw [getuige 4] .

Van deze getuigenverhoren, gehouden op 30 november 2022 en 22 februari 2023, zijn processen-verbaal opgemaakt die zich bij de stukken bevinden.

De vrouw heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête.

3.9.

Bij de bestreden eindbeschikking van 31 mei 2023 heeft de rechtbank de man niet in het

hem opgedragen bewijs geslaagd geacht en hetgeen de man in dit verband heeft verzocht afgewezen. Het hoger beroep van de man keert zich – zo blijkt uit zijn verzoek in hoger beroep – uitsluitend tegen de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van de man dat de vrouw aan hem een bedrag van € 820.000,-- moet betalen en de in dit verband door de rechtbank gehanteerde bewijslastverdeling.

De beoordeling

Ontvankelijkheid (principaal hoger beroep)

4.1.

De man heeft geen grieven gericht tegen de beschikkingen van 14 juli 2020 en 3 juni 2022. De man is dan ook niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen deze beschikkingen.

4.2.

De grieven 1 en 2 van de man richten zich tegen de beslissing van de rechtbank in de beschikking van 28 juni 2021 over de bewijslastverdeling voor wat betreft de stelling van de man dat de vrouw bij haar vertrek uit de echtelijke woning een bedrag van € 820.000,-- aan contanten heeft meegenomen (kort gezegd: geen omkering van de bewijslast). De man heeft echter al hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing en het hof heeft daarover al beslist in de beschikking van 7 april 2022 1.

Indien een partij gebruik maakt van de mogelijkheid om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen een tussenbeschikking (zoals de man hier heeft gedaan) staat het die partij niet vrij om in een later stadium van het geding andermaal tegen in die uitspraak vervatte eindbeslissingen op te komen (zie onder meer HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160). De man is dan ook niet-ontvankelijk in zijn grieven 1 en 2, nu deze gericht zijn tegen de beschikking van 28 juni 2021.

Ontvankelijkheid (incidenteel hoger beroep)

4.3.

De vrouw heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling haar grief in het incidenteel hoger beroep ingetrokken. Zij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het incidenteel hoger beroep.

Bewijswaardering

4.4.

Grief 3 van de man is gericht tegen de bewijswaardering door de rechtbank.

De man voert aan dat de rechtbank, gelet op alle getuigenverklaringen in onderlinge context en samenhang gezien, ten onrechte heeft geoordeeld dat de man niet geslaagd is in het aan hem opgedragen bewijs. De man meent dat hij wel in het aan hem opgedragen bewijs is geslaagd. Getuigen verklaren dat er wel degelijk een bedrag van € 820.000,-- aanwezig is geweest. Op de peildatum was dit bedrag van € 820.000,-- nog altijd aanwezig in twee tonnen. De vrouw heeft aanvankelijk in en buiten rechte met stelligheid ontkend en betwist enig bedrag meegenomen te hebben. Pas veel later heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij een klein bedrag heeft meegenomen en door een deurwaarder heeft laten tellen. De vrouw stelde dit bedrag via de deurwaarder op € 174.500,--. Zij heeft de deurwaarder het geld overhandigd hetwelk uit heel andere biljetten bestond dan in de tonnen waren opgeborgen. “De grote biljetten ontbraken en zat ook in andere systemen opgeborgen”, aldus de man. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man verder verklaard dat de vrouw bij het opgraven van de vaatjes is geholpen door andere personen en dat overburen hebben gezien dat meerdere mensen naar binnen zijn gegaan.

Op de peildatum had beoordeeld dienen te worden, in redelijkheid en billijkheid, dat een bedrag van € 820.000,-- aanwezig was. In dit bijzondere geval, op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, dient de man een veel hoger bedrag te worden toegewezen dan de rechtbank heeft gedaan, te weten een bedrag van € 820.000,--, dan wel subsidiair een bedrag dat het hof in goede justitie meent te behoren.

4.5.

De vrouw voert verweer en stelt dat de rechtbank de man terecht niet in het aan

hem opgedragen bewijs geslaagd heeft geacht. De man geeft niet aan waarom hij van mening is dat de rechtbank deze bewijswaardering onjuist zou hebben toegepast. Hij komt niet verder dan een beroep te doen op de eisen van redelijkheid en billijkheid, maar die hebben niets te maken met de bewijswaardering. Het gaat erom dat er een bepaalde waarde aan getuigenverklaringen moet worden toegekend en de rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uit de getuigenverklaringen in de eerste plaats niet is gebleken dat er ooit € 820.000,--aanwezig is geweest en zeker niet op 15 juni 2016.

4.6.

Het hof overweegt als volgt.

4.6.1.

Evenals de rechtbank neemt het hof tot uitgangspunt (dat door partijen ook niet is bestreden) dat tussen partijen vaststaat dat de vrouw bij haar vertrek uit de woning op 15 juni 2016 een tweetal (tot dan op het perceel van partijen begraven) vaatjes heeft meegenomen, met daarin een aanzienlijk bedrag aan geld. Tussen partijen is in geschil hoe groot dat bedrag aan geld was; de man heeft gesteld dat het om € 820.000,-- gaat, de vrouw stelt een aanzienlijk lager bedrag (door de rechtbank vastgesteld op € 174.500,--). Het door de man te leveren bewijs betreft dus de hoogte van het door de vrouw op genoemde datum meegenomen bedrag.

4.6.2.

De door de rechtbank gehoorde getuigen hebben in dit verband het volgende verklaard.

De man (partijgetuige in de zin van 164 lid 2 Rv) heeft verklaard:

“U vraagt mij naar het geld waarvan in deze procedure sprake is. In mijn verleden heb ik erg hard gewerkt en ik heb ook een tijdje een escortservice gehad daarnaast een vriend met een vader in Thailand en uit al die dingen is een behoorlijke hoeveelheid geld gekomen wat ik al lange tijd in mijn bezit had. Ik heb nooit precies geweten hoeveel het was tot het moment dat het van guldens naar euro’s werd gewisseld in de tijd dat de euro als nieuwe munteenheid kwam. Tot die tijd was het geld in de garage links achterin in de grond in een ton verborgen. Het was toen zo’n twee miljoen gulden. Ik heb het vervolgens bedrijfsmatig stukje bij stukje omgewisseld naar euro’s en opnieuw in twee vaatjes gedaan. Bij het begraven toen was mevrouw [de vrouw] aanwezig. Op een gegeven moment werd er in de garage door meneer [getuige 3] een verwarming aangelegd en in dat verband moesten er ook leidingen in de grond worden gelegd. Ik was bang dat daarmee de tonnetjes dan zichtbaar zouden worden en heb voordat [getuige 3] kwam de tonnetjes uitgegraven en op een ander plek in de garage wat dieper begraven. Daar heeft mijn vader mij mee geholpen. Later heb ik dat geld nog een keer opnieuw begraven. Ook toen heeft mijn vader geholpen. Ik heb het toen verplaatst naar het washok. Dat was denk ik ergens in 2014/2015, toen mijn zus in Nederland was. Ik heb het geld toen geteld. Handmatig en met een geldmachine die ik heb. Het bleek toen zo’n 820.000 euro te zijn. Mijn zus heeft dat tellen bijgewoond evenals mevrouw [de vrouw] . We hebben toen ook een telling op papier gezet, maar die heb ik niet meer. Ik denk dat die is meegenomen met alles wat destijds bij het vertrek van mevrouw [de vrouw] uit de kluis is meegenomen. Het verplaatsen naar het washok was ook op verzoek van mevrouw [de vrouw] die bang was dat het geld zou kunnen worden aangetast. Zij heeft er toen nog naar gekeken. Mijn vader heeft geholpen met het opnieuw begraven en heeft toen ook nog gekeken. Hij heeft nooit meegeteld. Mevrouw [de vrouw] was bij dat laatste opnieuw begraven aanwezig, mijn zus niet. Het laatste wat ik vertelde was kort voordat onze dochter werd geboren. Daarover heb ik het toen met mijn zus gehad. Aanvankelijk dacht ik het geld na te laten voor een trustfonds voor honden of zo, dat heb ik overigens nooit op papier gezet, maar omdat er nu een kind kwam heb ik met mevrouw [de vrouw] en mijn zus besproken dat het geld voor dat kind zou zijn. Uiteindelijk is dat door mijn zus op papier gezet. Na die laatste keer van begraven heb ik de vaatjes nooit meer opengemaakt. Naast de genoemde mensen namelijk ikzelf, mevrouw [de vrouw] , mijn zus en mijn vader wist niemand van het feit dat het geld in de garage begraven was”

De vader van de man heeft het volgende verklaard:

“Over geld weet ik het volgende. Ik heb op enig moment samen met mijn zoon twee tonnetjes geld begraven onder de vloer van zijn garage. Daarbij was mijn zoon zelf aanwezig en ook mevrouw [de vrouw] . Het ging om twee witte tonnetjes met geld. Ik heb die tonnetjes ook zelf in mijn handen gehad. Op enig moment later belde mijn zoon mij op dat de tonnetjes moesten worden verplaatst. Er was water in de garage en hij was bang dat het geld nat zou worden. De tonnetjes moesten naar voren worden verplaatst. Ik heb toen met mijn zoon die tonnetjes uitgegraven en naar voren geplaatst, onder de tegelvloer van de garage. Mijn zoon zei toen dat er zo’n acht ton aan geld in zat. Ik heb dat geld wel gezien, maar niet nageteld. Ik zag in de tonnetjes die tweede keer, toen de tonnetjes ook open zijn geweest, dat er rolletjes geld in zaten. Die rolletjes zijn er toen niet uitgehaald. Ik heb wel gezien dat de kleur van de biljetten paars was. Het ging om twee witte tonnetjes die weer rechtstreeks de grond in zijn gegaan. Die tweede keer was ook mijn dochter die in Amerika woont erbij. Zij heeft ook de tonnetjes gezien. Ik weet niet meer precies wanneer dit is geweest ik dacht dat het in de zomer was. Ik heb later niets meer over dat geld gehoord tot het moment dat mijn zoon vertelde dat het geld door mevrouw [de vrouw] was meegenomen (…)”

De zus van de man heeft het volgende verklaard:

“(..) U vraagt mij naar een geldbedrag dat mijn broer zou hebben gehad. Ik herinner mij dat ik op een van de laatste bezoeken dat ik bij hem was heb gezien dat mijn broer geld telde. Dat is een jaar of 8/9 geleden. Ik heb toen zelf gezien dat mijn broer het geld telde en ik weet voor 99% zeker dat naast mijn broer en ik ook mevrouw [de vrouw] bij dat tellen aanwezig was. Er is met de hand en met een telmachine geteld. Er zijn toen bedragen opgeschreven en er is gerekend en daarna had ik het bedrag in mijn hoofd. Ik heb geen briefje meegenomen waarop het bedrag was genoteerd. Ik heb vervolgens terug in de verenigde staten een affidavit (hof heeft hier schrijfwijze verbeterd) laten opmaken waarin is opgenomen dat voor het geval er iets met mijn broer of zijn toenmalige echtgenote zou gebeuren ik voor zijn huis en honden zou zorgen. Dat hadden wij toen ik bij hem was die keer zo afgesproken. In dat affidavit is ook het geldbedrag genoemd zoals wij dat toen hadden geteld. Mij staat bij dat het om 860.000 euro ging. Ik heb dat affidavit laten opmaken enkele weken nadat ik terug was in de V.S. Nadat enige tijd later [dochter] , de dochter van mijn broer en mevrouw [de vrouw] was geboren heb ik het affidavit op verzoek van mijn broer veranderd. Er is toen een nieuw affidavit opgemaakt waarin ook [dochter] is genoemd. Het bedrag dat in het eerste affidavit stond is toen overgenomen. Er is nadat ik in de V.S. was teruggekeerd niet meer tussen mij en mijn broer of mevrouw [de vrouw] over de hoogte van het bedrag gesproken. Ik heb alleen op telefonisch verzoek van mijn broer [dochter] aan de affidavit laten toevoegen.

Ik was niet echt verbaasd dat mijn broer zoveel geld had. Ik wist dat hij veel geld had omdat hij net als ik veel heeft gewerkt en veel heeft gespaard. Ik dacht dat hij zeker wel 500.000 euro zou hebben. Ik wist ook dat mijn broer het geld bewaarde in de grond. (…)”

De heer [getuige 3] heeft over het geld verklaard:

“Ik weet van horen zeggen dat mevrouw [de vrouw] € 820.000,- heeft meegenomen toen zij wegging bij [de man] . Ik heb dat gehoord van [de man] zelf een paar dagen nadat [de vrouw] was weggegaan. Ik had daarvoor nooit over dat geld gehoord en heb het ook nooit zelf gezien. Het verbaasde mij wel dat er bij [de man] zoveel geld was. [de man] heeft er verder niet zoveel over verteld behalve dat hij weleens zijn frustraties heeft geuit over het feit dat het weg was.

Ik weet nog dat de dag waarop [de vrouw] bij [de man] weg is gegaan ik met [de man] een auto ben gaan halen. De dag daarna ben ik bij [de man] langsgegaan en heb toen een gat dicht getegeld. Dat had [de man] aan mij gevraagd. In dat gat zou het geld hebben gezeten. Ik zag bij dat gat twee tonnetjes liggen. Ik begreep van [de man] dat in die tonnetjes andere tonnetjes hadden gezeten met geld erin. Verder weet ik daar niet veel van”.

Mevrouw [getuige 4] verklaarde het volgende:

“Ik wist destijds toen ik [de man] in de jaren 90 kende al dat hij moest beschikken over een klein vermogen. Ik wist dat hij heel hard werkte en zelden iets uitgaf. Te zien was ook dat hij alles kon kopen wat hij wilde. Hij droeg destijds ook veel goud. Ik kwam bij hem thuis en zag dat hij veel had en reed ook in dure auto’s. Hij had destijds begreep ik al een serieus bedrag in zijn bezit waarvan ik nooit de precieze hoogte heb gehoord, maar als ik spreek over een serieus bedrag denk ik aan iets van toen 7 of 8 duizend gulden. Ik was daar eigenlijk destijds niet zoveel mee bezig ik had een relatie met hem en was met andere dingen bezig.”

4.6.3.

Het hof stelt vast dat zowel de man als zijn zus hebben verklaard dat zij het geld (dat in twee tonnetjes was opgeborgen) op enig moment hebben geteld en dat het toen

€ 820.000,-- - dan wel € 860.000,-- - bleek te zijn. De vader van de man heeft verklaard dat hij heeft gezien, op het moment dat zijn dochter uit Amerika erbij was, dat er rolletjes geld in de tonnetjes zaten en dat de kleur van de biljetten paars was (hetgeen, zoals ook de rechtbank constateert, kan wijzen op biljetten van 500 euro). De vader van de man heeft niet verklaard over de hoogte van het bedrag.

Zowel de man als de zus van de man hebben verklaard dat zij het geld hebben geteld in

(zo verklaart de man) 2014/2015, dan wel (zo verklaart de zus) tijdens haar bezoek van acht

tot negen jaar geleden - en dat is ook (gerekend vanaf de datum van het getuigenverhoor in 2023) in 2014/2015. De vader van de man heeft verklaard dat het geld is geteld toen zijn dochter uit Amerika in Nederland was, dus tijdens het door de zus genoemde bezoek in 2014/2015.

4.6.4.

Alleen de man en zijn zus hebben verklaard dat op het moment van de telling een bedrag van € 820.000,-- dan wel € 860.000,-- aanwezig was. Dit betekent dat, indien al op basis van deze verklaringen kan worden aangenomen dat in 2014/2015 een bedrag van

€ 820.000,-- of € 860.000,-- in twee tonnetjes aanwezig was, dit alleen kan worden vastgesteld voor het moment waarop de man en de zus van de man dat hebben waargenomen, dus op een moment in 2014 of 2015 en niet voor het moment waarop de vrouw de woning heeft verlaten, op 15 juni 2016. Ook aan de door de man in de procedure overgelegde (door de zus ondertekende) affidavit van 9 maart 2016 (productie 3 bij akte van de zijde van de man in eerste aanleg, d.d. 16 november 2022), waarin het bedrag van

€ 820.000,-- wordt genoemd, kan geen argument worden ontleend voor de vaststelling dat het genoemde bedrag op een ander moment dan dat van de telling (in 2014/2015) aanwezig was. In de affidavit van 9 maart 2016 is immers – zoals de zus heeft verklaard – het bedrag van € 820.000,-- zonder verdere discussie van een eerder opgemaakte affidavit overgenomen. Die eerdere affidavit heeft de zus kort na haar terugkeer in de Verenigde Staten, dus eveneens in 2014/2015, doen opmaken.

Op grond van het voorgaande komt het hof, evenals de rechtbank, tot het oordeel dat als al uit voormelde verklaringen (van de man en zijn zus) kan worden afgeleid dat er in de

tonnetjes een bedrag van € 820.000,-- heeft gezeten, dat alleen kan worden vastgesteld voor

het moment waarop de man en de zus dat hebben gezien, dus op een moment in 2014 of

2015. Daaruit kan niet worden afgeleid dat toen de vrouw op 15 juni 2016 een bedrag aan contanten meenam (nog steeds) sprake was van genoemd bedrag van € 820.000,--. De enkele verklaring van de man dat hij, nadat hij het geld na de telling opnieuw had begraven, de tonnetjes nooit meer heeft opengemaakt is onvoldoende om tot deze vaststelling te komen. Die verklaring sluit immers niet uit dat in de periode vanaf 2014/2015 tot 15 juni 2016 geld uit de tonnetjes is gehaald.

4.6.5.

Het hof is dan ook van oordeel dat de man niet in het aan hem opgedragen bewijs is geslaagd. De door de man in de toelichting op zijn grief aangevoerde argumenten kunnen aan deze bewijswaardering niet afdoen. De man voert aan dat de vrouw wisselende en ongeloofwaardige verklaringen zou hebben afgelegd. Zo heeft de vrouw, volgens de man, eerst ontkend dat zij geld heeft meegenomen en pas veel later heeft zij een bedrag genoemd dat zij heeft laten tellen door de deurwaarder waarbij zij bij de verklaring van de deurwaarder foto’s heeft gevoegd “met daarop de tonnen, de grootte van de tonnen, de coupures van het geld en de Coca Cola flessen” die volgens de man een “ongeloofwaardig beeld” geven. Deze door de man genoemde omstandigheden, evenals de omstandigheid dat de man zegt dat de vrouw is geholpen door meerdere personen, kunnen echter (nog afgezien van de betwisting door de vrouw) niet bijdragen aan het bewijs van de stelling van de man dat de vrouw bij haar vertrek op 15 juni 2016 een bedrag van € 820.000,-- heeft meegenomen. Nu de man de bewijslast van deze stelling draagt en niet is geslaagd in dat bewijs heeft de rechtbank de vordering van de man terecht afgewezen. Grief 3 van de man faalt.

4.6.6.

De man heeft in zijn beroepschrift een algemeen bewijsaanbod gedaan. Hij is bereid met alle middelen rechtens zijn stellingen te bewijzen.

Van de man had echter mogen worden verwacht dat hij, nu in eerste aanleg reeds getuigen zijn opgegeven en gehoord, nader en meer specifiek had aangegeven op welke van zijn stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft en wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. Het hof gaat dan ook aan het bewijsaanbod, als onvoldoende concreet en specifiek, voorbij.

4.7.

Gelet op het voorgaande zal de man niet ontvankelijk worden verklaard in zijn

hoger beroep tegen de beschikkingen van 14 juli 2020 en 3 juni 2022 en in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 28 juni 2021 (grieven 1 en 2). De beschikking van 31 mei 2023 zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd.

De vrouw zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar incidenteel hoger beroep.

Het meer of anders verzochte zal het hof afwijzen.

4.8.

Omdat partijen gewezen echtgenoten zijn zal het hof de proceskosten van het hoger

beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.9.

Beslist wordt als volgt.

5De beslissing

Het hof:

op het principaal hoger beroep:

verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van de beschikkingen van 14 juli 2020 en 3 juni 2022 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en in zijn hoger beroep van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 juni 2021 (grieven 1 en 2);

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 mei 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte;

op het incidenteel hoger beroep:

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar incidentele hoger beroep;

compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.M.J. Peters en A.J.F. Manders, en is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

meer blogs >> podcasts >>

BLOGS en PODCASTS

Podcastgesprek: Breaking! Vóórhuwelijks vergoedingsrecht halveert niet!
Drs. Jasper Horsthuis en Mr. Rob Welling, 08-04-2025
Onze redacteur Jasper Horsthuis en scheidingsfiscalist Rob Welling gingen in gesprek over de belangrijke uitspraak van de Hoge Raad op 21-03-2025. Super heldere uitleg over inhoud en gevolgen van de uitspraak!
Podcastgesprek: Dga en scheiding
Mr. Frank van den Barselaar en Drs. Jacqueline van der Vorm, 10-09-2024
De echtscheiding van een dga is vaak bijzonder complex. Fiscalisten Frank van den Barselaar en Jacqueline van der Vorm bespreken met elkaar verschillende financiële en fiscale aspecten hiervan.
Podcastgesprek: Ondernemer en scheiding
Drs. Jacqueline van der Vorm en Mr. Frank van den Barselaar, 27-08-2024
Fiscalisten Jacqueline van der Vorm en Frank van den Barselaar bespreken de verschillende aspecten die komen kijken bij de begeleiding van ondernemers en/of hun partner bij een scheiding.
Podcastgesprek: Actualiteiten vergoedingsrechten
Drs. Jasper Horsthuis en Mr. Rob Welling, 13-08-2024
Aan de hand van twee recente uitspraken belichten onze redacteur Jasper Horsthuis en scheidingsfiscalist Rob Welling enkele interessante aspecten van vergoedingsrechten.
Kun je in kort geding een voorschot op de verdeling vragen?
Mr. Nicole Cremers, 04-06-2024
Wat als het gezamenlijk spaargeld van partijen na een echtscheiding slechts voor één partij ter beschikking staat? In dit artikel wordt ingegaan op de vraag of je in kort geding een voorschot op de verdeling kunt vragen.
Een bijzondere uitspraak
Mr. Hedy Bollen, 25-04-2023
De Hoge Raad overwoog in zijn uitspraak van 31 maart jl. dat de rechter in kort geding een veroordeling tot verkoop en levering van een gezamenlijke woning kan uitspreken. Hedy Bollen gaat hier uitvoerig op in.
Vergoedingsrechten en de toepassing van de beleggingsleer bij aflossingen; teleurstellingen liggen op de loer!
Drs. Jasper Horsthuis, 14-02-2023
Het toepassen van de beleggingsleer bij tussentijdse aflossingen kan tot onvoorziene situaties leiden. Aan de hand van de wet, Kamerstukken en jurisprudentie laat de auteur zijn licht schijnen op deze problematiek.
Podcastgesprek: Uitspraken 2022 - dé keuze van de hoofdredactie (2)
Mr. Rob van Coolwijk en Mr. André van Oosten en Mr. Hanneke Moons, 20-12-2022
Dit is het tweede deel van het eindejaarsoverzicht: de drie hoofdredacteuren van de Kennisbank Familierecht bespreken opnieuw interessante uitspraken uit 2022.
Podcastgesprek: Vergoedingsrechten (2)
Mr. dr. Bart Breederveld en Drs. Jasper Horsthuis, 10-05-2022
In dit tweede deel komt het vergoedingsrecht bij samenwoners aan de orde. Vervolgens gaan Bart Breederveld en Jasper Horsthuis uitgebreid in op de beleggingsleer, een ingewikkeld leerstuk.
Podcastgesprek: Vergoedingsrechten (1)
Drs. Jasper Horsthuis en Mr. dr. Bart Breederveld, 12-04-2022
Tijdens een relatie raakt vermogen vermengd en dat leidt bij een scheiding vaak tot discussies. Welke regels gelden er dan? Jasper Horsthuis en Bart Breederveld gaan in gesprek over dit lastige, maar belangrijke onderwerp.
×
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN