Rechtbank Rotterdam 09-04-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:3353

Datum publicatie26-04-2019
ZaaknummerC/10/561705 / JE RK 18-3450
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Gezagsbeëindigende maatregel 1:266 BW/schorsing gezag; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW;
Kinderen; Geen omgang (een van) ouders; Conflictscheiding
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geen contact met vader. Niet te garanderen dat gezagsbeëindigende maatregel, ook niet in combinatie met machtiging UHP (met zeer beperkt contact met moeder) tot het gewenste resultaat zal leiden, te weten een onbelaste omgang van 12-jarige met vader. Daarentegen bijna zeker dat een UHP hoe dan ook schadelijk voor zoon zal uitpakken. Rb besluit daarom de status quo te handhaven, ook al is mbt beide ouders voldaan aan art. 1: 266 lid 1 onder a BW en is zeker dat moeder in strijd handelt met art. 1:247 lid 3 BW.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd

zaakgegevens: C/10/561705 / JE RK 18-3450

datum uitspraak: 9 april 2019

beschikking

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Rotterdam,

betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2007 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [naam minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen JBRR,

gevestigd te Rotterdam,

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, hierna te noemen LJ&R,

gevestigd te Rotterdam,

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de Raad bekend adres,

[naam vader] , hierna te noemen hierna te noemen de vader,

wonende op een bij de Raad bekend adres.

Het procesverloop


Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen van de Raad van 2 november 2018, ingekomen bij de griffie op 5 november 2018;

- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 december 2018 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;

- de brief van de advocaat van de moeder, mr. R.T.A.G. Keller van 19 maart 2019 ingekomen ter griffie op 19 maart 2019.

- de brief van de Raad van 21 maart 2019, ingekomen ter griffie op 22 maart 2019;

- de brief met bijlages van de advocaat van de vader mr. M.M Menheere van 20 maart 2019, ingekomen ter griffie op 21 maart 2019;

- de brief met bijlages van de advocaat van de vader mr. M.M Menheere van 21 maart 2019, ingekomen ter griffie op 22 maart 2019.

Op 26 maart heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld gelijktijdig met de verzoeken (zaaknummers C/10/563877 / JE RK 18-3810 en C/10/563879 / JE 18-3811) van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling en vervanging van JBRR door LJ&R.

Gehoord zijn:

- de moeder bijgestaan door haar advocaat mr. R.T.A.G. Keller,

- de vader bijgestaan door zijn advocaat mr. M. M. Menheere,

- mw. [naam vertegenwoordigster 1] , zittingsvertegenwoordigster van de Raad,

- mw. [naam vertegenwoordigster 2] , mw. [naam vertegenwoordigster 3] en mw. [naam vertegenwoordigster 4] ,

vertegenwoordigsters van JBRR,

- mw. [naam vertegenwoordigster 5] , vertegenwoordigster van LJ&R.


De feiten


Het ouderlijk gezag over [naam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.

LJ&R heeft zich bij brief van 15 november 2018 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het aangehouden verzoek


De Raad heeft primair verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering tot voogd over [naam minderjarige] te benoemen. Subsidiair heeft de Raad de beëindiging van het gezag van de moeder verzocht.

Ter zitting heeft de Raad zijn verzoek als volgt toegelicht.

De Raad ziet zich gesteld voor een duivels dilemma. De Raad realiseert zich de heftigheid van onderhavig verzoek, maar het is een ultieme poging om [naam minderjarige] de kans te geven het contact met de vader te herstellen. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [naam minderjarige] is negatief en angstig ten opzichte van zijn vader. De Raad denkt aan Parental Alienation Syndrome (hierna: PAS). Sinds 2012 is sprake van een ondertoezichtstelling. Er is sindsdien veel ingezet op contactherstel. De angsten van [naam minderjarige] zijn echter alleen maar toegenomen. Het negatieve beeld dat [naam minderjarige] van zijn vader heeft is zeer schadelijk voor zijn identiteitsontwikkeling. De Raad hoopt dat na een gezagsbeëindiging de moeder er alles aan zal gaan doen om een uithuisplaatsing van [naam minderjarige] te voorkomen. De Raad hoopt de moeder op die wijze te activeren richting een contactherstel tussen [naam minderjarige] en de vader. De moeder heeft weliswaar aangegeven te willen meewerken aan contactherstel, maar feitelijk is in de afgelopen jaren van ondertoezichtstelling niets tot stand gekomen. De Raad adviseert de uithuisplaatsing van [naam minderjarige] , maar zal de rechtbank niet verzoeken om een machtiging uithuisplaatsing. De Raad wil die stap aan LJ&R overlaten.

Iedereen zou het liefst zien dat [naam minderjarige] bij de moeder blijft wonen. [naam minderjarige] zou wat de Raad betreft in eerste instantie bij de moeder kunnen blijven wonen, ook nadat het gezag van de moeder is beëindigd. Indien dit niet het benodigde schrikeffect teweegbrengt om de moeder in beweging te krijgen, zou [naam minderjarige] uithuisgeplaatst moeten worden. Overplaatsing naar de vader is wat de Raad betreft nu niet aan de orde. De Raad zou in eerste instantie plaatsing van [naam minderjarige] op een crisisplek voor ogen hebben. Omdat naar verwachting de onderhavige problematiek niet binnen in een aantal weken zal zijn opgelost, zou dat mogelijk op den duur plaatsing van [naam minderjarige] in een instelling kunnen betekenen, omdat het vinden van een geschikt pleeggezin gezien zijn leeftijd, problematisch zal worden.

De standpunten

JBRR

JBRR heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij de schade van een uithuisplaatsing van [naam minderjarige] groter acht dan die van de ouderverstoting. Het is namelijk geenszins zeker dat een uithuisplaatsing tot contactherstel tussen [naam minderjarige] en de vader zal leiden. Een uithuisplaatsing zal daarentegen zeker wel leiden tot een breuk in de band tussen [naam minderjarige] en de moeder en zal ook zijn positieve schoolgang en sociale ontwikkeling/contacten doorbreken. JBRR ziet in het kader van de ondertoezichtstelling geen mogelijke interventies meer om het contact tussen [naam minderjarige] en de vader te herstellen.

Het standpunt van de Raad dat [naam minderjarige] na een gezagsbeëindiging nog bij de moeder zou moeten blijven wonen bevreemdt JBRR, omdat er dan niets in de huidige situatie wijzigt.

[naam minderjarige] heeft nog niet de benodigde behandeling ontvangen. Dit is zowel te wijten aan de gezagskwestie - de ouders die uiteindelijk geen toestemming verleenden - als aan een wijziging van de behandeldoelen. JBRR vraagt zich desgevraagd af of een behandeling die middels een schriftelijke afwijzing wordt afgedwongen kans van slagen heeft. Voor een geslaagde behandeling is ook rust, communicatie en emotionele toestemming nodig. Die voorwaarden zullen niet via een schriftelijke aanwijzing bereikt worden naar het oordeel van JBRR. Een uithuisplaatsing zou mogelijk ertoe kunnen leiden dat [naam minderjarige] op een neutrale plek buiten de invloedsfeer van de moeder weer wat ruimte in zijn hoofd zou kunnen krijgen, maar het risico dat de loyaliteit van [naam minderjarige] aan de moeder slechts wordt gevoed is groot.

LJ&R

LJ&R heeft ter zitting uiteengezet dat zij de voogdij alleen wil aanvaarden in combinatie met een machtiging uithuisplaatsing. LJ&R ziet anders weinig mogelijkheden om contactherstel tussen [naam minderjarige] en de vader te bewerkstelligen. LJ&R ziet niet in waarom zij hier onder de gegeven omstandigheden in tegenstelling tot JBRR wel in zouden kunnen slagen. Het is duidelijk dat vanuit de moeder niet meer gewerkt kan worden aan contactherstel. Dit is vanuit een neutrale plek mogelijk wel het geval. [naam minderjarige] heeft ook behandeling nodig. Hij moet het verleden verwerken en een uithuisplaatsing zal ook traumatisch voor hem zijn.

Indien vanuit de opvoedsituatie bij de moeder behandeling voor [naam minderjarige] georganiseerd moet worden, zal dit waarschijnlijk weer stranden in de strijd tussen de ouders, zoals dat in het verleden ook is gebeurd.

De vader

Namens de vader is ter zitting aangevoerd dat ouderverstoting een vorm van kindermishandeling is. Het zijn blauwe plekken op de ziel. De moeder uit verwijten richting de vader, dit is een kenmerkend onderdeel van ouderverstoting. De vader wil niets liever dan contactherstel met [naam minderjarige] . Indien een uithuisplaatsing van [naam minderjarige] nodig is om het contactherstel mogelijk te maken, dan vindt de vader dat acceptabel. De vader vindt de situatie bij de moeder thuis niet veilig gelet op de incidenten die daar hebben plaatsgevonden.

De moeder

Door en namens de moeder is verzocht het verzoek van de Raad voor zo ver dit de moeder betreft af te wijzen. Het gezag van de vader dient wel te worden beëindigd, omdat niet te verwachten valt dat de vader binnen een voor [naam minderjarige] aanvaardbare termijn de zorg en opvoeding op zich kan nemen. Indien de rechtbank onverhoopt aanleiding ziet de verzochte beëindiging van het gezag van de moeder te overwegen, verzoekt de moeder de rechtbank een contra-expertise overeenkomstig artikel 810 lid 2 Rv te gelasten omdat het raadsonderzoek een beslissing tot gezagsbeëindiging van de moeder niet kan dragen. Voorts verzoekt de moeder een eventuele beslissing tot gezagsbeëindiging van de moeder niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De inzet van een gezagsbeëindigende maatregel om een schikmechanisme te veroorzaken, zoals de Raad voorstelt, is wettelijk niet toegestaan.

Een gezagsbeëindigende maatregel mag geen proefballonnetje zijn dat wordt opgelaten. [naam minderjarige] heeft een eigen mening en een eigen identiteit. Er is geen sprake van een gesloten gezinssysteem.

De moeder heeft een onafhankelijk persoonlijkheidsonderzoek laten afnemen. Uit privacy overwegingen is weliswaar alleen de conclusie toegezonden, maar de moeder heeft wel duidelijkheid verschaft over haar persoonlijkheid. De uitkomst van haar persoonlijkheidsonderzoek doet er echter niet toe volgens de Raad. Wat betreft de Raad is de moeder de oudervervreemder. Daar kijkt de moeder anders tegenaan.

De kans is groot dat [naam minderjarige] de uithuisplaatsing gaat identificeren met de vader. De moeder heeft de omgang tussen de vader en [naam minderjarige] niet stopgezet, maar dat heeft de GI gedaan. De vader heeft de stekker uit de mediation getrokken.

[naam minderjarige] is nu 12 jaar en zit in groep 8. Dit is een spannend jaar voor hem, hij moet een keuze voor een middelbare school gaan maken. De moeder hoopt dat [naam minderjarige] in alle rust, stabiliteit en veiligheid die stap kan zetten.

De beoordeling

Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is het navolgende naar voren gekomen.

Tussen de vader en de moeder is sprake van jarenlang durende ernstige echtscheidingsproblematiek. Een structurele zorgregeling tussen [naam minderjarige] en de vader is ondanks diverse interventies, zoals de inzet van het Rotterdams Omgangshuis en twee bijzondere curatoren, niet van de grond gekomen.

De moeder heeft tot twee keer toe een verzoek tot eenhoofdig gezag bij de rechtbank ingediend. Beide keren werd dit verzoek – ook in hoger beroep – afgewezen.

Sinds 15 november 2012 is sprake van een ondertoezichtstelling. Sindsdien is de ondertoezichtstelling steeds verlengd. JBRR heeft echter aangegeven na afloop van de huidige termijn van de ondertoezichtstelling geen verlengingsverzoek meer in te dienen, omdat zij vanuit de huidige situatie geen mogelijkheden meer ziet om de impasse te doorbreken.

De rechtbank constateert dat de Raad, JBRR en LJ&R niet op een lijn zitten over het toekomstperspectief van [naam minderjarige] , maar het er wel unaniem over eens zijn dat ten aanzien van [naam minderjarige] sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling.

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien

a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of

b. de ouder het gezag misbruikt.

Ten aanzien van de moeder

Er is naar het oordeel van de rechtbank een dynamiek binnen het gezinssysteem ontstaan die er toe heeft geleid dat [naam minderjarige] zich niet veilig voelt bij de vader. Er kan echter niet feitelijk worden vastgesteld dat die omstandigheid alleen door de moeder is c.q. wordt bewerkstelligd en dat zij in zoverre haar gezag misbruikt. De Raad spreekt ook van “signalen” die er op duiden dat de moeder invloed heeft (gehad) op het negatieve beeld dat [naam minderjarige] van de vader heeft. De rechtbank constateert wel dat moeder [naam minderjarige] niet stimuleert in het hebben van contact met de vader. De moeder draagt ook op geen enkele manier uit dat zij dit van belang vindt. Aldus handelt de moeder in strijd met de verplichting om de ontwikkeling van de band van [naam minderjarige] met vader te bevorderen en te onderhouden (artikel 1:247, derde lid, BW) . Anders dan de Raad kan naar het oordeel van de rechtbank het handelen binnen het gezinssysteem enerzijds en het nalaten [naam minderjarige] te stimuleren in het contact met zijn vader anderzijds, afzonderlijk, maar evenmin in onderling verband beschouwd, niet gekwalificeerd worden als misbruik van gezag.

De vraag die aldus aan de rechtbank voorligt, is of [naam minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [naam minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.

De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is, de navolgende feiten en omstandigheden betrokken.

Er zijn de afgelopen jaren in het kader van de ondertoezichtstelling diverse interventies gepleegd om de contacten tussen [naam minderjarige] en de vader op te starten, met als negatief resultaat dat [naam minderjarige] haar vader sinds maart 2017 niet meer heeft gezien. De moeder heeft verschillende omgangstrajecten gefrustreerd door afspraken af te zeggen en/of geen medewerking te verlenen. Hoewel de moeder woordelijk aangeeft [naam minderjarige] nooit tegen te zullen houden in het contact met de vader, neemt zij zoals hiervoor is aangeven ook geen initiatief om dit – in de toekomst – mogelijk te maken. Uit haar verzoeken tot eenhoofdig gezag blijkt ook haar wens om de vader op nog meer afstand te zetten. Door de Raad worden zoals hiervoor reeds vermeld duidelijke kenmerken van oudervervreemding gezien. Er lijkt ook in grote mate sprake van loyaliteit van [naam minderjarige] jegens de moeder die de vervreemding in stand houdt c.q. verergert.

Dit kan [naam minderjarige] – op lange termijn – ernstig beschadigen in zijn ontwikkeling, omdat het zijn identiteitsontwikkeling en eigenwaarde ernstig kan aantasten. Aldus is de moeder gedurende lange periode tekort geschoten in de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] . Ingevolge artikel 1:247, tweede lid, BW omvat deze de verzorging en opvoeding immers onder meer ook het bevorderen van de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. Zowel de Raad, JBRR en LJ&R stellen dat vanuit de huidige situatie bij de moeder geen contactherstel tussen [naam minderjarige] en de vader mogelijk is. Kortom: er is ook geen reëel perspectief dat de moeder alsnog wél invulling zal geven aan de op haar rustende verplichtingen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat ten aanzien van de moeder aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid onder a, BW is voldaan.

De rechtbank ziet zich echter voor de vraag gesteld wat de consequenties voor [naam minderjarige] zouden zijn, indien het gezag van de moeder zou worden beëindigd.

De expliciete insteek van de beoogd voogdes, te weten LJ&R, is dat de gezagsbeëindigende maatregel gepaard dient te gaan met een machtiging uithuisplaatsing teneinde het contact tussen [naam minderjarige] en de vader te kunnen bewerkstelligen. De Raad adviseert ook de uithuisplaatsing van [naam minderjarige] , zij het in tweede instantie. Ter zitting heeft de Raad het traject geschetst. Indien de moeder ook na een gezagsbeëindiging niet meewerkt aan contactherstel met de vader, zal [naam minderjarige] vermoedelijk eerst in een crisispleeggezin geplaatst worden en mogelijk op termijn in een instelling verblijven, aangezien het uitgangspunt zal zijn dat [naam minderjarige] samen met zijn halfzus uithuisgeplaatst wordt en dat zij vervolgens op dezelfde plek verblijven. De rechtbank is van oordeel dat dit heftige traject evenzeer schadelijk zal zijn voor [naam minderjarige] , die niet eerder uit huis is geplaatst en altijd bij de moeder (en grootmoeder moederszijde) heeft verbleven. Alle belanghebbenden delen in zoverre dit standpunt met de rechtbank. Wat hen scheidt is het antwoord op de vraag welk van de twee kwaden te prefereren is: de schade door een uithuisplaatsing of de schade door het ontbreken van contact met de vader.

De rechtbank stelt vast dat niet te garanderen valt dat een gezagsbeëindigende maatregel in combinatie met een machtiging uithuisplaatsing tot het gewenste resultaat zal leiden, te weten een onbelaste omgang met de vader. Daarbij spelen meerdere factoren een moeilijk in te schatten rol. Allereerst is er de vraag of na alles wat er is voorgevallen, het contact tussen [naam minderjarige] en de vader überhaupt te herstellen is. Niet uitgesloten is voorts dat de maatregelen van een gezagsbeëindiging en een uithuisplaatsing een averechts effect zullen hebben in die zin dat de weerstand van [naam minderjarige] daardoor alleen maar zal toenemen en de loyaliteit van [naam minderjarige] jegens zijn moeder alleen maar zal versterken. Voorstelbaar is immers dat het contact tussen vader en [naam minderjarige] overschaduwd zal worden door het gevoel dat hij verantwoordelijk is voor de situatie die dan ontstaan is. Bovendien stellen de Raad en JBRR enerzijds dat er signalen zijn dat de moeder en in haar kielzog de grootmoeder (moederzijde) zich negatief uitlaten over de vader en het contactherstel frustreren. Anderzijds wordt benadrukt dat omgang met moeder én grootmoeder (moederzijde) van groot belang is voor [naam minderjarige] en gecontinueerd moet worden. Die negatieve invloed, zo deze bestaat, wordt dus in ieder geval niet volledig weggenomen. Dat zou alleen maar het geval kunnen zijn als er geen of heel beperkte omgang met de moeder en grootmoeder (moederzijde) zou zijn. Maar daarmee zou de éne verstoorde relatie worden ingeruild tegen een of zelfs twee andere.

Een gezagsbeëindiging van de moeder en de daarmee samenhangende uithuisplaatsing van [naam minderjarige] is op dit moment voor [naam minderjarige] dermate ingrijpend en disproportioneel dat het belang tot het mogelijk forceren van een doorbraak teneinde zijn bedreigde identiteitsontwikkeling ten goede te keren, niet opweegt tegen de negatieve consequenties van die ingreep. Indien [naam minderjarige] op dit moment uit de zijn vertrouwde omgeving wordt gehaald en wordt gescheiden van zijn belangrijkste hechtingsfiguur, te weten de moeder, zal dat eveneens schadelijk zijn voor zijn ontwikkeling. De kans dat die schade zich voordoet, schat de rechtbank groter in. Dat is eerder een zekerheid dan een mogelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [naam minderjarige] is om de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen en dat het risico te groot is dat het tegenovergestelde zal worden bereikt, indien het verzoek van de Raad zal worden toegewezen.

Ten aanzien van de vader

De rechtbank is van oordeel dat in beginsel ook ten aanzien van de vader aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW is voldaan. Zoals eerder aangehaald is er sinds maart 2017 geen contact meer tussen [naam minderjarige] en de vader. De Raad ziet kenmerken van ouderverstoting. Een directe plaatsing van [naam minderjarige] bij de vader wordt niet wenselijk geacht. Door de Raad wordt geadviseerd dat het contactherstel stapsgewijs dient te worden opgebouwd en dat het gezien de angsten van [naam minderjarige] niet in zijn belang is om direct persoonlijk ontmoetingscontact met de vader te hebben. Zoals hiervoor ook is aangegeven, valt niet te verwachten dat binnen afzienbare termijn een significante verandering zal optreden in de huidige situatie. In zoverre kan geconcludeerd worden dat de vader niet binnen een voor [naam minderjarige] aanvaardbare termijn in staat zal zijn de zorg en opvoeding voor hem op zich te nemen. De Raad heeft echter niet verzocht om alleen het gezag van vader te beëindigen en het verzoek zoals het voorligt in primaire en subsidiaire vorm laat zich ook niet zo verstaan. De rechtbank ziet daartoe ook overigens geen aanleiding nu het niet in het belang van [naam minderjarige] is om iets aan de gezagsverhouding en daarmee aan de verhouding tussen haar ouders te veranderen. Gezagsbeëindiging van de vader zou op dit moment de moeder kunnen sterken in de gedachte dat er voor de vader geen rol meer van betekenis te vervullen is. Dat is nu juist de kern van de problematiek: de te beperkte rol van de vader.

Ten aanzien van het subsidiair verzoek

De situatie waarin de vader wel gezag heeft maar de moeder niet, zal naast de negatieve consequenties zoals die hiervoor reeds zijn uiteengezet onder het kopje ‘ten aanzien van de moeder”, voorts leiden tot een disbalans en nog meer strijd tussen de ouders, hetgeen evenmin in het belang van [naam minderjarige] is.

Daarom zal de rechtbank zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de Raad afwijzen.

Nu het verzoek van de Raad zal worden afgewezen, behoeven de voorwaardelijke verzoeken van de moeder geen nadere bespreking.

De beslissing


De rechtbank:

wijst af het verzoek van de Raad.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. A.M.I. van der Does en E.J. Stalenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019. De oudste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733