Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 08-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:52

Datum publicatie19-04-2019
Zaaknummer200.230.050
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenKinderen; Bijz. curator bij afstamming (art. 1:212 BW); Vernietiging erkenning; Statusvoorlichting
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Biologische vader dient op 17-11-16 verzoek in om vervangende toestemming kind (2013) te erkennen. 6 Dagen later erkent huidige partner moeder het kind. Kon rb biologische vader nog de gevraagde toestemming geven?
Hof: Ja, Vanaf 17-11 tot definitieve beslissing rechter kon moeder een ander slechts voorwaardelijk toestemming tot erkennen verlenen.
Ook valt belangenafweging abi art. 1:204 lid 3 sub a BW in voordeel biologische vader uit. Stelling moeder dat ze geen misbruik maakte van bevoegdheid, doet niet ter zake.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.230.050/01

(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 311322 FZ RK 16-2895)

beschikking van 8 januari 2019

inzake

[Verzoekster]

wonende te [Woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,

verweerster in incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. R.J.Th. Leijzer te Zutphen,

en

[Verweerder] ,

wonende te [Woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve te Arnhem.

Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

[Belanghebbende] ,

wonende te Zutphen,

verder te noemen: [Belanghebbende] ,

en

[Bijzondere curator] ,

kantoorhoudende te Apeldoorn,

verder te noemen: de bijzondere curator.


1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 januari 2017 en 25 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s) van de vrouw, ingekomen op 22 december 2017;

- een journaalbericht van mr. Leijzer van 29 januari 2018 met bijlagen (procesdossier in eerste aanleg);

- een journaalbericht van de bijzondere curator van 20 augustus 2018.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 23 augustus 2018 plaatsgevonden. Op deze zitting zijn gekomen de vrouw met haar advocaat en [Belanghebbende] , de man met zijn advocaat en [Medewerker Raad voor de Kinderbescherming] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad).

2.3

In verband met verhindering voor deze zitting van de bijzondere curator heeft het hof het proces-verbaal van de zitting toegezonden aan de bijzondere curator (en andere partijen) met het verzoek te reageren.

Hierna zijn binnengekomen bij de griffie van het hof:

- een journaalbericht van de bijzondere curator van 26 oktober 2018;

- een journaalbericht van de bijzondere curator van 5 november 2018 met bijlagen;

- een journaalbericht van mr Oosterhuis-Boeve van 7 november 2018;

- een journaalbericht van mr. Leijzer van 8 november 2018.

3De feiten

3.1

Uit de vrouw is op 13 september 2013 geboren [Het kind] (hierna [Het kind] ).

3.2

[Het kind] is woonachtig bij de vrouw en haar partner [Belanghebbende] .

3.3

De man heeft op 17 november 2016 de rechtbank verzocht om hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [Het kind] . In de loop van de procedure heeft de man ook verzocht om samen met de vrouw met het ouderlijk gezag over [Het kind] te worden belast en een omgangsregeling vast te stellen maar deze verzoeken heeft de man in december 2017 ingetrokken.

3.4

Op 23 november 2016 heeft [Belanghebbende] [Het kind] erkend. [Belanghebbende] en de moeder hebben op 24 november 2016 in het gezagsregister laten aantekenen dat zij voortaan gezamenlijk het gezag over [Het kind] uitoefenen.

3.5

Bij beschikking van 13 januari 2017 heeft de rechtbank [Bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over [Het kind] . Ook is een deskundigenbericht gelast naar de vraag of de man de vader is van [Het kind] aan de hand van DNA-materiaal van de man, de vrouw en [Het kind] . Uit het deskundigenbericht van 19 april 2017 volgt dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vader is van [Het kind] .

3.6

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (voor zover hier aan de orde) aan de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van [Het kind] en opdracht gegeven aan de ambtenaar van de burgerlijke stand tot doorhaling akte van erkenning door [Belanghebbende] door middel van een latere vermelding aan de geboorteakte en opdracht gegeven aan de griffier tot doorhaling in het gezagsregister van de aantekening omtrent het gezamenlijk gezag van de moeder en [Belanghebbende] .

4De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen is in geschil de vervangende toestemming tot erkenning van [Het kind] .

4.2

De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de voorwaardelijke erkenning door [Belanghebbende] en op de belangenafweging bij de vervangende toestemming tot erkenning van [Het kind] . De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof) opnieuw rechtdoende bij beschikking het inleidend verzoek van de man af te wijzen.

5De motivering van de beslissing

voorwaardelijke toestemming tot erkenning door een ander

5.1

Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE 0745 en HR 30 oktober 2015, ECLI:ANL:HR:2015:3196) geldt dat vanaf het moment waarop een verzoek van de biologische vader tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning bij de rechtbank is ingediend en totdat daarop definitief is beslist, de moeder aan een ander slechts voorwaardelijk toestemming tot erkenning kan verlenen. Die toestemming heeft in dat geval alleen gevolg indien de door de verwekker gevraagde toestemming bij een definitief geworden rechterlijke uitspraak is geweigerd. Nu de man zijn verzoekschrift op 17 november 2016 heeft ingediend, moet de verleende toestemming van de vrouw aan [Belanghebbende] voor zijn erkenning op 23 november 2016 dan ook worden aangemerkt als een voorwaardelijke toestemming. De vrouw stelt dat de erkenning door [Belanghebbende] niet als een voorwaardelijke erkenning moet worden aangemerkt omdat de vrouw geen misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot het geven van toestemming tot erkenning door [Belanghebbende] . Dit standpunt van de vrouw is niet op de wet gebaseerd nu aan de wettelijke mogelijkheid om een verzoek tot vervangende toestemming erkenning in te dienen geen voorwaarden worden gesteld of uitzonderingen gemaakt. Het vraagstuk misbruik van bevoegdheid bij erkenning komt pas aan de orde indien een verzoek tot vervangende toestemming erkenning wordt ingediend nadat de moeder aan een ander al toestemming tot erkenning had gegeven.

vervangende toestemming tot erkenning van het vaderschap, belangenafweging

5.2

Volgens artikel 1:204 lid 3 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de vrouw wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.

5.3

Niet in geschil is dat de man de verwekker is van [Het kind] .

Voor de beantwoording van de vraag of het verzoek van de man terecht is toegewezen, moet diens belang bij erkenning worden afgewogen tegen de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [Het kind] en de belangen van [Het kind] . Uitgangspunt is dat de toestemming wordt verleend, tenzij dit de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.

5.4

Het is aan de vrouw om haar stelling dat het verzoek niet moet worden toegewezen aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de man. Daarbij staat voorop dat het in het belang is van kinderen dat zij weten van wie zij afstammen en dat de juridische werkelijkheid zoveel mogelijk aansluit bij de biologische werkelijkheid over het vaderschap. Dit belang is zo groot dat alleen in uitzonderlijke omstandigheden de rechter het verzoek van de man kan afwijzen. Volgens vaste jurisprudentie is daarvoor niet voldoende dat er sprake is van emotionele weerstand bij de vrouw dan wel dat er sprake is van een moeizame of ernstig verstoorde verhouding tussen de vrouw en de man. De vrouw heeft gesteld dat de vervangende toestemming erkenning bij haar veel stress en onrust heeft veroorzaakt waardoor zij psychologische hulp moest inschakelen en dat dit voor [Het kind] ook merkbare gevolgen heeft gehad.

Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van zodanige stress of onrust bij haar die zij niet kan weghouden bij [Het kind] dat hiermee is voldaan aan bovengenoemd criterium voor afwijzing van het verzoek van de man. Weliswaar is gebleken van omstandigheden die bij de vrouw onrustige gevoelens teweeg hebben gebracht waardoor de vrouw (veel) stress heeft ervaren, maar niet is gebleken in hoeverre dit voor [Het kind] nadelig is geweest of dat dit nu nog aan de orde is. De vrouw was emotioneel van slag na indiening van de inleidende verzoeken van de man twee jaar geleden en dan vooral waar het ging om gezamenlijk gezag en omgang. Gebleken is op de zitting dat deze laatste verzoeken niet meer aan de orde zijn en dat de vrouw psychologische hulp heeft gezocht en inmiddels afgerond met positief resultaat. Ook heeft de vrouw op de zitting aangegeven dat het momenteel goed gaat met [Het kind] en met haarzelf. De vrouw heeft een aversie tegen de man omdat zij zich door hem in de steek gelaten heeft gevoeld. Deze emotionele bezwaren van de vrouw tegen erkenning van [Het kind] door de man vormen op zichzelf bezien onvoldoende reden om de man vervangende toestemming tot erkenning van [Het kind] te weigeren.

5.5

Het hof heeft ook gelet op de adviezen van zowel de bijzondere curator en de raad inhoudend dat de vervangende toestemming tot erkenning door de man kan worden bekrachtigd.

5.6

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de vervangende toestemming tot erkenning van [Het kind] betreft, bekrachtigen.

5.7

Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende: gebleken is dat [Het kind] nog niet op de hoogte is van het biologische vaderschap van de man. Het is in het belang van [Het kind] dat gelet op haar leeftijd op korte termijn wordt gestart met statusvoorlichting. De vrouw kan hierbij hulp vragen. Wat natuurlijk niet verandert voor [Het kind] is dat [Belanghebbende] voor haar haar dagelijkse vader is en blijft.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van

25 september 2017, voor zover het de vervangende toestemming tot erkenning van [Het kind] door [Verweerder] betreft en de doorhaling van de akte van erkenning door [Belanghebbende] van 23 november 2016.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, R. Feunekes en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Feunekes, en is op 8 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733