Rechtbank Noord-Holland 27-03-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:2570

Datum publicatie15-04-2019
ZaaknummerC/15/275547 / FA RK 18-3492
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Ondernemer en alimentatie; Draagkracht kinderalimentatie: formule
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Wijziging kinderalimentatie. Aan zijde man wordt niet gerekend met gemiddelde winst uit onderneming vd afgelopen 3 jaar, maar met winst over 2018. Argumenten man daartoe zijn valide.

Rb houdt tevens rekening met de FOR-dotatie. Deze wordt onder post 69 ingevoerd. Dit leidt tot lagere inkomstenbelasting. Nu echter op de reserve niet kan worden ingeteerd, dient de dotatie in lijn met de aanbevelingen in het Tremarapport als een last te worden meegenomen. Daarom wordt een correctie op de draagkrachtformule toegepast.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Alkmaar

alimentatie/tegenspraak

zaak-/rekestnr.: C/15/275547 / FA RK 18-3492

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 27 maart 2019

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M. de Geest, kantoorhoudende te Heerhugowaard,

tegen

[de man] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. J.H.M. de Boer, kantoorhoudende te Alkmaar.

1Procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 22 juni 2018;

- de F9-formulieren, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 28 juni 2018 en 11 juli 2018;

- het verweerschrift, met bijlagen, van de man van 2 augustus 2018;

- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 14 februari 2019;

- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 14 februari 2019;

- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 28 februari 2019.

1.2

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 maart 2019 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. M. de Geest en de man bijgestaan door mr. J.H.M. de Boer.

2Feiten en omstandigheden

2.1

De moeder is op [geboortedatum] te [plaats] bevallen van het kind [het kind] .

[het kind] staat alleen tot de vrouw in een familierechtelijke betrekking. Tussen partijen is niet in geding dat de man de verwekker is van [het kind] .

De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [het kind] .

2.2

Bij beschikking van deze rechtbank van 3 augustus 2016 is bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] (hierna: kinderbijdrage) dient te betalen € 50,65 per maand met ingang van 1 december 2015.

2.3

Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2018 € 52,39 per maand en met ingang van 1 januari 2019 € 53,44 per maand.

3Verzoek

3.1

De vrouw heeft verzocht de beschikking van 3 augustus 2016 te wijzigen in die zin, dat de man aan haar een kinderbijdrage van € 185,00 per maand dient te betalen met ingang van 1 mei 2018, dan wel een door de rechtbank te bepalen kinderbijdrage en ingangsdatum.

3.2

De vrouw stelt hiertoe dat genoemde beschikking door wijziging heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.

4Verweer

4.1

De man heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.

5Beoordeling

ontvankelijkheid

5.1

Op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens eerdere beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.

5.2

De rechtbank stelt voorop dat het enkele stellen dat een wijziging van omstandigheden zich heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt, zodat de vrouw in zoverre ontvankelijk is in haar verzoek. Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die tot een wijziging van de kinderbijdrage dient te leiden.

5.3

De vrouw heeft gesteld dat het inkomen van de man substantieel is toegenomen, op grond waarvan een herberekening dient te worden gemaakt van de door de man te betalen kinderbijdrage.

5.4

De man heeft de gestelde wijziging niet betwist, maar stelt dat de draagkracht van de man lager is dan de kinderbijdrage die de man thans aan de vrouw betaalt omdat zijn draagkracht over twee kinderen dient te worden verdeeld.

5.5

De rechtbank heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.

behoefte

5.6

De vrouw heeft gesteld dat in de beschikking van 3 augustus 2016 is uitgegaan van een behoefte van [het kind] van € 207,00 per maand, geïndexeerd naar 2018 van € 215,00 per maand. Indien de rechtbank van oordeel is dat de behoefte opnieuw dient te worden berekend, kan de vrouw zich vinden in de door de man berekende behoefte van € 188,00 per maand.

5.7

De man heeft gesteld dat de behoefte van [het kind] nimmer is vastgesteld en berekent de behoefte, uitgaande van de inkomens van partijen in 2015, op € 179,00 per maand, geïndexeerd naar 2018 € 188,00 per maand.

5.8

De rechtbank stelt vast dat uit de beschikking van 3 augustus 2016 blijkt dat de rechtbank geen inhoudelijke berekening heeft gemaakt van de behoefte destijds, noch van de kinderbijdrage. In de beschikking is bij verstek het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een kinderbijdrage van € 50,65 per maand vastgelegd, nu de man in die procedure niet is verschenen en geen verweer heeft gevoerd. De behoefte van [het kind] dient dan ook te worden berekend en het primaire standpunt van de vrouw wordt verworpen.

5.9

De vrouw heeft, nu de behoefte dient te worden berekend, ingestemd met de wijze waarop de behoefte door de man is becijferd. De man is daarbij uitgegaan, zoals is aanbevolen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: het Tremarapport) van een middeling van de berekenende behoefte bij ieder van partijen, nu [het kind] nimmer in gezinsverband met de vrouw en de man heeft geleefd. Op basis van het inkomen van de vrouw in 2015 (€ 1.008,00 bruto per vier weken exclusief vakantietoeslag) bedraagt de behoefte van [het kind] € 115,00 per maand en op basis van het inkomen van de man in 2015 (€ 2.359,77 bruto per maand exclusief vakantiegeld) bedraagt de behoefte € 237,00 per maand. Gemiddeld bedraagt de behoefte aldus € 176,00 per maand. Geïndexeerd naar 2018 bedraagt deze behoefte € 188,00 per maand en naar 2019 € 192,00 per maand. Deze behoefte wordt door de rechtbank juist geacht.

draagkracht van partijen

5.10

De rechtbank dient te beoordelen in hoeverre ieder van partijen dient bij te dragen in de behoefte van [het kind] . Deze draagkracht wordt bepaald door de financiële positie van partijen en berekend aan de hand van de aanbevelingen in het Tremarapport.

draagkracht van de vrouw

5.11

Ten aanzien van de draagkracht van de vrouw zijn partijen het erover eens dat de vrouw een draagkracht heeft van € 146,00 per maand. Deze draagkracht dient te worden verdeeld over haar vier kinderen, zodat zij voor [het kind] een draagkracht heeft van € 36,50 per maand.

draagkracht man
5.12 Partijen verschillen van mening over de draagkracht van de man en dan met name aan het daaraan ten grondslag liggende inkomen. De man werkt als zzp-er.

5.13

De vrouw heeft gesteld dat uitgegaan dient te worden van een gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2017 en 2018, waarbij voor 2018 uitgegaan dient te worden van een winst (prognose) van € 28.985,00. De draagkracht van de man bedraagt dan € 443,00 per maand, aldus de vrouw.

5.14

De man heeft gesteld dat uitgegaan dient te worden van het bedrijfsresultaat over het jaar 2018 van € 19.414,00 bruto, waarbij reeds rekening is gehouden met de FOR‑reservering van € 2.024,00 voor 2018. De draagkracht van de man bedraagt dan € 133,00 per maand. Gelet echter op het feit dat de man ook nog een kinderbijdrage betaalt voor zijn andere dochter [dochter] , wier behoefte hoger ligt dan van [het kind] , bedraagt de draagkracht van de man € 46,00 per maand, aldus de man.

5.15

De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de aanbevelingen en tarieven als genoemd in het Tremarapport.

5.16

De rechtbank merkt op dat voor het berekenen van de draagkracht van een onderneming het Tremarapport aanbeveelt om het gemiddelde te nemen van de winst uit onderneming over de afgelopen drie jaren. De man is in 2016 zijn eenmanszaak begonnen. Partijen zijn het erover eens dat dit startjaar geen representatief jaar is. In 2017 heeft de man een goed resultaat behaald van € 29.896,00. In dat jaar is echter is de grootste opdrachtgever failliet gegaan, hetgeen doorwerkt in de cijfers van 2018. De man is onweersproken in 2016 vanuit de WIA weer aan werk gegaan. De man heeft aangegeven dat hij thans overbelasting ervaart en niet meer vier dagen per week kan werken zoals in 2017, maar maximaal drie. Hij heeft daarbij verklaard dat hij, gelet op zijn verleden met een WIA-uitkering, zijn klachten serieus moet nemen en dat hij niet meer zelfstandig klanten verwerft, maar zich op uurbasis tegen een uurloon moet laten inhuren, waardoor de winstmarge is afgenomen. De rechtbank acht de door de man gegeven redenen voor deze werkwijze valide. De winst uit 2018 zal daarom als maatgevend worden geacht voor het berekenen van de draagkracht van de man.

De rechtbank gaat daarbij uit van de meest recente jaarcijfers over 2018 van de onderneming en ziet geen aanleiding om van de eerdere door de vrouw berekende jaarcijfers, die uitgingen van een prognose, uit te gaan. De winst uit onderneming bedraagt aldus € 21.439,00. De rechtbank houdt rekening met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De op aanslag betaalde ZVW-bijdrage bedraagt € 595,00 per jaar. De rechtbank houdt tevens rekening met de FOR-dotatie van € 2.024,00, nu deze in 2018 (en ook in 2019) maximaal 9,44% van de winst mag zijn. De rechtbank wijst daarbij op de door de man overgelegde productie 8, waaruit blijkt dat het voor de man mogelijk is om de FOR op de balans van de onderneming te hebben staan. De rechtbank zal daarbij echter niet, zoals de man zelf blijkens zijn overgelegde berekening heeft gedaan, de winst uit onderneming met deze FOR-dotatie verminderen en het daarmee gevonden bedrag als winst uit onderneming in de berekening invoeren en de FOR-dotatie verder niet terug laten komen in de berekening van de draagkracht van de man.

5.17

De totale winst uit onderneming van € 21.439,00 dient naar het oordeel van de rechtbank te worden ingevoerd bij post 65 in de berekening, waarna vervolgens de FOR‑dotatie eveneens dient te worden ingevoerd bij post 69. De belastbare winst wordt door de dotatie lager en dus ook de verschuldigde inkomstenbelasting, nu de dotatie een vrijstelling van de inkomstenheffing over dat deel van de winst oplevert. In beginsel levert het hierbij berekende netto besteedbaar inkomen (nbi) van € 1.737,00 per maand het uitgangspunt voor de draagkracht van de man voor de kinderbijdrage. Nu echter op de reserve niet kan worden ingeteerd, dient de dotatie in lijn met de aanbevelingen in het Tremarapport als een last te worden meegenomen. In dit geval is er sprake van kinderalimentatie, zodat een correctie op de draagkrachtformule dient te worden toegepast ter grootte van 1/12 deel van de dotatie (€ 168,66 per maand). Immers, als het zou gaan om de vaststelling van partneralimentatie zou bij de vaststelling van het draagkrachtloos inkomen ook rekening gehouden worden in de berekening bij post 134 met een last.

5.18

De draagkracht van de man bedraagt aldus, rekenend met de bij het Tremarapport behorende formule: 70% [nbi – (0.3nbi + 920 + FORdotatie)]= € 89,00 per maand.

5.19

De rechtbank heeft een berekening gemaakt ten aanzien van het NBI van de man. Een exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht.

5.20

De man betaalt reeds een kinderbijdrage voor zijn dochter [dochter] van

€ 53,00 per maand. Bij de man resteert derhalve een draagkracht van € 36,00 per maand.

5.21

Nu partijen samen over onvoldoende draagkracht beschikken om in de behoefte van [het kind] te voorzien, kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. Er is geen contact tussen de man en [het kind] , zodat ook een bespreking van de zorgkorting achterwege kan blijven.

5.22

Nu de draagkracht van de man lager is dan de bij de beschikking van 3 augustus 2016 vastgestelde kinderbijdrage van € 50,56 (geïndexeerd naar 2018 € 52,39 per maand en naar 2019 € 53,44 per maand), zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot verhoging van de kinderbijdrage afwijzen. De rechtbank zal de kinderbijdrage evenmin verlagen, nu de man van zijn zijde niet heeft verzocht om een zodanige wijziging van de kinderbijdrage en de man meent dat hij in staat kan worden geacht de reeds eerder vastgestelde kinderbijdrage te blijven betalen.

6Beslissing

De rechtbank:

6.1

wijst het verzoek van de vrouw af.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733