Gerechtshof Den Haag 05-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:786

Datum publicatie12-04-2019
Zaaknummer200.235.134/01
ProcedureHoger beroep kort geding
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Eigen woning;
Familieprocesrecht; Overeenkomst / convenant / OP
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Afwikkeling woonlasten gemeenschappelijke woning ex-echtelieden. Afspraak dat vrouw en man ieder helft vd woonlasten zouden blijven betalen, ook al bleef alleen man er wonen. Hof: vrouw (met advo) had voorwaarden helder moeten formuleren. Nu zij dit niet deed, komt dit voor haar rekening en risico. Gezien fin. positie man redelijk dat hij nakoming vraagt. Vrouw had eerst moeten overleggen voordat ze nieuwe fin. verplichtingen aanging, zoals haar huurovk. Zij kan rekening niet achteraf zonder overleg bij man neerleggen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.235.134/01

Zaak- rolnummer rechtbank : 5564424 / CV / EXPL 16 - 49996

arrest van 5 maart 2019

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. E.N.J. Molendijk te Spijkenisse.

Het verloop van het geding

De vrouw is bij exploot van 8 maart 2018 in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 8 december 2017 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, tussen de partijen gewezen (hierna: het bestreden vonnis).

Bij memorie van grieven heeft de vrouw drie grieven geformuleerd.

Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven weersproken.

Appellante heeft haar procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grieven zijn geformuleerd gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

Bestreden vonnis 8 december 2017

2. De rechtbank heeft als volgt beslist:

- veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 2.763,78 (€ 2.390,- plus € 373,78), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van de voldoening;

- veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 638,26 (€ 247,50 plus € 390,76), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 390,76, met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van de voldoening;

- veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 15,- per maand tot en met de datum waarop de dochter het zwemdiploma C zal hebben behaald;

- veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 4,73 per maand vanaf 1 januari 2017 tot 1 mei 2034;

- bepaalt dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd;

- wijst het meer of anders gevorderde af.

De vordering van de vrouw

3. Door de vrouw wordt in hoger beroep gevorderd:

dat het het hof moge behagen bij arrest, het bestreden vonnis te vernietigen voor zover de vordering sub 1 van de man als eiser in conventie is toegewezen en, opnieuw rechtdoende bij arrest:

- de vordering sub 1 van de man tot betaling van € 2.390,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de na-kosten, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het arrest, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de na kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, één en ander voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad,

- met veroordeling van de man in de kosten van de procedure zowel voor wat betreft de eerste aanleg als de appelprocedure.

Grief 1

4. Uit de eerste grief van de vrouw volgt dat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank dat zij aan de man dient te voldoen een bedrag van € 2.390,-. In de visie van de vrouw zou de man alleen een vordering op haar hebben indien hij de volledige hypotheekrente over de maanden april tot en met juli 2016 zou hebben voldaan. De man heeft in de visie van de vrouw geen vordering op haar.

5. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. Hij stelt onder meer dat hij met de vrouw is overeengekomen dat zij de helft van de woonlasten zou betalen en wel door storting op de gemeenschappelijke rekening. In de visie van de man kan hij nakoming vorderen van de tussen partijen gemaakte afspraak dat de vrouw de helft van de woonlasten zou voldoen.

6. Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken en het bestreden vonnis volgt dat partijen tijdens de zitting in het kader van de voorlopige voorzieningen met elkaar zijn overeengekomen dat de vrouw de helft van de woonlasten van de woning zou blijven betalen, terwijl de man het uitsluitende gebruiksrecht van de woning kreeg. Onbestreden is dat de vrouw haar aandeel in de kosten met betrekking tot de maanden april 2016 tot en met juli 2016 niet heeft voldaan. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden is gekomen tot haar beslissing dat de vrouw aan de man moet voldoen een bedrag van € 2.390,-. Indien de vrouw meent dat zij een opeisbare tegenvordering op de man heeft en deze wenst te compenseren met de vordering van de man op de vrouw, dan dient zij te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij een opeisbare vordering op de man heeft. Op basis van hetgeen de vrouw in haar toelichting op de grief heeft gesteld – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de man – kan het hof die tegenvordering niet vaststellen. De grief van de vrouw treft dus geen doel.

Grief 2

7. In haar tweede grief stelt de vrouw dat zij in feite tweemaal is veroordeeld tot hetzelfde bedrag aangezien de maandelijkse woonlasten van € 1.105,20 niet zijn voldaan over de periode april tot en met juli 2016. In de echtscheidingsbeschikking is de vrouw reeds veroordeeld tot betaling van de helft van de restschuld. Nu de woonlasten van de echtelijke woning over de maanden april tot en met juli 2016 niet zijn betaald en bij de restschuld zijn opgeteld, waarvan de vrouw reeds de helft dient te voldoen op grond van de echtscheidingsbeschikking, dient de vordering van de man te worden afgewezen.

8. Door de man is in randnummer 3.1 van zijn memorie van antwoord verweer gevoerd.

9. Het hof overweegt als volgt. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen dient de vrouw te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij een tegenvordering op de man heeft. Op basis van hetgeen de vrouw heeft gesteld kan het hof niet vaststellen dat zij een opeisbare tegenvordering op de man heeft. Wel staat in rechte vast dat de man een opeisbare vordering op de vrouw heeft van € 2.390,-. Door de man is nog in het geding gebracht een specificatie aflosnota. Uit deze nota volgt slechts dat er nog een openstaande post was van € 1.978,22 en € 232,22, in totaal dus € 2.210,44. Niet is gespecificeerd waarop de openstaande post betrekking heeft. Het hof kan dus niet vaststellen of de vrouw ten onrechte lasten voor haar rekening neemt of moet nemen. Het had op de weg van de vrouw gelegen om de door de notaris opgestelde eindafrekening in het geding te brengen. Nu zij dit niet heeft gedaan komt dat voor haar rekening en risico. De grief faalt derhalve.

Grief 3

10. De vrouw stelt in haar derde grief dat de rechtbank de vordering tot vernietiging van de overeenkomst d.d. 23 april 2015 ten onrechte heeft afgewezen. De vrouw vordert dat de overeenkomst met de man met terugwerkende kracht wordt ontbonden vanaf 1 november 2015 althans vanaf 3 maart 2016, omdat de vrouw vanaf dat moment geen betalingen voor de hypotheekrente meer heeft kunnen doen. De vrouw is van mening dat het redelijk is dat de man de woonlasten draagt nu hij het uitsluitend gebruik van de woning had.

11. De man is van mening dat de rechtbank de afwijzing van de vordering van de vrouw tot ontbinding van de overeenkomst voldoende heeft gemotiveerd.

12. Het hof overweegt als volgt. Bij het tot stand komen van de overeenkomst in het kader van de voorlopige voorzieningen werd de vrouw bijgestaan door een advocaat. Het had op de weg van de vrouw en haar advocaat gelegen om haar voorwaarden met betrekking tot de eigenwoning helder te formuleren. Nu zij dit niet heeft gedaan komt dit voor haar rekening en risico. Gezien de financiële positie van de man is het redelijk dat hij nakoming vraagt van de overeenkomst met de vrouw ter zake de betaling van de woonlasten. De vrouw had eerst met de man dienen te overleggen alvorens zij nieuwe financiële verplichtingen aanging zoals haar huurovereenkomst. Zij kan niet achteraf zonder overleg de rekening bij de man neerleggen. Ook deze grief faalt derhalve.

Proceskosten

13. Gelet op het feit dat partijen ex-echtelieden zijn acht het hof het redelijk om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, van 8 december 2017 tussen partijen gewezen;

compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en F. Ibili, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2019 in aanwezigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733