Gerechtshof Den Haag 20-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:778

Datum publicatie11-04-2019
Zaaknummer200.242.389/01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Woonlasten bij partneralimentatie; Ingangsdatum partneralimentatie; Terugbetaling alimentatie bij wijziging
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Partneralimentatie. Bij becijferen draagkracht man wordt rekening gehouden met dubbele woonlast ivm feit dat man huurwoning moest verlaten en nieuwe woning nog gebouwd moest worden. Betoog vrouw dat geen rekening moet worden gehouden met premies en aflossingen gaat niet op. ORV bouwt geen waarde op en bij hypotheek is aflossing verplicht op last van overheid. Man heeft dus geen keuze.
Ingangsdatum blijft in stand, o.a. omdat man zelf heeft aangegeven dat hij te veel betaalde alimentatie heeft verrekend.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.242.389/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 17-6364

zaaknummer rechtbank : C/10/532285

beschikking van de meervoudige kamer van 20 maart 2019

inzake

[appellante] ,

gevestigd te [plaats] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder van:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat E.B. van den Ouden te Oude Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee),

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat T. Abbo te Middelharnis.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 10 juli 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De man heeft op 31 augustus 2018 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof zijn verder ingekomen:

- op 27 juli 2018 een journaalbericht van 26 juli 2018 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;

- op 8 augustus 2018 een journaalbericht van 7 augustus 2018 van de zijde van de vrouw, met bijlage;

- op 31 januari 2019 een journaalbericht van 30 januari 2019 van de zijde van de man, met bijlagen.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2019 plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen:

- namens de vrouw haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:

- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. [in] 2010 is deze beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;

- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 september 2011 is onder meer bepaald dat de man een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie) zal voldoen van € 577,- per maand, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;

- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2014 is het verzoek van de vrouw tot verhoging van de partneralimentatie afgewezen;

- bij beschikking van het hof Den Haag van 20 mei 2015 is voormelde beschikking van 19 september 2011 in die zin gewijzigd dat de partneralimentatie met ingang van [datum] 2014 op € 894,- per maand is bepaald;

- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2017 is de vrouw onder bewind gesteld. Hierbij is [de bewindvoerder] benoemd tot haar bewindvoerder.

4De omvang van het geschil

4.1

De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking op verzoek van de man de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2010 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde aan de vrouw te betalen partneralimentatie is bepaald op:

- € 300,- per maand met ingang van 1 oktober 2017, en

- € 549,- per maand met ingang van 1 oktober 2018.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of overig verzochte is afgewezen.

4.2

De vrouw is het met deze beslissing niet eens.

4.3

De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke verzoeken van de man in het kader van de procedure in eerste aanleg alsnog af te wijzen.

4.4

De man verzoekt het hoger beroep van de vrouw af te wijzen. Kosten rechtens.

5De motivering van de beslissing

5.1

De vrouw is van mening dat er geen aanleiding bestaat de partneralimentatie te wijzigen en voert – samengevat – hiertoe het volgende aan. Allereerst vindt zij dat de woonlasten van de man niet aanzienlijk zijn gestegen. Zij is het daarbij niet eens met het gegeven dat de man met zijn hypotheekbank is overeengekomen dat hij in de overbruggingsperiode reeds de volledige kosten van de hypotheek, zowel het rentebestanddeel als de aflossing en premie van de kapitaalsverzekering, zal betalen. Hij had deze overbruggingsperiode kunnen en moeten meefinancieren in zijn reguliere hypotheek, die dan bij oplevering door hem betaald zou moeten worden. Daarmee zou dan geen rekening moeten worden gehouden. Verder verzet de vrouw zich tegen de overweging van de rechtbank ten aanzien van de ingangsdatum: zij stelt dat zij niet al vanaf 1 oktober 2017 rekening had kunnen houden met een eventuele wijziging van de hoogte van de partneralimentatie. Het verzoek van de man was namelijk ontoereikend gemotiveerd en onvoldoende onderbouwd, waardoor de vrouw niet had kunnen verwachten dat er een wijziging tot stand zou kunnen komen. Zij heeft daarnaast een principieel bezwaar tegen het opvoeren van een dubbele woonlast door de man, omdat de verplichting van de man om aan de vrouw partneralimentatie te betalen voorrang behoort te hebben op andere verplichtingen die de man heeft. Bovendien heeft de rechtbank met een te hoog bedrag aan huur gerekend, waar de servicekosten in zijn verdisconteerd. Als de dubbele woonlast al in aanmerking wordt genomen door het hof, dan kan en mag het deel aflossing en premie levensverzekering, zijnde een vorm van een kapitaalsverzekering, zeker niet worden meegenomen. Dat bedrag ziet namelijk op vermogensvorming aan de zijde van de man en diens huidige partner. Verder meent de vrouw dat de partneralimentatie een consumptief karakter draagt en de betalingen zijn uitgegeven in het kader van haar levensonderhoud: zij is dan ook niet tot terugbetaling van hetgeen te veel ontvangen is in staat. De vrouw staat bovendien onder beschermingsbewind en genoot geen andere inkomsten dan de partneralimentatie.

5.2

De man verweert zich als volgt – samengevat – tegen de grieven van de vrouw. De man moest op zoek naar een andere woning, omdat zijn huurwoning op de nominatie staat om te worden gesloopt. Door de aankoop van de nieuwe woning, die nog gebouwd wordt, zijn de woonlasten van de man aanzienlijk gestegen. Dat is de reden waarom hij de rechtbank om een wijziging van de partneralimentatie heeft verzocht. Het laten bouwen van een woning brengt verder kosten met zich mee. Die kosten zijn opgenomen in de totale hypotheeksom. De financiering van de bouw van de woning vindt daarbij plaats voor de oplevering. Dit zijn dan ook noodzakelijke kosten. Voordat de man deze woning kocht, had hij wel erg lage woonlasten. De huur bedroeg met ingang van 1 juli 2017 € 490,72, exclusief servicekosten. De helft ad € 245,- komt voor zijn rekening. De nieuwe woonlasten overstijgen de norm ook niet. Verder geeft de man ten aanzien van de ingangsdatum aan dat de wijziging van omstandigheden grotendeels is te herleiden tot de (dubbelen) woonlasten. Vanaf de datum van de indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg heeft de man geprobeerd om met de vrouw over de hoogte van de partneralimentatie te overleggen. De vrouw heeft echter op dat moment het LBIO ingeschakeld. Het lukte de man ook niet om met het LBIO een regeling te treffen, omdat de vrouw weigerde hieraan mee te werken. De vrouw had volgens de man dus wel degelijk rekening kunnen houden met een wijziging van omstandigheden waardoor de hoogte van de partneralimentatie zou veranderen. De man is zijn hypotheeklasten voor de nieuwe woning verschuldigd met ingang van 1 september 2017. De vrouw heeft dus nog een maand langer, tot 1 oktober 2017, een hoger bedrag aan alimentatie ontvangen. Hij heeft zijn verzoekschrift bij de rechtbank al ingediend op 31 juli 2017, maar de mondelinge behandeling heeft pas plaatsgevonden op 13 maart 2018. Als de datum van de bestreden beschikking als ingangsdatum wordt gehanteerd, wordt de man onevenredig zwaar benadeeld. Deze lange termijn is veroorzaakt door de duur van de procedure in eerste aanleg en lag derhalve buiten zijn invloedsfeer. Met de overlijdensrisicoverzekering wordt volgens de man daarnaast geen kapitaal opgebouwd. Er moet met de maandelijkse betalingen dus wel degelijk rekening worden gehouden. Van overheidswege is men sinds enige jaren verplicht af te lossen op nieuwe hypothecaire geldleningen. Die maandelijkse aflossing is dus niet beschikbaar voor alimentatie. De bestreden beschikking is op dit punt dus ook juist. Volgens de man ontvangt de vrouw verder een uitkering op basis van de Participatiewet. De alimentatiebetalingen worden met de uitkering verrekend. De man betwist daarom dat de vrouw nadeel zal ondervinden. De man heeft de teveel betaalde alimentatie inmiddels verrekend met de alimentatie die hij nog moet betalen.

5.3

Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt hierbij ten aanzien van de door de man te betalen partneralimentatie dat gebleken is dat de voormalige huurwoning van de man zal worden gesloopt. De man moest dus wel zijn huurwoning verlaten en op zoek naar een nieuwe woning. De man en zijn nieuwe partner hebben gekozen voor de aankoop van een woning die nog gebouwd moest worden, zodat enige tijd sprake is geweest van dubbele lasten. Onaannemelijk is dat de man de financiering van de bouw had kunnen uitstellen tot de levering van de woning. Dat is ook niet gebruikelijk. Uit de stukken blijkt verder dat de man geen kapitaalverzekering heeft, maar een overlijdensrisicoverzekering. Met een overlijdensrisicoverzekering wordt het financiële risico van overlijden afgedekt gedurende de looptijd van de polis. De overlijdensrisicoverzekering keert alleen uit als de verzekerde overlijdt tijdens de looptijd van de verzekering en er wordt dus geen kapitaal opgebouwd. Verder is aflossing op een hypotheekschuld (inmiddels) een van overheidswege opgelegde verplichting, zodat het redelijk is – ondanks dat sprake is van vermogensvorming - hiermee rekening te houden. De man heeft immers geen keuze. Het (gedwongen) maandelijks af te lossen bedrag is immers niet beschikbaar voor het betalen van alimentatie. Voor wat betreft de ingangsdatum overweegt het hof als volgt. Het is het hof niet gebleken dat de vrouw enig nadeel van de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum en daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting heeft ondervonden/zal ondervinden. De man heeft hiertoe allereerst onbetwist gesteld dat hij de door hem teveel betaalde alimentatie aan de vrouw inmiddels heeft verrekend met de alimentatie die hij haar nog moest betalen. Bovendien is het aan het hof gebleken dat de vrouw een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, zodat het inkomen van de vrouw door de gemeente zal zijn aangevuld. Nu in hoger beroep verder geen andere, nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden, betekent dit dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

5.4

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.5

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.M. van Baardewijk en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier, en is op 20 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733