Rechtbank Noord-Holland 03-04-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:2773

Datum publicatie08-04-2019
ZaaknummerC/15/277032 / FA RK 18-4260
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gerechtelijke vaststelling ouderschap; DNA-onderzoek
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vader voelt zich er ingeluisd; gevoel dat hij eerder donor is dan verwekker. Rb: nu het biologisch vaderschap vd man middels DNA-onderzoek is vastgesteld, wordt de man in dat geval ook vermoed de verwekker te zijn, behoudens door hem te leveren tegenbewijs. Geen belangenafweging. Taak moeder om bij kind neutraal beeld te schetsen vd man als z'n vader. En man moet gaan inzien dat zijn boosheid op moeder losstaat van zijn vaderschap; kind heeft heeft het recht om te weten wie zijn vader is en contact met hem te hebben.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Alkmaar

zaak-/rekestnr.: C/15/277032 / FA RK 18-4260

beschikking van 3 april 2019 betreffende gerechtelijke vaststelling ouderschap

in de zaak van:

[de moeder] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. Y.A.R. Seen, kantoorhoudende te Noord-Scharwoude,

--tegen--

[de man] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. S.S.H. Orsel, kantoorhoudende te Zaandam.

De minderjarige [minderjarige] wordt vertegenwoordigd door de bijzondere curator [bijzonder curator] , kantoorhoudende te [plaats] .

1Procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 20 juli 2018;

- de beschikking van 12 september 2018;

- het verslag van de bijzondere curator, ingekomen op 24 oktober 2018;

- de beschikking van 21 november 2018;

- het verweerschrift, met bijlage, van de man, ingekomen op 16 januari 2019;

- het rapport van Verilabs, ingekomen op 29 januari 2019.

1.2

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 maart 2019 in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. Y.A.R. Seen, de man bijgestaan door mr. S.S.H. Orsel en de bijzondere curator [bijzonder curator] .

2Feiten en omstandigheden

2.1

Partijen hebben een affectieve relatie gehad, in welk verband zij zeven jaar hebben samengewoond.

2.2

Uit de moeder is geboren de minderjarige [minderjarige] :

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .

De man heeft de minderjarige niet erkend. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over de minderjarige.

2.3

Bij voormelde beschikking van deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 12 september 2018 is [bijzonder curator] , advocaat te [plaats] , tot bijzondere curator over de minderjarige benoemd.

2.4

De bijzondere curator heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het belang van de minderjarige is dat er een goed DNA-onderzoek wordt gedaan om vast te stellen of uit te sluiten dat de man de biologische vader is. Zonder een dergelijk onderzoek zullen er wellicht altijd twijfels kunnen blijven (worden opgeworpen), hetgeen niet in het belang is van de minderjarige. Als mocht blijken dat de man de biologische vader is, meent de bijzondere curator dat op grond van de thans beschikbare informatie kan worden aangenomen dat de man de verwekker is en dat het verzoek van de moeder moet worden toegewezen. Er is in dat geval geen plaats voor een belangenafweging, omdat de rechter geen discretionaire bevoegdheid heeft (HR 25 maart 2005, NJ 2005/313).

2.5

Mede naar aanleiding van het rapport van de bijzondere curator, is blijkens de beschikking van deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 21 november 2018, een DNA-onderzoek gelast, uit te voeren door Verilabs te Gouda.

2.6

Uit het rapport van Verilabs blijkt dat het praktisch bewezen is dat de man de biologische vader is van de minderjarige.

3Verzoek

3.1

De moeder heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. voor zover nodig, op kosten van de man, een deskundige te benoemen die door middel van een DNA-onderzoek het vaderschap van de man over de minderjarige vaststelt;

b. over te gaan tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over de minderjarige.

3.2

Ter onderbouwing van het verzoek heeft de moeder het volgende aangegeven. Vanaf het moment dat de moeder heeft aangegeven dat zij zwanger was, heeft de man gesteld dat hij niet de vader van de minderjarige kan zijn. Sindsdien is de (lat)relatie verbroken en is er niet tot nauwelijks contact. De man was niet bij de bevalling. De moeder weet zeker dat de man de vader is van de minderjarige. De man is tweemaal aangeschreven om mee te werken aan een DNA-onderzoek. Daar is niet op gereageerd.

4Verweer

4.1

De man heeft verweer gevoerd en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren althans de verzoeken af te wijzen.

4.2

De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het volgende aangegeven. De moeder geeft louter onwaarheden en verdraaiing van de feiten weer. Hoewel inmiddels vaststaat dat hij de biologische vader is van de minderjarige, bestrijdt de man dat hij de verwekker is. Er is wel seksueel contact geweest, maar er heeft geen gemeenschap plaatsgevonden. Daarnaast heeft de moeder aan de man voorafgaand aan dit seksueel contact nog verzekerd dat zij anticonceptiva gebruikte. De moeder heeft hem misleid over de wijze waarop de conceptie moet hebben plaatsgevonden. Er is sprake van een situatie waarin hij niet heeft ingestemd met de daad die de verwekking tot gevolg heeft gehad, zodat zijn positie gelijk te stellen is aan de positie van een zaaddonor. De man kan en wil geen rol vervullen in het leven van de minderjarige.

5Beoordeling

5.1

Het verzoek van de moeder is binnen de termijn genoemd in artikel 1:207, derde lid, BW ingediend

5.2

De moeder heeft ter zitting nog het volgende verklaard. Het standpunt van de man zoals verwoord in het verweerschrift is bij de moeder heel hard aangekomen. Het is triest dat de man zich op het standpunt stelt dat hij geen rol voor zichzelf ziet in het leven van de minderjarige. De moeder heeft geen financieel belang bij het verzoek, omdat zij anders wel een onderhoudsbijdrage voor de minderjarige van de man had gevraagd. Dat heeft ze bewust niet gedaan. Partijen hebben zeven jaar een relatie gehad en hebben daarbij lief en leed gedeeld. Het feit dat partijen met ruzie uit elkaar zijn gegaan maakt niet dat partijen alleen maar negatieve dingen met elkaar hebben gedeeld. De moeder heeft ter zitting desgevraagd betwist dat de man voorafgaand aan het seksuele contact aan haar zou hebben gevraagd of zij anticonceptiva gebruikte.

5.3

De man heeft ter zitting nog het volgende naar voren gebracht. De man weet dat bij de beslissing van de rechtbank het belang van de minderjarige voorop staat en dat de belangen van de moeder en van de man daarvoor moeten wijken. De man vindt dat hij door de moeder door het slijk wordt gehaald. Hij is ervan overtuigd dat hij er door de moeder in is geluisd voor zover het gaat over de wijze van conceptie. Daardoor voelt het voor hem dat hij alleen maar zaaddonor is geweest. Als de conceptie een ongeluk zou zijn geweest, zou hij zijn verantwoordelijkheid hebben genomen, maar de moeder heeft hem bewust bedrogen. De man wil niets met de minderjarige te maken hebben. Omdat de minderjarige over de man dan alleen informatie van de moeder zal krijgen, zal de minderjarige geen positief beeld krijgen over de man. Op grond hiervan meent de man dat vaststelling van het ouderschap niet in het belang van de minderjarige is. Voorafgaand aan de seks met de moeder, heeft de man aan haar gevraagd of zij anticonceptie middelen gebruikte. De moeder heeft dat toen bevestigd. Door haar keuze om de minderjarige zonder het medeweten van de man geboren te laten worden heeft de moeder de minderjarige de liefde ontnomen die een kind nodig heeft. De man heeft aangegeven dat hij onder geen beding contact met de moeder wil hebben.

5.4

Ter zitting heeft de bijzondere curator nog het volgende aangegeven. De moeder laat zich negatief uit over de man en de man wil niets met de moeder te maken hebben. Dat is een zorgelijke situatie. De man wil niets met de moeder te maken hebben, omdat zij hem over de conceptie van de minderjarige zou hebben bedrogen en misleid. Nu vaststaat dat de man de biologische vader is van de minderjarige, zal hij zijn rol in het leven van de minderjarige onder ogen moeten zien. De man zal bij zichzelf te rade moeten gaan of zijn houding in deze situatie de juiste is. De moeder zal op haar beurt hulp moeten zoeken om haar houding ten opzichte van de man te veranderen. Dit is van belang voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige. Het is in het belang van de minderjarige dat in de geboorteakte staat vermeld wie zijn vader is. Nu uit het DNA-onderzoek blijkt dat de man de biologische vader is van de minderjarige, wordt hij op grond daarvan vermoed de verwekker te zijn. De bijzondere curator persisteert bij het hierboven onder 2.4 weergegeven standpunt dat het verzoek van de moeder kan worden toegewezen. Daarbij kan er geen sprake zijn van een belangenafweging.

5.5

De rechtbank overweegt als volgt. De man stelt dat hij er met betrekking tot de conceptie van de minderjarige door de moeder is “ingeluisd” en dat als gevolg daarvan het voor hem voelt alsof hij uitsluitend zaaddonor is. Hij stelt dat hij voorafgaand aan het hebben van seks met de moeder heeft gesproken over het gebruik van anticonceptie en dat de moeder toen heeft verklaard dat zij anticonceptie middelen gebruikte. De moeder heeft dit standpunt van de man betwist en gesteld dat de man de verwekker is. De bijzondere curator heeft ter zitting verklaard dat in de gegeven omstandigheden de vergelijking met een zaaddonor niet opgaat.

De rechtbank is van oordeel dat het feitencomplex zoals blijkt uit de stellingen van partijen een andere situatie betreft dan de situatie waarin de man uitsluitend zou kunnen worden aangemerkt als zaaddonor. Nu het biologisch vaderschap van de man middels DNA-onderzoek is vastgesteld, wordt de man in dat geval ook vermoed de verwekker te zijn, behoudens door hem te leveren tegenbewijs (Hoge Raad 26 juni 2009, LJN:BH2250, NJ 2009, 388). Gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder, heeft de man onvoldoende aangevoerd om als begin van dat tegenbewijs te kunnen dienen. Overigens heeft de man ook geen tegenbewijs aangeboden.

5.6

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat de man de verwekker is van de minderjarige. Het verzoek van de moeder kan derhalve als op de wet gegrond worden toegewezen. De overige stellingen van de man maken het vorenstaande niet anders.

5.7

De rechtbank overweegt voorts nog het volgende. De moeder praat negatief over de man en de man wil niets met de moeder te maken hebben. Dit is niet in het belang van de minderjarige. Het is de taak van de moeder om bij de minderjarige een neutraal beeld te schetsen van de man als zijn vader. Het ligt op de weg van de man dat hij moet gaan inzien dat zijn boosheid richting de moeder los staat van het feit dat hij de vader is van de minderjarige, die het recht heeft om te weten wie zijn vader is. Voor een evenwichtige groei naar volwassenheid is het nodig dat de minderjarige weet wie zijn vader is en als de minderjarige dat wil dat hij dan ook contact kan hebben met zijn vader. De rechtbank spreekt de hoop uit dat partijen in het belang van de minderjarige tot dit inzicht zullen komen.

Kosten DNA-onderzoek

5.8

Uit de factuur van Verilabs blijkt dat de kosten van het DNA-onderzoek € 685,-- bedragen. In de standpunten van partijen ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat ieder van partijen de helft van deze kosten dient te betalen.

6Beslissing:

De rechtbank:

6.1

stelt vast het ouderschap van de man, [de man] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Sovjet-Unie), over het kind [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;

6.2

bepaalt dat de moeder € 342,50, zijnde de helft van de kosten van het DNA-onderzoek dient te betalen;

6.3

bepaalt dat de man € 342,50, zijnde de helft van de kosten van het DNA-onderzoek dient te betalen;

6.4

daagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] .

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2019.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733