Gerechtshof 's-Hertogenbosch 04-04-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1247

Datum publicatie05-04-2019
Zaaknummer200.242.895_01 en 200.242.897_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Behoefte kinderalimentatie; Draagkracht bij kinderalimentatie;
IPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht; IPR en alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Nevenvoorzieningen in kader echtscheiding Pools/Duitse man en Poolse vrouw, in Polen gehuwd. Kinderalimentatie: NL rechter rechtsmacht (art. 3 Alimentatieverordening), NL recht toepasselijk.1 Behoefte: verschil in prijspeil NL en Polen, zodat Big Mac-index toegepast. Big Mac-index ook toegepast op minimum draagkracht vrouw. Geen terugbetalingsverplichting. Afwikkeling huwelijksvermogen: NL rechter rechtsmacht (art. 4 lid 3 Rv); Pools recht toepasselijk (art. 4 aanhef, lid 2, sub 2, onder a HHV 1978).

Samenvatting

Big Mac-index is informele berekeningswijze om koopkracht van twee landen te vergelijken (koopkrachtpariteit), gebaseerd op prijs Big Mac. Rechtvaardiging index: Big Mac is soort ‘mandje’ van producten (vlees, brood, sla, maar ook arbeid en elektriciteit), reden waarom prijs Big Mac redelijke doorsnee oplevert va prijsniveau in lokale economie. Aangezien McDonalds bijna overal gevestigd is en overal lokaal inkoopt, is vergelijking indicatief. Uitzondering op hoofdregel (art. 4 lid 1 HHV 1978) neergelegd in art. 4, aanhef, lid 2, sub 2, onder a van het Verdrag: partijen hebben al vóór hun huwelijkssluiting Poolse nationaliteit gemeenschappelijk, i) Polen is geen partij bij HHV 1978, ii) Polen is nationaliteitsland en iii) eerste huwelijksdomicilie partijen gelegen in Nederland, a) welk land de in art. 5 HHV 1978 bedoelde verklaring heeft afgelegd.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

zaaknummers : 200.242.895/01 en 200.242.897/01

zaaknummer rechtbank : C/02/331703/ FA RK 17-3114

beschikking van de meervoudige kamer van 4 april 2019

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg,

tegen

[de vrouw] ,

op de huwelijksakte geregistreerd als [naam] ,

wonende te [woonplaats] , Polen,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. N. Çiçek te 's-Gravenhage.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 24 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

De man is op 18 juli 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 24 april 2018.

2.2.

De vrouw heeft op 3 september 2018 een verweerschrift ingediend.

2.3.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 juli 2018 met bijlagen, ingekomen op 24 juli 2018.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voor de vrouw is de mevrouw M. Teunissen opgetreden als beëdigd tolk in de Poolse taal. De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

2.5.

Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:

  • een journaalbericht van de zijde van de man van 7 februari 2019 met bijlage, ingekomen op 7 februari 2019;

  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 27 februari 2019 met bijlage, ingekomen op 27 februari 2019.

3De feiten

3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:

- partijen zijn op 30 juni 2012 in de gemeente [gemeente] te Polen met elkaar gehuwd;

- de man bezit de Poolse en Duitse nationaliteit. De vrouw heeft de Poolse nationaliteit;

- op 13 juni 2017 heeft de vrouw het verzoek tot echtscheiding ingediend;

- bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 25 september 2018 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

3.2.

Partijen zijn de ouders van:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ),

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ),

(hierna ook: de kinderen).

4De omvang van het geschil

4.1.

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang:

  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 24 april 2018 bepaald op € 211,-- per maand per kind;

  • de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen gelast als vermeld in rov. 3.44 tot en met 3.64 van die beschikking.

4.2.

De man heeft vier grieven aangevoerd. Deze grieven betreffen de kinderalimentatie (grief 1) en de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap (grieven 2, 3 en 4).

De man verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende:

  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op een bedrag van € 137,-- per maand per kind, althans een bedrag zoals het hof zal bepalen;

  • te bepalen dat de waarde van de auto € 550,-- bedraagt, althans een waarde zoals het hof zal bepalen;

  • “de verdeling van de lening aan de zus van de man en de oma van de man te gelasten in die zin dat de leningen worden toegescheiden aan de man onder de verplichting aan de vrouw om aan de man de helft van de leningen te voldoen, althans aan hem een bedrag van € 5.750,00 te betalen, althans een zodanig bedrag als uw Hof zal bepalen.”

De man heeft tevens zijn verzoek vermeerderd, in die zin dat hij (aanvullend) verzoekt te bepalen dat de vrouw dient over te gaan tot het verdelen van de saldi van haar bankrekeningen in Nederland, Polen en Engeland.

5De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie

Bevoegdheid

5.1.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de Nederlandse rechter op grond van art. 3 sub b van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.

Toepasselijk recht

5.2.

De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op het alimentatieverzoek. Nu daartegen geen grieven zijn gericht, zal ook het hof Nederlands recht toepassen (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684).

Ingangsdatum

5.3.

De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, zijnde de datum van de bestreden beschikking, is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.

Hoogte behoefte kinderen (grief 1)

5.4.1.

De rechtbank heeft - rekening houdende met de wettelijke indexering - de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 547,-- per maand.

5.4.2.

De man stelt dat er een correctie toegepast moet worden op de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen. De kinderen verblijven in Polen en in Polen geldt een lagere levensstandaard dan in Nederland. De man verzoekt daarom de zogenoemde ‘Big Mac-index’ toe te passen op de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen van € 547,-- per maand.

5.4.3.

De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat er geen aanleiding is om de zogenoemde ‘Big Mac-index’ toe te passen op de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen. De man heeft daartoe onvoldoende aangevoerd.

5.4.4.

Het hof overweegt als volgt.

Naar het oordeel van het hof is op basis van het verhandelde ter zitting en de door de man naar voren gebrachte gegevens, die door de vrouw onvoldoende gemotiveerd zijn betwist, voldoende komen vast te staan dat er een verschil in prijspeil is tussen Nederland en Polen, zodat het niet redelijk is om bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen geen rekening te houden met de omstandigheid dat zij nu (vooralsnog) voor onbepaalde tijd in Polen wonen. In de onderhavige situatie zal het hof dan ook in redelijkheid de zogenaamde Big Mac-index toepassen. De Big Mac-index is in het onderhavige geval een bruikbaar instrument. De Big Mac-index betreft een informele berekeningswijze om de koopkracht van twee landen te vergelijken (koopkrachtpariteit), gebaseerd op de prijs van een Big Mac in een bepaald land. De rechtvaardiging van deze index is dat een Big Mac een soort ‘mandje’ van producten is (vlees, brood, sla, maar ook arbeid en elektriciteit), reden waarom de prijs van een Big Mac een redelijke doorsnee oplevert van het prijsniveau in een lokale economie. Aangezien McDonalds bijna overal gevestigd is en overal lokaal inkoopt, is de vergelijking indicatief. Volgens gegevens van The Economist kost een Big Mac in 2018 in Nederland $ 4,74 en in Polen $ 2,74. Dit brengt mee dat een kortingspercentage van (afgerond) 42% toegepast moet worden op de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen van € 547,-- per maand. Het hof bepaalt de behoefte van de kinderen daarom op een bedrag van afgerond € 317,-- per maand.

Draagkracht van de man

5.5.

Het hof constateert dat de man geen grief heeft gericht tegen de overweging van de rechtbank dat hij met een bedrag van € 462,-- per maand kan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, zodat het hof daarvan uitgaat.

Draagkracht van de vrouw

5.6.1.

De man stelt dat de vrouw in staat moet worden geacht enige bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Voor zover de man bekend, werkt zij vrijwel fulltime.

5.6.2.

De vrouw weerspreekt dat zij enige draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw werkte weliswaar als naaister, maar haar inkomen bedroeg niet meer dan ca. 200 tot 500 Poolse zloty per maand en thans verricht zij, vanwege de zorg voor de kinderen die niet naar school gaan nu de man daar geen toestemming voor verleent, geen betaalde arbeid.

5.6.3.

Het hof overweegt als volgt.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de vrouw samen met de kinderen inwoont bij haar moeder in Polen en dat zij daar werkzaamheden verrichtte als naaister waarmee zij ca. 200 tot 500 Poolse zloty per maand verdiende. Het hof gaat er vanuit dat de vrouw in staat is dit inkomen – naar eigen zeggen te verwerven door twee keer in de week haar werkzaamheden te verrichten – gelet op haar leeftijd, de leeftijd van de kinderen, haar woonsituatie (zij woont bij haar moeder) alsook de voor haar geldende onderhoudsverplichting voor de kinderen, te realiseren. Het hof zal daarom overeenkomstig de toepasselijke draagkrachttabel 2018, aan de zijde van de vrouw uitgaan van een minimum draagkracht van € 25,-- per kind per maand. Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervóór in rov. 5.4.4 heeft overwogen, gaat het hof na toepassing van de zogenoemde Big Mac-index voor wat betreft de draagkracht van de vrouw uit van een minimum draagkracht van € 14,50 per kind per maand.

Draagkrachtvergelijking

5.7.1.

De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 491,--. Dit is voldoende om in de behoefte van de kinderen, die in 2018 in totaal € 317,-- bedroeg, te voorzien, zodat het hof een draagkrachtvergelijking zal maken.

5.7.2.

De draagkracht van de onderhoudsplichtigen vergeleken, dient:

de man 462/491 x € 317,-- = € 298,-- en dient

de vrouw 29/491 x € 317,-- = € 19,--

aan te wenden voor een bijdrage in het eigen aandeel van de kosten van de kinderen.

Vermindering met de zorgkorting

5.8.

In hoger beroep is niet in geschil dat rekening kan worden gehouden met een zorgkorting van 15%, derhalve een bedrag van € 47,55.

De bijdrage van de man in de kosten van de kinderen komt daarmee op een bedrag van

(298 -/- 47,55 =) € 250,45 per maand, ofwel afgerond € 125,-- per kind per maand.

Uit het petitum van de man blijkt dat hij het hof heeft verzocht de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op een bedrag van € 137,-- per kind per maand. Gelet hierop zal het hof aldus bepalen.

Conclusie

5.9.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft.

Terugbetaling

5.10.

Voor zover de man tot heden meer heeft betaald of meer op hem is verhaald dan de onder 5.8 vermelde bijdrage van € 137,-- per kind per maand, kan van de vrouw, gelet op

basis van wat het hof bekend is van de financiële omstandigheden van partijen en het feit dat een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt.

Afwikkeling huwelijksgemeenschap

Bevoegdheid

5.11.

Ingevolge art. 4 lid 3 Rv brengt rechtsmacht in de echtscheidingszaak (waarvan hier sprake is op grond van art. 3 Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis): de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten ligt in Nederland en een van hen verblijft daar nog) ook rechtsmacht met betrekking tot het verdelingsverzoek mee. De Nederlandse rechter is derhalve bevoegd van de verdelingsverzoeken kennis te nemen.

Toepasselijk recht

5.12.1.

De rechtbank heeft op het verzoek aangaande de verdeling van de gemeenschappelijke goederen Pools huwelijksvermogensrecht toegepast. Blijkens zijn beroepschrift stelt de man zich op het standpunt dat op de verdeling niet Pools recht, maar Nederlands recht toegepast moet worden.

Hij voert aan dat sinds 1 januari 2012 art. 10:56 BW bepaalt dat de Nederlandse rechter inzake de ontbinding van een huwelijk zijn eigen recht toepast, dus het Nederlandse recht. Daarnaast is Nederlands recht van toepassing omdat Nederland de staat is waar de partners tot één jaar voor de echtscheiding hun laatste verblijfplaats hadden en waar nog een van de partners woont.

5.12.2.

De vrouw weerspreekt dat Nederlands recht van toepassing is op de verdeling. Zij stelt dat de rechtbank terecht Pools recht op de verdeling heeft toegepast.

5.12.3.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof zal, evenals de rechtbank, Pools recht toepassen op de verdeling. Gezien de huwelijksdatum van partijen, 30 juni 2012, wordt het huwelijksregime van partijen beheerst door het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van 14 maart 1978 (Trb. 1978, nr. 130; het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, hierna te noemen: Verdrag). Dit verdrag is op 1 september 1992 (ook) voor Nederland in werking getreden en heeft, blijkens art. 2, een universeel formeel toepassingsgebied.

Als niet weersproken staat vast dat partijen vóór noch staande het huwelijk een rechtskeuze hebben uitgebracht zoals bedoeld in art. 3 respectievelijk art. 6 van het Verdrag. Dit betekent dat de vraag naar het op het huwelijksvermogensregime van partijen toepasselijke recht dient te worden beantwoord op basis van de objectieve verwijzingsregel van art. 4 van het Verdrag.

Ingevolge art. 4 lid 1 van het Verdrag wordt, indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Op deze hoofdregel bestaat een aantal uitzonderingen. Overeenkomstig één ervan, neergelegd in art. 4, aanhef, lid 2, sub 2, onder a van het Verdrag, wordt het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten beheerst door het interne recht van de staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit, indien i) die staat geen partij is bij het Verdrag, ii) die staat een zogenoemd nationaliteitsland is en iii) de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen a) in een staat die de in art. 5 van het Verdrag bedoelde verklaring heeft afgelegd. Deze uitzondering doet zich thans voor, immers de man en de vrouw hebben reeds vóór hun huwelijkssluiting de Poolse nationaliteit gemeenschappelijk, i) Polen is geen partij bij het Verdrag, ii) Polen is een nationaliteitsland en naar het oordeel van het hof iii) is de eerste huwelijksdomicilie van partijen gelegen in Nederland, a) welk land de in art. 5 van het Verdrag bedoelde verklaring heeft afgelegd. Hieruit volgt dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking wordt beheerst door Pools recht, zijnde het interne recht van de staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit.

Fiat Stilo (grief 2)

5.13.1.

Grief 2 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de Fiat Stilo heeft bepaald op een bedrag van € 3.000,--. Ter toelichting op zijn grief voert hij aan dat het een auto uit 2006 betreft met een kilometerstand van 180.000. De man heeft de auto laten taxeren door het autobedrijf waar de auto in onderhoud is. De waarde is daarbij vastgesteld op € 550,--. De man zal aan de vrouw een bedrag van € 275,-- moeten betalen.

5.13.2.

De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij weerspreekt de getaxeerde waarde van € 550,--. Die waarde is gebaseerd op het gegeven dat de auto geen APK heeft, terwijl de huidige APK geldig is tot en met juni 2019.

5.13.3.

Het hof overweegt als volgt.

Tussen partijen is niet in geschil dat de Fiat Stilo aan de man kan worden toegedeeld tegen de waarde per peildatum 13 juni 2017. Partijen verschillen van mening over de waarde waartegen toedeling aan de man kan plaatsvinden. Het hof ziet aanleiding om uit te gaan van een (gemiddelde) waarde van de auto van (3.000 + 550 / 2 = ) € 1.775.--. Daartoe is van belang dat de man alleen een waardebepaling van een BOVAG-garage heeft overgelegd (productie 10, beroepschrift) waaruit blijkt dat de auto is gewaardeerd op € 550,-- per datum van 9 mei 2018 en dus geruime tijd na de peildatum. Van de man had mogen worden verwacht dat hij daarnaast nog andere stukken in het geding had gebracht die zijn stelling staven dat de waarde van de Fiat Stilo (juist) per peildatum 13 juni 2017 € 550,-- bedraagt (bijvoorbeeld prints van online autoverkoopplatforms, zoals Marktplaats (waaruit blijkt voor welke prijs vergelijkbare auto’s (qua merk; bouwjaar; motortype etc.,) worden aangeboden). De vrouw heeft daarentegen niet onderbouwd waarom van een waarde van € 3.000,-- moet worden uitgegaan.

Nu de waarde van de auto aldus op € 1.775,-- wordt vastgesteld, dient de man ter zake van de auto een bedrag van € 887,50 aan de vrouw te betalen. Mitsdien slaagt de grief van de man gedeeltelijk.

Schulden (grief 3)

5.14.1.

Grief 3 van de man houdt in het verzoek de draagplicht vast te stellen tussen partijen met betrekking tot de schuld aan de oma van de man van € 1.500,-- en de schuld aan de zus van de man van in totaal € 10.000,--. Ter toelichting op zijn grief voert hij het volgende aan.

Partijen hebben € 1.500,-- geleend van de oma van de man. Partijen hebben dit geld gebruikt voor de aanschaf van de auto (Fiat Stilo). Verder hebben partijen in de periode 2014-2016 geld geleend van de zus van de man. Het gaat in totaal om een bedrag van € 10.000,--. De man zat die periode in de ziektewet en partijen hadden geld nodig voor hun levensonderhoud en om de kamer van [minderjarige 2] te verbouwen en in te richten.

5.14.2.

De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij weerspreekt het bestaan van de geldleningen. De auto is aangeschaft met het spaargeld van partijen. Partijen hebben nimmer behoefte gehad aan onderhandse geldleningen.

5.14.3.

Het hof overweegt als volgt.

De schuld aan de oma van de man

De vrouw heeft het bestaan van een geldlening bij de oma van de man voldoende gemotiveerd betwist. De man noemt (als noodzaak voor de schuld) de aanschaf van een auto. Enige specificatie van de kosten daarvan laat hij na te geven en de vrouw heeft (de noodzaak) van de uitgave betwist. Bovendien ontbreken bewijsstukken van het bestaan van de lening (zoals een rekeningafschrift, een kwitantie, verklaring van de oma of een overeenkomst van geldlening).

De schuld aan de zus van de man

De vrouw heeft het bestaan van de lening bij de zus van de man voldoende gemotiveerd betwist. De man noemt (als noodzaak voor de schuld) het kunnen voorzien in het levensonderhoud van partijen gedurende de periode dat de man in de ziektewet verbleef, alsmede het kunnen verbouwen en inrichten van de kamer van [minderjarige 2] . Enige specificatie van de kosten daarvan laat hij na te geven en de vrouw heeft (de noodzaak van) de uitgaven betwist. Ook ontbreken bewijsstukken van het bestaan van de lening (zoals een rekeningafschrift, een kwitantie, verklaring van de zus of een overeenkomst van geldlening).

Conclusie

Nu de man van zijn stellingen ter zake van de schulden geen bewijsaanbod heeft gedaan, is de slotsom van het voorgaande dat de grief van de man faalt.

Bankrekeningen van de vrouw (grief 4)

3.15.1.

Grief 4 van de man houdt in het verzoek te bepalen dat de vrouw dient over te gaan tot het verdelen van de saldi van haar bankrekeningen in Nederland, Polen en Engeland per de peildatum. Ter toelichting op zijn grief voert hij het volgende aan.

De man weet dat de vrouw nog meer bankrekeningen heeft dan dat zij eerder heeft gemeld. De vrouw moet daarom openheid van zaken geven met betrekking tot haar bankrekeningen in Polen, Nederland en Engeland, zodat de saldi van die rekeningen kunnen worden verdeeld.

3.15.2.

De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij stelt primair dat de man niet-ontvankelijk is, nu hij zijn grief buiten de beroepstermijn heeft ingediend. Subsidiair stelt de vrouw dat de man niet heeft voldaan aan zijn stel- en bewijsplicht. Zij ontkent dat zij een bankrekening in Engeland heeft. De opsomming die de rechtbank in rov. 3.58 en 3.59 van de bestreden beschikking heeft gemaakt is volledig.

3.15.3.1. Het hof overweegt als volgt.

De bestreden beschikking is van 24 april 2018. Het eerste exemplaar van de aanvullende grief is ontvangen op 24 juli 2018, derhalve binnen de beroepstermijn. De man is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.

In het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, heeft de man zijn stelling dat de vrouw nog andere bankrekeningen heeft, dan de bankrekeningen die de rechtbank in rov. 3.58 en 3.59 van de bestreden beschikking heeft opgesomd, onvoldoende (nader) geconcretiseerd en onderbouwd. Zo heeft de man nagelaten een bank te noemen (en/of een rekeningnummer). Daarom gaat het hof aan die stelling voorbij. Mitsdien faalt grief 4 van de man.

3.15.3.2. De Poolse bankrekening van de man is reeds door de rechtbank in de verdeling (bij helfte) betrokken, zodat daar niet meer over hoeft te worden beslist. Voor de volledigheid stelt het hof vast dat het saldo van deze rekening, zoals blijkt uit het door de man bij journaalbericht van 7 februari 2019 verstrekte bankafschrift, op de peildatum een bedrag van 0,98 groszy bedroeg. Bij journaalbericht van 27 februari 2019 heeft ook de vrouw het saldo doorgegeven van haar Poolse bankrekening. Uit het door haar verstrekte bankafschrift blijkt dat het saldo op de peildatum 13,99 Zloty bedroeg.

6De slotsom

in het hoger beroep

6.1.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als volgt.

7De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 24 april 2018, voor zover daarbij is bepaald:

  • dat de man aan de vrouw met ingang van 24 april 2018 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 211,-- per kind per maand zal betalen;

  • dat de man ter zake van de toedeling van de Fiat Stilo aan de vrouw een bedrag dient te voldoen van € 1.500,--,

en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 24 april 2018 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] , en

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] ,

€ 137,-- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

met dien verstande dat, voor zover de man over de periode vanaf 24 april 2018 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;

bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 887,50 dient te voldoen ter zake van de toedeling aan hem van de Fiat Stilo;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en K.A. Boshouwers bijgestaan door de griffier, en is op 4 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Jurisprudentie 1

Parket bij de Hoge Raad 27-04-2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733