Rechtbank Den Haag 12-11-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:16306

Datum publicatie04-04-2019
ZaaknummerC/09/548043 / FA RK 18-1097
ProcedureBeschikking
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenOverig; Burgerlijke Stand (art. 1:16 t/m 1:29f BW);
Familieprocesrecht; Termijnen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Een verzoek tot inschrijving van een echtscheidingsbeschikking ex art. 1:163 BW dient een voor inschrijving vatbaar verzoek te zijn: binnen termijn van 6 maanden moet verzoek zijn ingediend en bij indiening moeten alle stukken zijn bijgevoegd. Was i.c. niet het geval: de publicatie in de Staatscourant werd na verstrijken van de termijn nagezonden. Verzoek terecht afgewezen. Een uitstel van de inschrijving tot een datum na de termijn van 6 maanden is uit een oogpunt van rechtszekerheid niet wenselijk.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer

Rekestnummer: FA RK 18-1097

Zaaknummer: C/09/548043

Datum beschikking: 12 november 2018

Verzoek ex artikel 1:27 BW

Beschikking op het op 13 februari 2018 ingekomen verzoekschrift van:

[X]

verzoekster,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. J.J.M. van Asten te ’s-Hertogenbosch.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[Y]

in de echtscheidingsbeschikking van 15 september 2016 genaamd: [Y]

de man,

zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen en/of buiten Nederland,

en

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,

zetelend te ‘s-Gravenhage,

de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift;

  • het verweerschrift van de ambtenaar;

  • het bericht van 11 juni 2018 met bijlagen van de zijde van verzoekster;

  • het bericht van 26 juni 2018 van de ambtenaar.

Op 3 september 2018 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van verzoekster en de ambtenaar de heer [naam ambtenaar] Verzoekster is niet verschenen.

De rechtbank heeft moeten vaststellen dat de man ten onrechte niet als belanghebbende is opgeroepen voor de zitting van 3 september 2018. In verband hiermee is een nieuwe behandeling ter zitting gepland op 20 september 2018. De man is opgeroepen in de Staatscourant op 6 september 2018, nummer 50818. Verzoekster, haar advocaat en de ambtenaar zijn – zoals ter zitting op 3 september 2018 is besproken – niet voor die zitting opgeroepen. De man is niet verschenen.

Feiten

  • Verzoekster en de man zijn op [huwelijksdatum] 2015 te [huwelijksplaats] , Macedonië, met elkaar gehuwd.

  • Bij beschikking van [datum] 2016 van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch (hierna: de beschikking), is de echtscheiding tussen verzoekster en de man uitgesproken.

  • Op 24 maart 2017 heeft verzoekster de ambtenaar verzocht de beschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand.

  • De ambtenaar heeft bij schrijven van 28 maart 2017 de stukken aan verzoekster retour gezonden, met het verzoek de stukken aan te vullen met een verklaring van non-appel gedateerd na 31 december 2016 alvorens álle documenten opnieuw in te zenden.

  • Bij schrijven van 31 maart 2017 heeft verzoekster de ambtenaar opnieuw verzocht de beschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand.

  • De ambtenaar heeft bij schrijven van 4 april 2017 de stukken aan verzoekster retour gezonden, met het verzoek na te melden aanvullingen aan te brengen alvorens álle documenten opnieuw in te zenden:

o het exploot van betekening van de beschikking ex artikel 54 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);

o een verklaring van non-appel gedateerd na de beroepstermijn van de laatste betekeningshandeling.

  • Bij schrijven van 22 december 2017 heeft verzoekster de ambtenaar wederom verzocht de beschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand.

  • De ambtenaar heeft bij besluit van 2 januari 2018 aan verzoekster medegedeeld de beschikking niet te registreren, nu de inschrijvingstermijn op 1 juli 2017 is komen te vervallen.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het gelasten van de ambtenaar om over te gaan tot inschrijving van de beschikking in zijn registers.

De ambtenaar heeft verweer gevoerd.

Beoordeling

Rechtsmacht

Nu verzoekster in Nederland verblijft en het verzoek betrekking heeft op een weigering tot inschrijving van een beschikking door een Nederlandse ambtenaar in de Nederlandse registers, acht de rechtbank zich op grond van artikel 3 Rv bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.

Ontvankelijkheid

Verzoekster heeft het verzoek binnen de in artikel 1:27 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalde termijn van zes weken na het besluit van de ambtenaar van 2 januari 2018 bij de rechtbank ingediend. Verzoekster kan derhalve worden ontvangen in haar verzoek.

Inhoudelijke beoordeling

In geschil is of verzoekster tijdig het verzoek tot inschrijving van de beschikking heeft ingediend bij de ambtenaar. Indien dit wel het geval is, had de ambtenaar het verzoek tot inschrijving niet mogen weigeren. Indien dit niet het geval is, heeft de ambtenaar terecht geweigerd.

Uit artikel 1:163, derde lid, BW volgt dat het verzoek tot inschrijving van een echtscheidingsbeschikking moet zijn gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Vast staat dat de laatste benodigde betekeningshandeling (ex artikel 820 Rv) ten aanzien van de beschikking heeft plaatsgevonden op 30 september 2016. Daarmee is de beschikking op 31 december 2016 in kracht van gewijsde gegaan en is de termijn voor inschrijving van de beschikking geëindigd op 30 juni 2017. Om te beoordelen of het verzoek tot inschrijving tijdig is gedaan, dient de vraag te worden beantwoord of de brieven van 24 en 31 maart. 2017 als verzoeken in de zin van artikel 1:163, derde lid, BW kunnen worden aangemerkt, zoals verzoekster stelt.

Verzoekster stelt dat het verzoek tot inschrijving van de beschikking tijdig is gedaan, te weten bij brief van respectievelijk 24 maart 2017 en 31 maart 2017. Voor zover niet was voldaan aan de voorwaarden, geldt in ieder geval dat tijdig binnen de wettelijke termijn van artikel 1:163, derde lid, BW de beschikking is aangeboden. Het moment waarop het verzoek is gedaan, is bepalend en niet het moment waarop de aanvullende stukken zijn ingediend, aldus verzoekster. De ambtenaar heeft volgens verzoekster bij bericht van 4 april 2017 aan verzoekster gelegenheid geboden tot aanvulling van de stukken en heeft daar geen hersteltermijn aan verbonden.

De ambtenaar stelt zich op het standpunt dat verzoekster pas op 28 december 2017 een voor inschrijving vatbare echtscheidingsbeschikking heeft aangeboden. Dat is dus buiten de wettelijke termijn van zes maanden na het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking. Bij het verzoek tot inschrijving van 24 maart 2017 ontbrak een verklaring van non-appel en bij het verzoek tot inschrijving van 31 maart. 2017 ontbrak de publicatie in de Staatscourant ex artikel 54, vierde lid, Rv. Beide verzoeken zijn door de ambtenaar met alle bijlagen retour gezonden, met het verzoek om deze stukken aan te vullen alvorens alle documenten opnieuw in te zenden. Op 28 december 2017 is wederom een verzoek tot inschrijving gedaan en pas toen zat daar als bijlage - naast de overige benodigde documenten - de publicatie ex artikel 54, vierde lid, Rv bij. Pas op dat moment was er een verzoek gedaan dat was aan te merken als een voor inschrijving vatbare beschikking, echter was toen de inschrijvingstermijn verstreken.

De ambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat een verzoek tot inschrijving van een echtscheidingsbeschikking dat niet voorzien is van alle benodigde stukken in zijn geheel - inclusief bijlagen - retour wordt gestuurd naar de verzoeker. Hierbij wordt aangegeven dat opnieuw een verzoek moet worden gedaan waarbij alle documenten moeten worden gevoegd. Er wordt geen termijn gegeven om een lopend verzoek aan te vullen, maar verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld om alsnog een voor inschrijving vatbaar verzoek in te dienen.

Daarnaast worden alle verzoeken tot inschrijving met bijlagen ingescand door de ambtenaar voordat deze worden teruggestuurd naar de advocaat, aldus de ambtenaar ter zitting. Dat is in dit geval ook gebeurd. De ambtenaar heeft verklaard dat hem uit de scans van de brieven van 24 maart 2017 en 31 maart 2017 is gebleken dat bij het eerste verzoek van 24 maart. 2017 de publicatie in de Staatscourant ex artikel 54 lid 4 Rv is bijgevoegd (maar niet de verklaring van non-appel), maar niet bij het tweede verzoek van 31 maart 2017. Er is dus twee maal een niet compleet en dus niet voor inschrijving vatbaar verzoek gedaan, aldus de ambtenaar.

Door de advocaat is gesteld dat dit niet juist is. Hij heeft erop gewezen dat in zijn bericht aan de ambtenaar van 31 maart 2017 de publicatie in de Staatscourant als bijlage wordt genoemd. Volgens hem kan daaruit geconcludeerd worden dat dit stuk als bijlage bij het verzoek tot inschrijving van 31 maart 2017 gevoegd was.

De rechtbank is van oordeel dat de ambtenaar de inschrijving van de beschikking terecht heeft geweigerd op grond van het feit dat het verzoek tot inschrijving niet binnen de in artikel 1:163 genoemde termijn, in dit geval vóór 30 juni 2017, is gedaan. Zij motiveert dat oordeel als volgt.

De rechtbank is, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 23 december 1987 (ECLI:NL:RBSGR:1987:AD0134) van oordeel dat onder het verzoek tot inschrijving van een echtscheidingsbeschikking in artikel 1:163 BW moet worden verstaan: een voor inschrijving vatbaar verzoek. Dat houdt in een verzoek binnen de wettelijke termijn van zes maanden, waarbij dat verzoek ten tijde van die indiening is voorzien van alle benodigde stukken. Indien niet reeds bij de indiening van het verzoek álle benodigde stukken gevoegd zouden moeten worden, zou dit betekenen dat de partij die inschrijving verzoekt, na een onvolledig verzoek tijdig te hebben ingediend, de termijn na zes maanden in beginsel naar eigen goeddunken zou kunnen verlengen door het completeren van het verzoek met de vereiste bescheiden op een datum gelegen na afloop van de termijn van zes maanden. Een uitstel van de inschrijving tot een datum na de termijn van zes maanden is uit een oogpunt van rechtszekerheid niet wenselijk. Daarbij is van belang dat bij het tot stand komen van de echtscheiding niet alleen de rechtszekerheid van partijen, maar ook van derden in het geding is. Te denken valt aan de rechten van schuldeisers, de gevolgen met betrekking tot de staat van de kinderen, die na het eventuele einde van het huwelijk nog uit de vrouw worden geboren, en de erfrechtelijke gevolgen voor de echtgenoten, de kinderen en eventuele derden (zie ook HR 15 juli 1986, ECLI:NL:PHR:1986:AC4267).

Niet in geschil is dat bij brief van 24 maart 2017 niet alle benodigde stukken waren gevoegd. Dit was dus geen voor inschrijving vatbaar verzoek. Voor zover verzoekster heeft betoogd dat bij haar verzoek tot inschrijving van 31 maart 2017 wel alle benodigde stukken waren gevoegd, is de rechtbank van oordeel dat dit in het licht van de gemotiveerde betwisting van de ambtenaar - die een en ander via scans kennelijk heeft kunnen nazien - niet is komen vast te staan. De rechtbank wijst er daarbij op dat bij het schrijven van 31 maart 2017, dat door verzoekster in deze procedure is overgelegd, ook geen bijlages zijn gevoegd waaruit zou kunnen blijken dat het verzoek van 31 maart 2017 wel compleet was. Dit betekent dat ook het verzoek van 31 maart 2017 geen voor inschrijving vatbaar verzoek was.

Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat pas bij brief van 28 december 2017 een voor inschrijving vatbaar verzoek - voorzien van alle benodigde stukken - is gedaan, derhalve na 30 juni 2017. De ambtenaar dus heeft op goede gronden de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking geweigerd. De rechtbank zal het verzoek van verzoekster derhalve afwijzen.

Een en ander brengt mee dat de echtscheidingsbeschikking haar kracht heeft verloren en dat de uitgesproken echtscheiding geen rechtsgevolg heeft gekregen, zodat partijen nog gehuwd zijn.

Beslissing

De rechtbank:

wijst het verzoek af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, O.F. Bouwman en J.C. Sluymer, rechters, bijgestaan door mr. M. Corver als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733