Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10970

Datum publicatie03-04-2019
Zaaknummer200.238.060
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR en alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek wijziging Marokkaanse kinderalimentatie vonnis/eerste vaststelling kinderalimentatie. Nederlandse rechter rechtsmacht. Nu Marokkaanse vonnis ex art. 431 lid 1 Rv niet ten uitvoer kan worden gelegd in Nederland, kan geding ex lid 2 opnieuw bij Nederlandse rechter aanhangig worden gemaakt. Echter erkenning Marokkaans vonnis ogv Gazprom-criteria.1 Geen ruimte (meer) voor eerste vaststelling kinderalimentatie.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.238.060

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 445258)

beschikking van 18 december 2018

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties 1 tot en met 4, ingekomen op 22 maart 2018;

- het verweerschrift met productie 1;

- een journaalbericht van mr. Ter Avest van 6 november 2018 met producties.

2.2.

De mondelinge behandeling heeft op 8 november 2018 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Marokkaans Arabische taal, de heer A. Bentaieb. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Berberse taal, mevrouw F. Bouzerda.

3De feiten

3.1.

Het huwelijk van partijen is op 10 december 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 10 oktober 2012.

3.2.

De man en de vrouw zijn de ouders van:

- [naam kind 1] (hierna: [naam kind 1] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;

- [naam kind 2] (hierna: [naam kind 2] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

over wie de vrouw alleen het gezag uitoefent.

De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

3.3.

Bij vonnis van de rechtbank eerste aanleg te Meknes afdeling familierechtspraak in Marokko van 29 oktober 2015 (hierna: het Marokkaanse vonnis) is de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen een bedrag aan levensonderhoud van de kinderen van 600 dirham per kind per maand, als woonvergoeding 500 dirham per kind per maand en als verzorgingsvergoeding 150 dirham per kind per maand met ingang van 1 oktober 2012 tot de datum van tenuitvoerlegging, dit uitvoerbaar bij voorraad en met een kostenveroordeling aan de zijde van de man.

4De omvang van het geschil

4.1.

Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man tot wijziging van het Marokkaanse vonnis, afgewezen.

4.2.

De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.

De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man alsnog toe te wijzen.

Ter zitting van het hof heeft de man zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij het hof verzoekt om een eerste vaststelling van kinderalimentatie.

4.3.

De vrouw voert verweer en verzoekt het hof, naar het hof begrijpt, de man in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

5De motivering van de beslissing

Rechtsmacht

5.1.

Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank waartegen geen grieven zijn gericht en die het hof onderschrijft. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot de onderhavige verzoeken.

Erkenning Marokkaanse vonnis?

5.2.

De eerste vraag die dient te worden beantwoord is of het Marokkaanse vonnis door het hof kan worden erkend.

5.3.

Ingevolge artikel 431 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen, voor zover thans van belang, beslissingen die zijn gegeven door de rechter van een vreemde staat niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of een wettelijke bepaling, zoals bedoeld in artikel 985 dan wel artikel 993 Rv.

Op grond van lid 2 van artikel 431 Rv kan het geding dat ten overstaan van de buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden en tot diens beslissing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan.

5.4.

Nu het Marokkaanse vonnis op grond van lid 1 van artikel 431 Rv niet ten uitvoer kan worden gelegd in Nederland, kan het geding op grond van lid 2 opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig worden gemaakt. Het hof dient in dit kader de vraag te beantwoorden of het Marokkaanse vonnis voor erkenning vatbaar is. De Hoge Raad heeft in de Gazprom-uitspraak (ECLI:NL:HR:2014:2838) bevestigd dat een buitenlandse beslissing van rechtswege moet worden erkend, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;

    de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;

    de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;

    e buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.

5.5.

Het hof is van oordeel dat het Marokkaanse vonnis in Nederland kan worden erkend. Hiertoe overweegt het hof, evenals de rechtbank, dat (ad a) voor de beoordeling of de Marokkaanse rechter op een internationaal aanvaardbare grond rechtsmacht toekwam aansluiting kan worden gezocht bij de bevoegdheidsgronden van de Alimentatieverordening. Op grond hiervan is de Marokkaanse rechter bevoegd indien verweerder (de man) zijn gewone verblijfplaats heeft in Marokko. De man stelt dat hij slechts voor een vakantie in Marokko is geweest en verwijst naar een uittreksel uit de Basisregistratie Personen en jaaropgaven 2015, maar hij verzuimt de genoemde stukken over te leggen. De man heeft zijn standpunt bij betwisting door de vrouw dan ook onvoldoende onderbouwd. Daarbij kan op grond van de Alimentatieverordening internationale bevoegdheid worden aangenomen op basis van verschijning van de verweerder bij het desbetreffende gerecht, tenzij verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten. Nu de man in Marokko is verschenen en geen bevoegdheidsverweer heeft gevoerd, neemt het hof de rechtsmacht van de Marokkaanse rechter aan.

Verder (ad b) is het hof van oordeel dat de beslissing van de Marokkaanse rechter tot stand is gekomen na een behoorlijke rechtspleging. De man is blijkbaar naar behoren opgeroepen omdat hij in de procedure is verschenen. Daarbij heeft de man verweer gevoerd. Het standpunt van de man dat de Marokkaanse rechter de stellingen van de vrouw eenvoudigweg en zonder onderzoek daarnaar te hebben gedaan, heeft overgenomen, kan het hof niet volgen omdat de vrouw onbestreden heeft gesteld dat de Marokkaanse rechter niet het bedrag heeft toegewezen dat de vrouw had verzocht. De man heeft daarmee ook zijn stelling dat geen sprake was van een behoorlijke rechtspleging, na betwisting van die stelling door de vrouw, onvoldoende onderbouwd.

Dit geldt ook voor de stelling van de man dat sprake is van strijd met de openbare orde (ad c). Een buitenlandse uitspraak is slechts in uitzonderlijke gevallen in strijd met de openbare orde. Het (enkele) feit dat de Marokkaanse rechter een verzoek tot alimentatie anders beoordeelt, betekent niet dat sprake is van strijd met de openbare orde, zoals de man betoogt.

Voorts (ad d) is het hof niet gebleken dat sprake is van onverenigbaarheid met een tussen partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter zoals vermeld sub d. Volgens de man is sprake van onverenigbaarheid van het Marokkaanse vonnis met de echtscheidingsbeschikking. Het hof verwerpt deze stelling van de man. Uit de echtscheidingsbeschikking blijkt namelijk dat in de echtscheidingsprocedure geen kinderalimentatie is verzocht dan wel opgelegd. Van onverenigbaarheid met die beschikking is daarom geen sprake.

5.6.

Gelet op het vorenstaande bestaat naar het oordeel van het hof geen ruimte (meer) voor een eerste vaststelling van de kinderalimentatie, zoals de man heeft verzocht, omdat het Marokkaanse vonnis hierin reeds voorziet. Het hof komt daarom niet toe aan een nieuwe beoordeling, gebaseerd op het bepaalde in lid 2 van artikel 431 Rv.

6De slotsom

Op grond van het vorenstaande onderschrijft het hof de beslissing van de rechtbank om het verzoek tot wijziging van het Marokkaanse vonnis af te wijzen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van

22 december 2017;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 18 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 26-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2838


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733