Rechtbank Midden-Nederland 20-03-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:1088

Datum publicatie28-03-2019
Zaaknummer443433 HA ZA 17-619
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Testamentair vruchtgebruik
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Aan langstlevende partner toegekend vruchtgebruik nalatenschap. Woning verkocht. Uit art. 3:213 BW volgt dat het vruchtgebruik eveneens rust op hetgeen door zaaksvervanging daarvoor in de plaats is getreden, dus op netto verkoopopbrengst van woning met aangegroeide rente. Vordering tot verdeling verkoopopbrengst strekt feitelijk tot beëindiging vruchtgebruik, dus wordt afgewezen.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/443433 / HA ZA 17-619

Vonnis van 20 maart 2019

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. A.A.M. van der Steen te Boxtel,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. J.C.C.M. Brand te Westervoort,

2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

niet verschenen,

3. [gedaagde sub 3],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

niet verschenen,

4. [gedaagde sub 4],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

niet verschenen,

5. [gedaagde sub 5],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

niet verschenen.

Eiser in conventie zal hierna worden genoemd [eiser] en gedaagde in conventie sub 1 [gedaagde sub 1] .

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure:

  • het tussenvonnis van 27 maart 2019

  • de comparitie van 9 juli 2018, waarbij van het verhandelde ter zitting aantekening is gehouden.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Op [overlijdensdatum] 2000 is overleden de heer [A] (hierna te noemen: erflater). Erflater was tot [echtscheidingsdatum] 1977 gehuwd met mevrouw [B] . Dit huwelijk is op laatstgenoemde datum ontbonden door echtscheiding. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [eiser] (eiser in conventie) en [gedaagde sub 2] (gedaagde in conventie sub 2) (hierna ook te noemen: de kinderen [achternaam van eiser en gedaagde sub 2] ).

2.2.

Erflater heeft een affectieve relatie gekregen met mevrouw [gedaagde sub 1] (gedaagde in conventie sub 1) (hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ), met wie hij vanaf 1 oktober 1975 ook is gaan samenwonen.

Uit het eerste huwelijk van [gedaagde sub 1] , met de heer [C] , zijn geboren de heer [gedaagde sub 3] , mevrouw [gedaagde sub 4] en de heer [gedaagde sub 5] (gedaagden in conventie sub 3-5) (hierna ook te noemen: de kinderen [achternaam van gedaagden sub 3, 4 en 5] ).

2.3.

Bij testament van 18 oktober 1993 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament staat onder meer:

“(…) II. Ik legateer aan [ [gedaagde sub 1] ] (…) met wie ik (…) te mijnen huize samenwoon en een gemeenschappelijke huishouding voer, het levenslang recht van vruchtgebruik mijner nalatenschap nadat daaruit zijn betaald al mijn schulden, de kosten van mijn begrafenis en grafzerk of mijn crematie, de kosten van vereffening mijner nalatenschap en van alle rechten van successie welke ter zake van de verkrijgingen uit mijn nalatenschap geheven worden. Met betrekking tot bedoeld vruchtgebruik bepaal ik nog het navolgende:

a. Het vruchtgebruik gaat in op de dag van mijn overlijden.

b. De levering van het vruchtgebruik dient binnen acht maanden na mijn overlijden bij notariële akte te geschieden.

c. Het vruchtgebruik omvat alle goederen en rechten die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren.

d. Ten laste van de nalatenschap dienen geheel te worden voldaan alle schulden, die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren, alsmede de kosten van begrafenis of crematie en de taxatie- en boedelkosten.

e. De vruchtgebruiker is verplicht op eerste verzoek van de eigenaar zoveel goederen of rechten van de nalatenschap te harer keuze te gelde te maken als ten behoeve van de betaling van de schulden nodig is, tenzij de vruchtgebruiker daartoe de middelen renteloos uit eigen vermogen voorschiet;

f. De vruchtgebruiker is vrijgesteld van de verplichting tot zekerheidsstelling.

g. De vruchtgebruiker zal het volledige beheer voeren over de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken.

h. De vruchtgebruiker is geheel vrij in de wijze van belegging en herbelegging, doch dient dit te doen ten name van de eigenaar, met aantekening van het vruchtgebruik.

i. De vruchtgebruiker is bevoegd tot inning van de onder het vruchtgebruik vallende vorderingen en het geven van kwijting.

j. Het vergader- en/of stemrecht, verbonden aan tot mijn nalatenschap behorende aandelen en andere rechten, komt toe aan de vruchtgebruiker.

k. De vruchtgebruiker is verplicht voor eigen rekening de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken bij een solide verzekeringsmaatschappij te verzekeren en verzekerd te houden tegen alle risico’s waartegen deze zaken gebruikelijk worden verzekerd.

l. Doet zich schade voor aan de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken, dan is de vruchtgebruiker verplicht deze zaken te herstellen, respectievelijk te herbouwen, tenzij de eigenaren haar van die verplichting ontslaan.

m. Noch bij aanvang, noch bij het einde van het vruchtgebruik zal enige verrekening of restitutie van vruchten plaatsvinden.

n. Onverminderd de in de wet genoemde gevallen zal het vruchtgebruik eindigen ingeval van faillissement van de vruchtgebruiker, bij onder curatelestelling, alsmede bij hertrouwen van de vruchtgebruiker zonder het maken of handhaven van huwelijksvoorwaarden, inhoudende de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en van verrekenbedingen, met uitzondering van die ten aanzien van onverteerde inkomsten of wanneer zij duurzaam haar intrek neemt in een bejaardenhuis of verpleeginrichting.

o. Voor zover door de eigenaar belasting is verschuldigd ter zake van het vermogen in vruchtgebruik of bestanddelen daarvan, moet deze door de vruchtgebruiker uit dit vermogen aan-, respectievelijk ten behoeve van de eigenaar worden voldaan. (…)”.

Vervolgens heeft erflater in dit testament zijn beide kinderen en de drie kinderen [achternaam van gedaagden sub 3, 4 en 5] gezamenlijk benoemd tot erfgenamen voor gelijke delen van zijn gehele nalatenschap.

2.4.

In augustus 2000 hebben [gedaagde sub 1] , de beide kinderen [achternaam van eiser en gedaagde sub 2] en de drie kinderen [achternaam van gedaagden sub 3, 4 en 5] verklaard de nalatenschap van erflater zuiver te aanvaarden.

2.5.

Tot de nalatenschap van erflater behoorden de volgende goederen en schulden:

Bezittingen:

a. het woonhuis te [woonplaats] , aan het [adres] (hierna te noemen: de woning),

b. de onverdeelde helft van de inboedel,

c. 24 aandelen in de besloten vennootschap [naam van A] BV,

Schulden:

d. hypothecaire lening (eigenwoningschuld) bij ING Bank € 59.267,24

e. eigenwoningschuld aan [naam van A] B.V. € 45.378,00

f. rekening-courantschuld aan [naam van A] B.V. € 15.668,00.

2.6.

De tot de nalatenschap van erflater behorende woning (zie hiervoor 2.5., onder a.), is, met instemming van de vijf erfgenamen en [gedaagde sub 1] als vruchtgebruikster, verkocht aan een derde. Op 30 juni 2017 is de woning geleverd, waarna met de verkoopopbrengst (van € 302.500,--) de hypothecaire lening bij ING (zie hiervoor 2.5., onder d.) is afgelost, waarna de netto-verkoopopbrengst (€ 239.196,47) in depot staat bij de notaris.

3. Het geschil

in conventie

3.1.

[eiser] vordert samengevat - veroordeling van gedaagden:

I. om zo spoedig mogelijk, althans binnen twee weken na de datum van het te wijzen vonnis, mee te werken aan de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning, staande en gelegen te [woonplaats] aan het [adres] , behorende tot de nalatenschap van erflater en aan [eiser] het hem toekomende te voldoen,

II. tot verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat zij in gebreke blijven hun medewerking te verlenen aan hun onder I. omschreven verplichting, totdat een maximum van € 500.000,-- is bereikt,

III. in de proceskosten.

3.2.

[gedaagde sub 1] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de kosten van beslaglegging.

De overige gedaagden (gedaagden sub 2-5) zijn niet in het geding verschenen, waarna tegen hen verstek is verleend.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.4.

[gedaagde sub 1] vordert samengevat - dat de rechtbank:

- zal bepalen dat de netto verkoopopbrengst van de woning [adres] te [woonplaats] ad € 239.196,47 met aangegroeide rente, krachtens zaaksvervanging als vruchtgebruik kapitaal ter beschikking wordt gesteld aan [gedaagde sub 1] , met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de proceskosten en de kosten van beslaglegging.

3.5.

[eiser] voert verweer.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

in conventie en reconventie
4.1.

[eiser] vordert verdeling van de verkoopopbrengst (€ 239.196,47) van de tot de nalatenschap behorende woning die op 30 juni 2017 is geleverd aan een derde. [eiser] heeft aan die vordering het volgende ten grondslag gelegd.

[gedaagde sub 1] heeft na het overlijden van erflater in 2000 tot en met 2015 maandelijks bedragen onttrokken aan [naam van A] BV. Daartoe behoorden ook maandelijks betalingen aan de Belastingdienst in verband met deze onttrekkingen. Op 31 december 2000 had de BV nog € 369.146,-- aan liquide middelen. Ten gevolge van de door [gedaagde sub 1] verrichte onttrekkingen bedroegen de liquide middelen eind 2015 nog slechts € 388,--.

Verder heeft [gedaagde sub 1] een aantal privé-uitgaven, zoals kosten voor het snoeien van bomen, een rekening van een installatiebedrijf, voldaan met aan de BV toebehorende middelen.

[eiser] stelt verder dat [gedaagde sub 1] eveneens met middelen van de BV heimelijk – namelijk zonder hem als erfgenaam en bloot eigenaar van de goederen van de nalatenschap daar in te kennen – een lening aan haar zoon [gedaagde sub 3] (gedaagde in conventie sub 2) heeft verstrekt van € 9.542,74.

Volgens [eiser] komt aan [gedaagde sub 1] als vruchtgebruiker wel het recht toe om de goederen van de nalatenschap te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten, maar heeft zij niet de bevoegdheid tot vervreemding of vertering van die goederen. [gedaagde sub 1] heeft als vruchtgebruiker gehandeld in strijd met de bepalingen van het testament. Zij is gehouden de onttrokken gelden terug te betalen aan de nalatenschap. [eiser] vreest dat [gedaagde sub 1] ook de netto-verkoopopbrengst van de woning zal verteren, in strijd met het aan haar gelegateerde vruchtgebruik van de nalatenschap. [eiser] wenst dat de netto-verkoopopbrengst van de woning wordt verdeeld aldus dat de vijf erfgenamen ieder een gelijk deel van die opbrengst toekomt. Weliswaar had [gedaagde sub 1] voorheen als vruchtgebruiker ten behoeve van haar verzorging als langstlevende het genot van de woning, maar de woning is inmiddels vervangen door een geldbedrag, dat vanwege de lage rente nauwelijks vruchten zal opleveren. Onder deze omstandigheden is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [gedaagde sub 1] de verkoopopbrengst nog langer onder zich houdt, zodat tot verdeling dient te worden overgegaan, aldus [eiser] .

4.2.

[gedaagde sub 1] heeft het volgende aan haar verweer ten grondslag gelegd. [gedaagde sub 1] stelt dat uit de door haar overgelegde jaarrekeningen van [naam van A] BV blijkt dat de belangrijkste verplichting van deze vennootschap was de pensioenverplichting (ouderdoms-/partnerpensioen) jegens [A] en/of [gedaagde sub 1] . De onttrekkingen aan het vermogen van de BV hebben dan ook te gelden als betalingen uit hoofde van het (na het overlijden van erflater) aan [gedaagde sub 1] toekomend partnerpensioen en de daarmee samenhangende loonbelasting. Inmiddels is duidelijk dat de BV (sinds september 2013) over onvoldoende liquiditeiten beschikt om aan de verplichtingen jegens [gedaagde sub 1] te kunnen voldoen. Namens [gedaagde sub 1] is hiervan melding gemaakt bij de Belastingdienst, waarna de Belastingdienst (in een verlate reactie) heeft laten weten dat de BV de vordering die zij heeft op (de erfgenamen van) [A] alsnog dient te innen en dient aan te wenden voor nakoming van de pensioenverplichtingen jegens [gedaagde sub 1] . Volgens [gedaagde sub 1] dient de netto-verkoopopbrengst van de woning – waarvoor geldt dat de woning met instemming van alle erfgenamen is verkocht – in de eerste plaats te worden aangewend voor voldoening van deze schuld aan de BV. Verder stelt [gedaagde sub 1] dat zij als enig bestuurder van de BV bevoegd was om een lening aan haar zoon [gedaagde sub 3] te verstrekken. Het testament van erflater kent [gedaagde sub 1] een levenslang recht van vruchtgebruik toe van het nalatenschapsvermogen, zodat de door [eiser] gewenste verdeling onder de erfgenamen niet aan de orde kan zijn. Van een door het testament niet toegestane intering of vervreemding van het vermogen van de nalatenschap is geen sprake, aldus [gedaagde sub 1] .

4.3.

De rechtbank overweegt als volgt. Erflater heeft in zijn testament van 18 oktober 1993, kort gezegd, ter verzorging van zijn langstlevende partner [gedaagde sub 1] , aan haar het levenslang vruchtgebruik van zijn nalatenschap gelegateerd (waarbij aan de beide kinderen [achternaam van eiser en gedaagde sub 2] en de drie kinderen [achternaam van gedaagden sub 3, 4 en 5] als hoofdgerechtigden het bloot eigendom van dit vermogen is nagelaten). In het testament (onder II., sub n.) is bepaald dat het vruchtgebruik eindigt ingeval van a. faillissement van de vruchtgebruiker, b. onder curatelestelling van de vruchtgebruiker, c. hertrouwen van de vruchtgebruiker zonder uitsluiting van de gemeenschap van goederen of verrekenbedingen of d. wanneer zij wordt opgenomen in een bejaardentehuis of verpleeginrichting. Vast staat dat geen van deze situaties zich voordoet.

4.4.

Het vruchtgebruik is in de wet geregeld in titel 3.8 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de invoering van de wettelijke regeling heeft de wetgever de mogelijkheid onder ogen gezien van vervallenverklaring van het vruchtgebruik wanneer de vruchtgebruiker tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen:

“Enige leden hebben bepleit naast de regeling van lid 1 een verder gaande sanctie mogelijk te maken, in die zin dat de vruchtgebruiker bij grof verzuim of ernstige verwaarlozing van de goederen waarop het recht gevestigd is, wordt gestraft met vervallenverklaring van zijn recht. De ondergetekende is van oordeel dat Meijers in navolging van het Ontwerp 1898 deze mogelijkheid terecht niet uit de artikelen 862 en 863 B.W. en 618 Cc. heeft overgenomen. De praktijk heeft geleerd dat zij vrijwel geen toepassing vindt. Het burgerlijk recht onthoudt zich ook elders van civiele straffen, wanneer bescherming van de belangen die door misdragingen worden geschaad, op andere wijze voldoende verzekerd kan worden. Dit is hier het geval. Dat ontneming van het beheer de vruchtgebruiker onder omstandigheden als verlossing van de daaraan verbonden beslommeringen niet onwelgevallig kan zijn, zodat deze dreiging hem van misbruik niet zou weerhouden, acht de ondergetekende niet overtuigend. De vruchtgebruiker blijft tot vergoeding van de aangerichte schade gehouden” (zie Parl. Gesch. Boek 3 BW, MvA II, p. 675).

Mede op basis hiervan is art. 3:221 BW ingevoerd volgens welke bepaling de rechtbank, indien de vruchtgebruiker in ernstige mate tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen als vruchtgebruiker, op vordering van de hoofdgerechtigde aan deze het beheer kan toekennen of het vruchtgebruik onder bewind kan stellen. Echter, de vordering van [eiser] strekt niet tot het toekennen van het beheer aan [eiser] of het onder bewind stellen van het vruchtgebruik, maar omvat de verdeling van het resterende vermogen van de nalatenschap (de verkoopopbrengst van de woning) en komt in feite neer op het beëindigen van het vruchtgebruik van [gedaagde sub 1] .

4.5.

Nu de wet zoals gezegd geen mogelijkheid biedt voor een vervallenverklaring van het vruchtgebruik, zal de daarop gerichte vordering in conventie van [eiser] worden afgewezen. Ook de door [eiser] genoemde “redelijkheid en billijkheid” bieden op zichzelf geen grondslag voor vervallenverklaring van het zakelijk recht van vruchtgebruik van [gedaagde sub 1] . Dit brengt tevens mee dat de vraag of [gedaagde sub 1] in ernstige mate is tekortgeschoten in haar verplichtingen als vruchtgebruiker in de zin van art. 3:221 lid 1 BW – zoals [eiser] stelt en [gedaagde sub 1] betwist – in dit geding geen beantwoording behoeft. Immers, ook indien daarvan sprake is, kan dit niet leiden tot de door [eiser] gevorderde verdeling en beëindiging van het vruchtgebruik.

4.6.

[gedaagde sub 1] heeft in reconventie gevorderd “te bepalen” dat de netto verkoopopbrengst van de woning met rente op grond van zaaksvervanging als vruchtgebruik kapitaal aan haar ter beschikking wordt gesteld. Deze vordering miskent dat niet de rechtbank bij (constitutief) vonnis dit kan “bepalen”, maar dat erflater bij testament het vruchtgebruik van zijn nalatenschap (waaronder de woning) aan [gedaagde sub 1] heeft gelegateerd, en dat uit art. 3:213 BW volgt dat het vruchtgebruik eveneens rust op hetgeen door zaaksvervanging daarvoor in de plaats is getreden. De rechtbank zal – aansluitend bij de vordering van [gedaagde sub 1] – voor recht verklaren dat de netto verkoopopbrengst van de woning met aangegroeide rente, krachtens zaaksvervanging als vruchtgebruik kapitaal ter beschikking staat aan [gedaagde sub 1] .

4.7.

De rechtbank zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten zowel in conventie als in reconventie. Anders dan gebruikelijk, zal de rechtbank niet overgaan tot het compenseren van de proceskosten tussen partijen. Hierbij weegt mee dat de door [eiser] ingestelde vordering (neerkomend op vervallenverklaring van het vruchtgebruik) geen redelijke kans van slagen heeft en beide partijen ook hebben gevraagd om veroordeling van de wederpartij in de proceskosten. De rechtbank zal de door [gedaagde sub 1] gevorderde beslagkosten afwijzen. Uit haar stellingen blijkt niet dat de beslaglegging door [eiser] tot kosten heeft geleid voor [gedaagde sub 1] .

De proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:

In conventie

  • griffierecht: € 287,--

  • advocaatkosten: € 2.148,-- (tarief IV à 1.074,-- € per punt, 2 punten)

In reconventie

- advocaatkosten: € 1.074,-- (tarief IV à € 1.074,-- per punt, 2 punten x 0,5)

Totaal: € 3.509,--

5De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1.

wijst de vordering af,

in reconventie

5.2.

verklaart voor recht dat de netto verkoopopbrengst van de woning [adres] te [woonplaats] ad € 239.196,47 met aangegroeide rente, krachtens zaaksvervanging als vruchtgebruik kapitaal ter beschikking staat aan [gedaagde sub 1] ,

in conventie en reconventie

5.3.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] begroot op € 3.509,--,

5.4.

verklaart de proceskostenveroordeling onder 5.3. uitvoerbaar bij voorraad,

5.5.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Beens en in het openbaar uitgesproken op

20 maart 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733