Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 06-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10613

Datum publicatie22-03-2019
Zaaknummer200.236.743
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind;
Tuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid bewindvoerder/curator;
Erfrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Bewindvoerder heeft niet alle kosten kinderopvang voldaan, waardoor nieuwe schulden ontstonden. Verweer: preferente schulden voorrang gegeven, leefgeld verhoogd door dreigende houding van rechthebbenden en er was minder inkomen. Hof: bewindvoerder is tekortgeschoten. Kinderopvangtoeslag mag uitsluitend voor de kinderopvangkosten worden benut. Van bewindvoerder mag worden verwacht een strak financieel beleid te voeren en zich niet te laten leiden door evt. intimiderend gedrag van cliënten of schuldeisers. Maar schade ontbreekt.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.236.743

(zaaknummers rechtbank Gelderland 5674912, 5674913 en 5590385)

beschikking van 6 december 2018

inzake

[verzoeker] ,

verder te noemen: [verzoeker] ,

en

[verzoekster] ,

verder te noemen: [verzoekster] ,

beiden wonende te [plaatsnaam] ,
verzoekers in het principaal hoger beroep,

verweerders in het incidenteel hoger beroep,

gezamenlijk verder te noemen: de rechthebbenden,

advocaat: mr. C.G. Matze te Breda,

en

[verweerster] ,

handelend onder de naam [bedrijf X]

kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: [verweerster] of de bewindvoerder,

advocaat: mr. D.K. Baas te Arnhem.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 11 januari 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift, ingekomen op 20 maart 2018;

- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.

2.2.

De mondelinge behandeling heeft op 16 oktober 2018 plaatsgevonden. De rechthebbenden zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Ook is de bewindvoerder verschenen, bijgestaan door mr. D.K. Baas en mr. P.C. Janssen. Tevens is ter zitting verschenen [persoon 1] , medewerker bij [bedrijf X] .

3De feiten

3.1.

Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 januari 1998 is [verzoekster] onder curatele gesteld en is [persoon 2] tot curator benoemd. Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 31 oktober 2002 is [persoon 3] tot opvolgend curator benoemd.

3.2.

Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 11 oktober 2007 is de curatele van [verzoekster] omgezet naar een bewind over de (toekomstige) goederen van [verzoekster] en is [persoon 4] benoemd tot bewindvoerder. Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 15 oktober 2014 is [verweerster] tot opvolgend bewindvoerder benoemd.

3.3.

Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 15 oktober 2014 is met ingang van 1 november 2014 een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [verzoeker] en is [verweerster] benoemd tot bewindvoerder.

3.4.

Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 6 december 2016 is het bewind over de goederen van de rechthebbenden opgeheven met ingang van 15 december 2016.

3.5.

Na opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbenden heeft de bewindvoerder de eindrekening en verantwoording over het jaar 2016 opgesteld. De rechthebbenden hebben de bewindvoerder laten weten de eindrekening en verantwoording niet voor akkoord te zullen ondertekenen. De rechthebbenden stellen dat de bewindvoerder bepaalde facturen ten onrechte niet heeft voldaan, waardoor tijdens het bewind nieuwe schulden zijn ontstaan. De rechthebbenden hebben verzocht de bewindvoerder aan te spreken op deze handelwijze en zij vragen om een vergoeding ter compensatie van het ongemak. Daarnaast heeft de bewindvoerder volgens de rechthebbenden meer kosten voor het bewind in rekening gebracht dan waarop de bewindvoerder recht heeft.

3.6.

De bewindvoerder stelt – kort gezegd – dat de ontstane betalingsachterstanden haar niet te verwijten zijn. De bewindvoerder voert aan dat de kosten voor het bewind in rekening zijn gebracht, nadat de kantonrechter daarvoor machtiging had verleend.

3.7.

De kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft in de beschikking van 11 januari 2018 de klacht over de handelswijze van de bewindvoerder gegrond verklaard, het verzoek tot schadevergoeding alsmede het meer of anders verzochte afgewezen.

3.8.

De rechthebbenden zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben een kind genaamd [kind 1] , geboren op [geboortedatum] , hierna te noemen: [kind 1] .

4De omvang van het geschil

4.1.

De rechthebbenden zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 januari 2018. De grief ziet op de afwijzing van de schadevergoeding. De rechthebbenden verzoeken het hof (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te handhaven voor zover deze betrekking heeft op de gegrondverklaring van de klacht, maar deze voor het overige te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat door het handelen van de bewindvoerder aan de zijde van de rechthebbenden schade, conform het petitum van het beroepschrift, ter hoogte van € 12.594,87 is ontstaan, dan wel een schade ter hoogte van een bedrag dat het hof juist acht en de bewindvoerder te veroordelen tot betaling van deze schade aan de rechthebbenden en tot betaling van de proceskosten.

4.2.

De bewindvoerder heeft in het principaal hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 januari 2018. Zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

in het principaal hoger beroep: de rechthebbenden niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken, althans de verzoeken van de rechthebbenden af te wijzen, de bestreden beschikking, zo nodig met aanvulling of met verbetering van de rechtsgronden, te bekrachtigen en de rechthebbenden te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten;

in het incidenteel hoger beroep: de bestreden beschikking te vernietigen, overeenkomstig de grief, met instandhouding van de overige rechtsoverwegingen, en in zoverre deels opnieuw beschikkende de rechthebbenden alsnog in hun verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans de rechthebbenden deze verzoeken te ontzeggen en de rechthebbenden te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

4.3.

De rechthebbenden hebben in het incidenteel hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en - deels - opnieuw beschikkende te bepalen dat de schade kan worden vastgesteld op (het hof leest:) € 6.4242,90 (exclusief rente en kosten), te bepalen dat de bewindvoerder deze schade aan de rechthebbenden dient te vergoeden, de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen en de bewindvoerder te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten, dan wel de proceskosten te compenseren.

5De motivering van de beslissing

5.1.

Het hof dient zich allereerst uit te laten over het primaire standpunt van de bewindvoerder inhoudende dat de grief van de rechthebbenden niet voldoet aan de vereisten van een grief en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. Ingevolge artikel 359 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), gelezen in samenhang met artikel 278 Rv, dient een beroepschrift onder meer een duidelijke omschrijving te bevatten van het verzoek en de gronden waarop het berust. Voor zover de bewindvoerder in dit verband heeft aangevoerd dat de grief van de rechthebbende niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen, volgt het hof de bewindvoerder daarin niet. De grief is kernachtig geformuleerd en voorzien van een toelichting. Nu de bewindvoerder daarop inhoudelijk heeft gereageerd was het voor haar kennelijk ook voldoende duidelijk tegen welke overwegingen van de bestreden beschikking de grief zich keerde. Voor een niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van het verzoek in hoger beroep op deze grond ziet het hof dan ook geen aanleiding.

5.2.

Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken overweegt het hof als volgt. In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:362 BW, volgens artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing bij bewind, kan de rechter (ambtshalve) de schade vaststellen die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.

5.3.

Aan het hof ligt de vraag voor of de bewindvoerder in de zorg van een goed bewindvoerder (toerekenbaar) is tekortgeschoten en of zij de als gevolg daarvan ontstane schade aan de rechthebbenden dient te vergoeden. In deze zaak is daarvoor het volgende van belang. Vast staat dat een sociaal medische indicatie is afgegeven voor [kind 1] . Op grond van deze sociaal medische indicatie heeft de gemeente [plaatsnaam] bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang toegekend. Ondank de toegekende bijzondere bijstand is gebleken dat niet alle kosten van de kinderopvang zijn voldaan.

De bewindvoerder erkent dat zij niet alle kosten van de kinderopvang heeft voldaan, omdat zij zich door de omstandigheden van dit geval genoodzaakt heeft gezien keuzes te maken. Daarbij heeft zij ervoor gekozen het voldoen van preferente schulden voorrang te geven boven de betaling van de kinderopvangkosten. Als omstandigheden die hieraan hebben bijgedragen noemt de bewindvoerder dat zij zich door de dreigende houding van de rechthebbenden gedwongen heeft gezien het leefgeld te verhogen. Verder was sprake van een niet stabiele situatie doordat de rechthebbenden steeds nieuwe schulden hebben gemaakt en doordat [verzoekster] ongeoorloofd verlof heeft opgenomen waardoor op haar inkomen is gekort.

Omdat de bewindvoerder de kinderopvangkosten niet (volledig) heeft voldaan, stellen de rechthebbenden zich op het standpunt dat de bewindvoerder niet heeft gehandeld als een goed bewindvoerder. Volgens de rechthebbenden hadden de kinderopvangkosten betaald moeten worden met de vrijgekomen gelden vanuit de bijzondere bijstand.

5.4.

Naar het oordeel van het hof behoort tot hoofdtaak van de bewindvoerder het beheren van alles wat onder bewind is gesteld. Tot de gewone werkzaamheden tijdens het bewind behoort ook het regelen en ordenen van de financiële huishouding van de rechthebbenden. Een bewindvoerder dient ervoor te zorgen dat na afloop van de bewindvoering geen nieuwe schulden zijn ontstaan door zijn of haar handelwijze. In dit geval heeft de bewindvoerder ervoor gekozen om met de gelden vanuit de bijzondere bijstand voor de kinderopvang (ook) andere schulden te voldoen. Daarmee heeft zij bewerkstelligd dat de kosten voor de kinderopvang niet (in hun geheel) konden worden voldaan, waardoor de rechthebbenden zich na afloop van de termijn van de bewindvoering geconfronteerd zagen met nieuwe schulden, dan wel aanmaningen voor niet voldane kosten van kinderopvang. Deze schulden zijn buiten hun medeweten om ontstaan. Naar het oordeel van het hof is de bewindvoerder door haar handelwijze tekortgeschoten en heeft zij niet voldaan aan hetgeen van een goede bewindvoerder mag worden verwacht. De door de gemeente verstrekte gelden voor de kinderopvang van [kind 1] hadden uitsluitend ter delging van de kinderopvangkosten mogen worden benut. In die zin is die bijzondere bijstand aan te merken als “geoormerkt geld”. De redenen die de bewindvoerder heeft aangevoerd om anders te handelen maken dit niet anders. Van de bewindvoerder mag worden verwacht een strak financieel beleid te voeren en zich niet te laten leiden door (al dan niet) intimiderend gedrag van betrokken cliënten of schuldeisers. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bewindvoerder op dit punt onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. De grief van de bewindvoerder faalt derhalve.

5.5.

Vervolgens ligt de vraag voor of de rechthebbenden schade, die voor vergoeding in aanmerking komt, hebben geleden door de handelwijze van de bewindvoerder. Daarvoor dient op grond van artikel 6:98 BW sprake te zijn van een causaal verband tussen de handelwijze van de bewindvoerder en de beweerdelijk geleden schade van de rechthebbenden. Doordat de bewindvoerder zich aan de ene kant geconfronteerd zag met een inkomensdaling aan de zijde van de rechthebbenden en zij aan de andere kant nieuwe rekeningen moest betalen, heeft zij ervoor gekozen om in plaats van de rekeningen van de kinderopvang andere rekeningen te betalen. Deze schulden heeft zij voldaan met de gelden vanuit de bijzondere bijstand. De verkregen gelden op grond van de Participatiewet zijn daarentegen wel in hun geheel aangewend om de financiële positie van de rechthebbenden beheersbaar te krijgen en te houden. Onweersproken is dat de totale schuldpositie van de rechthebbenden is afgenomen. De door de rechthebbenden gestelde schade is tegen deze achtergrond door hen dan ook onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van schade aan de zijde van de rechthebbenden. De grief van de rechthebbenden faalt dan ook.

6De slotsom

in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep

6.1.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.2.

Nu beide partijen in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 11 januari 2018;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, A. Smeeïng-van Hees en R. Feunekes, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 6 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733