Rechtbank Amsterdam 18-02-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1049

Datum publicatie22-02-2019
Zaaknummer7155090 CV EXPL 18-18334
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenPensioen; Nabestaandenpensioen/bijzonder partnerpensioen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De geregistreerd partner van een man die inmiddels is overleden en deelnam aan het pensioenfonds van Hewlett-Packard heeft niet alsnog recht op partnerpensioen. Pensioenfonds is geen pensioenadviseur en hoefde deelnemer niet te wijzen op vervroeging van de pensioeningangsdatum. Dat op korte termijn partnerpensioen gerealiseerd moest worden omdat deelnemer mogelijk de ingangsdatum van het ouderdomspensioen niet meer ging halen had deelnemer niet medegedeeld en kon het pensioenfonds niet vermoeden. Geen schending zorgplicht.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 7155090 CV EXPL 18-18334

vonnis van: 18 februari 2019

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]

eiseres

nader te noemen: [eiseres]

gemachtigde: mr. G.J. Knotter

t e g e n

de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting

Stichting Pensioenfonds Hewlett-Packard Nederland

gevestigd te Amsterdam

gedaagde

nader te noemen: het pensioenfonds

gemachtigde: mr. S.H. Kuiper

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 14 augustus 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het instructievonnis;
- de dagbepaling comparitie.

De comparitie heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. Daaraan voorafgaande heeft [eiseres] nog aanvullende producties ingediend. [eiseres] is in persoon verschenen, onder andere vergezeld door [naam 1] en de gemachtigde. Namens het pensioenfonds zijn

[naam 2] en [naam 3] met de gemachtigde verschenen. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:

1.1.

[eiseres] is nabestaande van de op 18 mei 2016 overleden [naam overledene] (verder: [naam overledene] ). Tot zijn overlijden was [naam overledene] pensioengerechtigd en

–verzekerd bij het pensioenfonds.

1.2.

Tot aan zijn overlijden heeft [naam overledene] , geboren op [geboortedatum] , tijdelijk ouderdomspensioen ontvangen, dat was ingegaan per 1 juli 2014, op 62-jarige leeftijd. Vanaf 65 jaar, dus per 1 juli 2017, zou [naam overledene] in aanmerking komen voor levenslang ouderdomspensioen.

1.3.

Op het moment van de pensioeningangsdatum was geen partnerpensioen ten behoeve van [eiseres] verzekerd, omdat niet aan de formele vereisten van een geregistreerd partnerschap was voldaan.

1.4.

In september 2015 heeft [naam overledene] te horen gekregen dat hij ongeneeslijk ziek was.

1.5.

Op 11 november 2015 zijn [naam overledene] en [eiseres] alsnog een geregistreerd partnerschap aangegaan.

1.6.

[naam overledene] heeft zich in december 2015 tot het pensioenfonds gewend. Op

4 december 2015 stuurt hij de onderstaande e-mail:

Hallo, hierbij enkele vragen: 1. Op 11 nov. jl. ben ik geregistreerd partner geworden van mevr. [eiseres] . Is dit bij jullie bekend? Zo nee, heeft u dan meer informatie hieromtrent nodig? 2. Volgens mijn UPO van dec. 2010 heb ik geen partnerpensioen opgebouwd. Is het alsnog mogelijk dit alsnog te doen en zo ja hoe en wanneer moet dit gebeuren? Alvast bedankt voor uw antwoorden. Met vriendelijke groet, [naam overledene]

1.7.

Naar aanleiding van bovenstaande e-mail is er enkele dagen later telefonisch contact geweest tussen [naam overledene] en een medewerker van het pensioenfonds, de heer [naam 4] . Er is tijdens dat gesprek in ieder geval gesproken over de mogelijkheid van ‘uitruil’ naar een (gedeeltelijk) partnerpensioen per de ingangsdatum van het levenslange ouderdomspensioen.

1.8.

De mogelijkheid van uitruil ouderdomspensioen is opgenomen in artikel 10 van het betreffende pensioenreglement. Dit artikel luidt, voor zover hier relevant:

1. De (gewezen) deelnemer kan bij beëindiging van de deelneming en op de pensioeningangsdatum een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen omzetten in extra partnerpensioen. (…)

1.9.

Voorts bepaalt het pensioenreglement in artikel 9 lid 2 het volgende, voor zover relevant:

De (gewezen) deelnemer kan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen vervroegen, naar een datum gelegen voor de pensioendatum. (…)

1.10.

Na het overlijden van [naam overledene] ontstaat correspondentie tussen de (voormalig) adviseur van [eiseres] , de heer [naam 1] (verder: [naam 1] ) en het pensioenfonds. [naam 1] verzoekt het pensioenfonds kort gezegd om alsnog een partnerpensioen aan [eiseres] toe te kennen. Een regeling hieromtrent komt echter niet tot stand.

1.11.

[naam 1] legt het dossier in april 2017 voor aan de Klachtencommissie van het pensioenfonds. [eiseres] stelt zich in die procedure op het standpunt dat [naam overledene] informatie is onthouden waardoor hij geen juiste beslissingen heeft kunnen nemen. De klachtencommissie verklaart de klacht van [eiseres] op 21 juni 2017 ongegrond en stelt vast dat het bestuur in lijn met het van toepassing zijnde reglement heeft gehandeld.

1.12.

Vervolgens wordt het dossier door [naam 1] voorgelegd aan de Ombudsman Pensioenen. Deze stelt het pensioenfonds bij oordeel van 23 augustus 2017 in het gelijk en overweegt daarbij:

Het fondsbestuur heeft zich in maart van dit jaar bereid verklaard af te wijken van het pensioenreglement door uitruil alsnog toe te staan indien er een formele verklaring van gezondheid kan worden overlegd voor de dag (in december 2015) waarop de heer [naam overledene] uitruil aanvroeg. Het fonds wil zich wapenen tegen zelfselectie door de gewezen deelnemer.

(…)

Het aanbod van het fonds om alsnog uitruil per de datum van de aanvraag in december 2015 toe te staan, vind ik niet onredelijk. Evenmin acht ik het onredelijk van het fonds om een verklaring omtrent de gezondheid van de heer [naam overledene] te vragen. Echter, ik vrees dat de gezondheidssituatie van de heer [naam overledene] in december 2015 een oplossing voor het probleem in de weg staat. Het is waarschijnlijk dat de heer [naam overledene] juist vanwege zijn gezondheidssituatie het fonds om uitruil heeft gevraagd.

1.13.

Op 28 november 2017 legt [eiseres] de kwestie nogmaals voor aan de ombudsman. Deze concludeert in zijn oordeel van 13 december 2017 dat hij geen mogelijkheden ziet iets voor [eiseres] te bereiken omdat er geen juridisch draagvlak bestaat.

1.14.

Per brief van 1 mei 2018 stelt de huidige gemachtigde van [eiseres] het pensioenfonds aansprakelijk voor schade die [eiseres] stelt te hebben geleden.

1.15.

Per brief van 25 mei 2018 wijst het pensioenfonds aansprakelijkheid van de hand.

Het geschil

2. [eiseres] vordert:

a. voor recht te verklaren dat het pensioenfonds toerekenbaar tekort is geschoten in haar informatie- en zorgplicht jegens [naam overledene] als gevolg waarvan [eiseres] niet in aanmerking is gekomen voor een partnerpensioen;

alsmede dat het pensioenfonds bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van:

de (pensioen)schade van [eiseres] , hetzij door middel van (alsnog) toekenning van een partnerpensioen met ingang van 18 mei 2016, zulks met inachtneming van de daarvoor bestaande reglementaire uitgangspunten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die datum, hetzij in schadevergoeding in geld, bestaande uit een niet ontvangen partnerpensioen, op te maken bij staat en te vereffenen naar de wet;

de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand in de voorprocessuele fase, ad

€ 19.586,88 (incl. btw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2018;

de proceskosten, met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis.

3. [eiseres] stelt hiertoe dat het pensioenfonds onrechtmatig heeft gehandeld op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) doordat zij haar informatie- en zorgplicht voortvloeiend uit art. 46 lid 2 jo. 48 leden 1 tot en met 3 van de Pensioenwet (verder: PW) jegens [naam overledene] heeft geschonden ten gevolge waarvan [eiseres] na

18 mei 2016 niet in aanmerking is gekomen voor een partnerpensioen. Tijdens het telefoongesprek in december 2015 heeft het pensioenfonds [naam overledene] ten onrechte niet gewezen op de reglementaire mogelijkheid tot vervroeging van de pensioeningangsdatum en daarmee eveneens een vervroegde ‘uitruil’-mogelijkheid. Als [naam overledene] op deze mogelijkheid was gewezen, had hij, gelet op zijn wens om een partnerpensioen te realiseren en alles goed achter te laten voor [eiseres] , van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

4. Het pensioenfonds voert verweer. Primair houdt haar verweer in dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Bij gebrek aan wetenschap betwist het pensioenfonds dat vervroeging niet ter sprake is gekomen tijdens het telefoongesprek met [naam overledene] in december 2015. Daar komt bij dat [naam overledene] noch tijdens dit telefoongesprek, noch voordien en noch nadien, enige blijk heeft gegeven van zijn medische toestand of de achtergrond van zijn verzoek. Zonder aanleiding – die [naam overledene] nooit heeft gegeven – zijn medewerkers van het pensioenfonds niet verplicht om vervroeging ter sprake te brengen of daarover te adviseren. Indien niet over vervroeging zou zijn gesproken en voor zover dat onrechtmatig zou zijn, is dit niet aan het pensioenfonds toe te rekenen. Zij wist immers niet welke informatie aansloot bij de situatie van [naam overledene] . Voorts betwist het pensioenfonds dat er causaal verband bestaat tussen de door [eiseres] gepretendeerde schade en de gestelde tekortkoming. De vraag of en in welke mate [naam overledene] zou hebben uitgeruild is onzeker, waarmee het causaal verband en de schade ontbreken. Ten slotte zou het schenden van de informatieplicht enkel onrechtmatig jegens [naam overledene] kunnen zijn en niet jegens [eiseres] . De relevante normen in de Pensioenwet strekken tot bescherming van [naam overledene] en niet [eiseres] .

5. De overige stellingen van partijen zullen hieronder (voor zover relevant) beoordeeld worden.

Beoordeling

6. Vaststaat dat [naam overledene] en [naam 4] in december 2015 telefonisch met elkaar gesproken hebben. Ter zitting is gevraagd naar de verklaring van [naam 4] . [naam 2] , voorzitter van het pensioenfonds, heeft ter zitting aangegeven dat hij naar aanleiding van deze procedure gesproken heeft met [naam 4] en dat [naam 4] zich niet kan herinneren of er in december 2015 met [naam overledene] over de mogelijkheid van vervroeging is gesproken. [naam 4] heeft wel verklaard dat [naam overledene] aan hem niets heeft verteld over zijn ziekte of dat er enige vorm van urgentie uit het gesprek bleek. [eiseres] heeft dit laatste niet betwist. Nu niet meer vast is te stellen of de mogelijkheid van vervroeging besproken is ( [naam 4] kan zich dit immers niet meer herinneren en [naam overledene] kan hier uiteraard ook geen verklaring meer over afleggen) moet het ervoor worden gehouden dat hier niet over gesproken is. Dit ligt ook meer in de rede, nu het pensioenfonds zich op het standpunt stelt dat medewerkers van het pensioenfonds zonder aanleiding, waarvan wel vaststaat dat [naam overledene] die niet heeft gegeven, geen reden hebben om over vervroeging te beginnen omdat zij dan meer informatie geven dan op dat moment zinvol is.

7. Vervolgens dient zich de vraag aan of het pensioenfonds wel over vervroeging had moeten informeren. [eiseres] verwijt het pensioenfonds dat zij, door [naam overledene] niet te informeren, heeft gehandeld in strijd met haar informatie- en zorgplicht voortvloeiend uit de artikelen 46 lid 2 jo. 48 leden 1 tot en met 3 PW. Deze artikelen luiden als volgt:

Artikel 46 lid 2 PW:

De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten.

1. De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is correct, duidelijk en evenwichtig. De informatie wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld. 2. De pensioenuitvoerder bevordert dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde.

3. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde inzicht geeft in de keuzemogelijkheden die er zijn in de pensioenregeling en de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen voor het pensioen.

8. Het pensioenfonds heeft er terecht op gewezen dat deze normering, naast het verstrekken van generieke informatie over het pensioenfonds en pensioenregeling, ook op de persoon toegesneden informatie betreft. Daarbij dient wel in acht te worden genomen dat bij het verstrekken van op de persoon toegesneden informatie het pensioenfonds niet fungeert als pensioenadviseur een ook niet verplicht is tot het geven van pensioenadvies. Een pensioenfonds kan verzocht worden om informatie te verstrekken die specifiek voor de (gewezen) deelnemer relevant is om te verstrekken. In dat geval is het pensioenfonds verplicht om de (gewezen) deelnemer te wijzen op de verschillende mogelijkheden die de pensioenregeling kent op dat relevante punt en wat de consequenties van deze keuzes zijn.

9. Het vervroegen van de pensioeningangsdatum is geen onderwerp dat onlosmakelijk samenhangt met de mogelijkheid tot uitruil. Aan de ene kant kan een (gewezen) deelnemer overgaan tot uitruil, zonder zijn pensioeningangsdatum te vervroegen en aan de andere kant kan de pensioeningangsdatum vervroegd worden, zonder daarbij tot uitruil over te gaan. Als algemene regel kan dus niet gesteld worden dat als een (gewezen) deelnemer informatie vraagt over de mogelijkheden van uitruil, dat een pensioenfonds dan ook informatie dient te verstrekken over de mogelijkheden van vervroeging (en vice versa). Voordat deze verplichting ontstaat, zal daar een concrete aanleiding voor moeten zijn.

10. Gelet op hetgeen tussen partijen vaststaat met betrekking tot het telefoongesprek tussen [naam overledene] en [naam 4] , wordt geoordeeld dat [naam overledene] het pensioenfonds geen aanleiding heeft gegeven om over vervroeging te informeren. Niet in geschil is immers dat [naam overledene] geen blijk heeft gegeven van zijn medische toestand en/of van het feit dat hij wegens een letale ziekte waarschijnlijk binnen korte termijn zou komen te overlijden of dat hij op een andere manier heeft aangegeven dat zijn informatieverzoek met betrekking tot de realisatie van een partnerpensioen urgent was. Een en ander had het pensioenfonds niet af hoeven te leiden uit het enkele vraag hoe [naam overledene] alsnog een partnerpensioen voor [eiseres] kon realiseren. Die vraag is afdoende beantwoord door te informeren over de reglementaire mogelijkheden tot uitruil zoals genoemd in artikel 10 van het pensioenreglement. Vervroeging is op zichzelf geen mogelijkheid om een partnerpensioen te realiseren, het is slechts een mogelijkheid om eventueel op een eerder moment dan genoemd in artikel 10 een partnerpensioen te kunnen realiseren. Dat deze situatie zich voordeed, waarbij op (zeer) korte termijn een partnerpensioen gerealiseerd moest worden omdat [naam overledene] mogelijk zijn 65e levensjaar en daarmee de ingangsdatum van het ouderdomspensioen niet meer ging halen, is zoals gezegd niet besproken en had het pensioenfonds dus ook niet kunnen vermoeden.

11. Hoe ongelukkig de situatie uiteindelijk ook is uitgevallen voor [eiseres] , met het oog op al hetgeen hiervoor is overwogen kan het pensioenfonds geen onrechtmatig handelen worden verweten doordat zij [naam overledene] niet op eigen initiatief heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van vervroeging. De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen van [eiseres] dienen daarom te worden afgewezen. Dit leidt ertoe dat ook de overige vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.

12. De kantonrechter merkt ten overvloede op dat uit hetgeen ter zitting is besproken en uit het oordeel van de Ombudsman Pensioenen d.d. 23 augustus 2017 volgt dat het pensioenfonds bereid was om [eiseres] tegemoet te komen door haar alsnog een vervroegd partnerpensioen toe te kennen als zij een gezondheidsverklaring kon overleggen, inhoudende dat [naam overledene] ten tijde van het aangaan van het geregistreerd partnerschap in november 2015 niet op de hoogte was van een eventuele ziekte die uiteindelijk in mei 2016 tot zijn overlijden heeft geleid. Ook hier volgt uit dat [naam overledene] kennelijk niet aan het pensioenfonds heeft gemeld dat hij sinds september 2015 ernstig ziek was en dit heeft aan de door het pensioenfonds geopperde oplossing in de weg gestaan.

13. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten die aan de zijde van het pensioenfonds tot op heden begroot worden op € 480,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;

veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;

verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.A. van Löben Sels, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733