Gerechtshof 's-Hertogenbosch 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:603

Datum publicatie22-02-2019
Zaaknummer200.232.113_01 en 200.232.425_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:7081
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geen uithuisplaatsing. Situatie van de 2 jongste kinderen zorgelijk: oudste minderjarige is weggelopen van huis, moeder weigert in kader van OTS alle hulpverlening en NIFP-onderzoek, kinderen geen contact met vader en veel weerstand daartegen, indruk van gesloten gezinssysteem, ernstige zorgen over de opvoedcapaciteiten van moeder. ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Echter, uithuisplaatsing kan op deze jongens een zeer traumatisch effect hebben en er is geen duidelijk UHP-plan. Afwijzing verzoek GI tot UHP.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 21 februari 2019

Zaaknummer: 200.232.113/01 en 200.232.425/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/335856/JE RK 17-1763, C/02/335864/JE RK 17-1765 en C/02/335865/JE RK 17-1766

in de zaken in hoger beroep van:

Stichting Jeugdbescherming Brabant,

gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,

appellante in de zaak met nummer 200.232.113/01,

hierna te noemen: de GI,

en

[appellant (200.232.425_01)] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in de zaak met nummer 200.232.425/01,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. M.Th. Linsen-Penning de Vries,

tegen

[verweerster (200.232.113_01 en 200.232.425_01)] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in de zaken met nummers 200.232.113/01 en 200.232.425/01,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M.J.R. Roethof.

In de zaak met nummer 200.232.113/01 is als overige belanghebbende aan te merken: de vader.

In de zaak met nummer 200.232.425/01 is als overige belanghebbende aan te merken: de GI.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,

regio [regio] , hierna te noemen: de raad.

5De beschikking d.d. 17 mei 2018 (in beide zaken)

Bij die beschikking heeft het hof, alvorens te beslissen op de verzoeken om alsnog een machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie 24 uurs (behandelgroep en observatie) te verlenen, de GI in de gelegenheid gesteld om onderzoek te (laten) verrichten naar de huidige opvoedsituatie van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , naar hun sociaal-emotionele ontwikkeling en de pedagogische vaardigheden en het psychisch functioneren van de moeder, alsmede naar de rol die de vader in het leven van de jongens kan spelen.

De verdere behandeling van de zaken is aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek en de ingezette hulpverlening.

6Het verdere verloop van het geding in hoger beroep (in beide zaken)

6.1.

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:

- de brief van de GI d.d. 15 november 2018 met bijlagen;

- het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 26 november 2018;

- de brief van de raad d.d. 24 december 2018 met de mededeling niet ter zitting te zullen verschijnen;

- het V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 22 januari 2019 met als bijlage de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 20 december 2018 waarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is verlengd van 19 januari 2019 tot 19 april 2019.

6.2.

Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , omdat zij inmiddels twaalf jaar oud zijn, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt. Zij hebben het hof beiden een brief gestuurd, die ter griffie zijn ingekomen op 16 januari 2019. Zij zijn de dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter hun mening zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

6.3.

De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Linsen-Penning de Vries;

- de waarnemer van de advocaat van de moeder, mr. A. Bakker.

6.3.1.

De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Tijdens de voorgezette mondelinge behandeling heeft mr. Bakker een verzoek tot aanhouding van de zaak gedaan in verband met de afwezigheid van de moeder. Dat verzoek is afgewezen.

7De verdere beoordeling

7.1.

De GI heeft het hof bij brief van 15 november 2018 - samengevat - het volgende bericht. De GI heeft naar aanleiding van de beschikking van 17 mei 2018 onderzoeksvragen geformuleerd en diverse zorgaanbieders in de regio benaderd om die vragen te kunnen beantwoorden. Deze zorgaanbieders konden een dergelijk onderzoek niet bieden. Uiteindelijk is het NIFP benaderd, welke instantie wel een onderzoek zou kunnen verrichten ter beantwoording van vragen. Het NIFP heeft om te kunnen starten de toestemming van beide ouders en van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nodig. De vader heeft toestemming gegeven voor het onderzoek. Er zijn, zowel telefonisch als schriftelijk, diverse pogingen gedaan om de toestemming van de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verkrijgen. Er werd geen reactie van de moeder of [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ontvangen. Het onderzoek kon om die reden niet worden opgestart. De GI handhaaft het verzoek om [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis te plaatsen.

7.2.

De moeder heeft bij brief van 26 november 2018 bericht dat er geen enkele reden is om [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis te plaatsen en dat zij niet wenst mee te werken aan de voorgestelde onderzoeken.

7.3.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de mening van de kinderen kort samengevat als volgt weergegeven. De kinderen hebben het hof te kennen gegeven dat zij graag bij hun moeder blijven wonen. Het is er gezellig. Er komen geen vriendjes thuis, maar wel familie. [minderjarige 3] wil geen contact met de vader, [minderjarige 2] misschien. [minderjarige 3] en [minderjarige 2] zijn erg boos en verdrietig, omdat de vader geen medewerking heeft verleend aan het verkrijgen van een paspoort. Zij konden hun oma in Suriname, die inmiddels is overleden, daardoor niet bezoeken. [minderjarige 2] gaf nog aan dat het gezin door de dwangsommen die vader int minder kan doen. Met zus [minderjarige 1] is geen contact. Alleen [minderjarige 3] praat soms met haar als de moeder haar belt.

7.4.

De GI handhaaft het verzoek om [minderjarige 3] en [minderjarige 2] alsnog uit huis te plaatsen in een 24-uurs accommodatie (behandelgroep en observatie). De GI heeft geen of nauwelijks mogelijkheid gehad om met de kinderen te praten. De GI vindt het fijn om te horen dat de kinderen bij het hof zijn komen praten. De GI heeft echter nog steeds grote zorgen en vraagtekens over de opvoedsituatie bij de moeder. Ook zorgelijk is dat de kinderen niet los kunnen komen van de ene ouder, zodat ook niet duidelijk kan worden of zij alsdan toenadering zouden zoeken naar de andere ouder. Ook de situatie omtrent [minderjarige 1] is zorgelijk. Zij is thuis weggelopen, omdat zij, naar eigen zeggen, niet naar buiten mocht van de moeder en te weinig vrijheid kreeg. In de gesprekken die de GI met de moeder heeft trachten te voeren over de vraag hoe de relatie met [minderjarige 1] te herstellen heeft de moeder [minderjarige 1] helemaal afgewezen. [minderjarige 1] heeft nagenoeg geen contact meer met de moeder

7.5.

Het verzoek van de vader luidt hetzelfde als dat van de GI en ook de vader handhaaft dit verzoek. Er bestaan ernstige zorgen over de kinderen. Hij heeft geen contact met de kinderen. Er is geen enkel zicht op de situatie bij de moeder thuis. De moeder houdt iedereen weg. De vader acht het zorgelijk dat er geen vriendjes over de vloer komen. De kinderen zitten in een zeer beschermde omgeving en niet duidelijk is of die omgeving goed is. Verder moet het feit dat [minderjarige 1] is weggelopen en niet meer terug mag komen een verontrustend effect hebben op [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Zij zullen bang zijn om tegen de moeder in te gaan. Een uithuisplaatsing is absoluut noodzakelijk om zicht te kunnen krijgen op de opvoedsituatie.

Verder lijkt de kwestie over het paspoort bepalend te zijn geworden ten aanzien van het contact met de kinderen. [minderjarige 2] ervaart kennelijk wel een opening richting de vader. Het wordt groter gemaakt dan het is. Dat geldt ook voor de dwangsommen van € 10,- per maand.

7.6.

De advocaat van de moeder heeft benadrukt dat de kinderen erg gehecht zijn aan de moeder en het fijn vinden bij de moeder thuis. Een uithuisplaatsing is een traumatische ervaring en is te ingrijpend voor deze kwetsbare kinderen. De kinderen willen geen contact met de vader. Alleen [minderjarige 2] zegt hier misschien voor open te staan. Ze zijn erg boos, met name vanwege de weigering van het paspoort. De moeder vindt dat [minderjarige 1] haar gezag heeft ondermijnd door weg te lopen en daarom mag [minderjarige 1] niet meer thuis wonen. Mochten [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis worden geplaatst dan is er geen sprake van ondermijning van gezag en zal de situatie naar verwachting anders zijn.

7.7.

Het hof overweegt als volgt. Zoals onder 3.11. van de beschikking van dit hof van 17 mei 2018 overwogen zijn er op grond van de trajecten van PIT ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar voren gekomen. In de omgeving van de jongens bestaan er blokkades die een behandeling belemmeren. De moeder weigert sinds februari 2017 alle hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Daardoor heeft de GI geen zicht op de opvoedsituatie en op de vraag of [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zich in de thuissituatie goed genoeg (kunnen) ontwikkelen. Echter, omdat de jongens het op school weer goed deden en er geen zorgen vanuit de school werden gemeld, een uithuisplaatsing een vergaande maatregel is waarvan de effecten niet op voorhand duidelijk zijn en omdat de moeder zich bereid had verklaard mee te werken aan het onder 5. genoemde onderzoek, is de GI door het hof in de gelegenheid gesteld dit onderzoek te laten verrichten, alvorens definitief te beslissen op de verzoeken.

Inmiddels is gebleken dat de moeder haar medewerking niet heeft verleend aan voornoemd onderzoek en dat ook niet zal doen.

Het hof constateert dat vrijwel niemand (anders dan de familie van de moeder) toegang krijgt tot de kinderen in hun opvoedomgeving. Dat geldt voor de hulpverlening en ook voor de vader met wie de kinderen, althans in ieder geval [minderjarige 3] , zeggen geen contact te willen. Niet uitgesloten kan worden dat de houding van de moeder daarin een grote rol speelt. Daarbij komt dat de kinderen hebben aangegeven dat er eigenlijk nooit vriendjes thuis komen spelen. Dat wekt de indruk van een gesloten gezinssysteem. Het hof heeft op grond van alle omstandigheden dan ook ernstige zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder, hetgeen nog eens wordt bevestigd door de gang van zaken ten aanzien van [minderjarige 1] . Zij is weggelopen en heeft, zoals door de advocaat van de moeder ter zitting verklaard, in de ogen van de moeder het gezag van de moeder ondermijnd, hetgeen ten gevolge heeft gehad dat de moeder [minderjarige 1] helemaal heeft afgewezen als kind.

Al het voorgaande maakt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] die op zichzelf, anders dan de rechtbank heeft overwogen, een uithuisplaatsing van de jongens noodzakelijk kan maken.

Echter, niet uitgesloten kan worden dat een uithuisplaatsing op deze jongens een zeer ontwrichtend en traumatisch effect zal hebben. Naast het feit dat zij geheel afhankelijk van de moeder en haar familie zijn, hebben zij ook beiden aangegeven het fijn te hebben bij de moeder. De vader speelt, hoewel de vader dat graag anders zou zien, momenteel geen rol in het leven van de jongens en zij hebben veel weerstand tegen contactherstel. Bovendien staat niet vast dat ingeval een machtiging uithuisplaatsing wordt verleend, de jongens bij elkaar kunnen worden geplaatst, en, mocht dit blijvend noodzakelijk zijn, waar zij zouden kunnen opgroeien. De GI heeft voorts niet concreet gemaakt hoe een eventuele uithuisplaatsing precies vorm zou krijgen en evenmin binnen welk tijdsbestek en met welk perspectief. Al bovenstaande omstandigheden tegen elkaar afwegende acht het hof een uithuisplaatsing, waarbij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] feitelijk abrupt bij de moeder worden weggehaald, zonder dat duidelijk is waar en wanneer en met welk perspectief de kinderen worden geplaatst, te ontwrichtend voor deze kinderen. Daarbij komt dat onduidelijk is of er andere voor hen belangrijke personen in hun leven zijn om op te kunnen terugvallen.

Geheel ten overvloede overweegt het hof dat niet uitgesloten is dat het gedrag van de moeder mogelijk voortkomt uit een beperking. In dat licht bezien zou een wisseling van GI naar een GI die gespecialiseerd is om hiermee om te gaan, zoals de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, wellicht mogelijkheden bieden om een opening en aansluiting te vinden bij de moeder.

7.8.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

8De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 november 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens, M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733