Rechtbank Midden-Nederland 11-02-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:438

Datum publicatie21-02-2019
ZaaknummerC/16/469643 / FO RK 18-1683
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Verhuizing met kind; Gezagsgeschil 1:253a BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vader mag beoogde verhuizing van moeder en kind naar de VS opnieuw aan de kinderrechter voorleggen, nadat al anderhalf jaar geen gebruik is gemaak van een vervangende toestemming. Een wijziging van omstandigheden is hiervoor niet vereist en van strijd met een goede procesorde is geen sprake. Inhoudelijk is de rb van oordeel dat moeder in elk geval tot zomervakantie nog gebruik mag maken vd oude toestemming vd rechter. De zaak wordt aangehouden voor het geval de moeder dan nog niet is verhuisd.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Utrecht

zaaknummer: C/16/469643 / FO RK 18-1683

Beschikking d.d. 11 februari 2019

in de zaak van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de vader,

advocaat mr. K.C.J.M. Hageraats-Bouwens, gevestigd te Utrecht,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de moeder,

advocaat mr. M.M. van Maanen, gevestigd te Amsterdam.

De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad) is betrokken op grond van artikel 810 Rv.

1Verloop van de procedure

1.1.

De vader heeft op 30 oktober 2018 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend met betrekking tot een geschil in de uitoefening van het ouderlijk gezag over de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1 (voornaam)] .

1.2.

De moeder heeft op 10 januari 2019 een verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.3.

De minderjarige [minderjarige 1 (voornaam)] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.

Op 10 januari 2019 is bij de rechtbank een brief binnengekomen van [minderjarige 1 (voornaam)] .

1.4.

De zaak is behandeld op de zitting met gesloten deuren van de meervoudige kamer van 14 januari 2019.

Verschenen zijn:

  • partijen en hun advocaten;

  • mevrouw [A] namens de Raad .

De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

2Vaststaande feiten

2.1.

Het minderjarige kind van partijen is:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1 (voornaam)] .

2.2.

Bij beschikking van deze rechtbank van […] 2014 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op […] 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen zijn in 2010 feitelijk uit elkaar gegaan.

2.3.

[minderjarige 1 (voornaam)] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.

2.4.

Uit de relatie van de moeder met [B] , (hierna: [B] ) zijn geboren:

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .

2.5.

[B] heeft uit een eerdere relatie twee kinderen: [minderjarige 4 (voornaam)] (12) en [minderjarige 5 (voornaam)] (10). [B] woont met [minderjarige 4 (voornaam)] en [minderjarige 5 (voornaam)] in de Verenigde Staten van Amerika. Hij is gescheiden van hun moeder die ook in de VS woont.

2.6.

Bij beschikking van deze rechtbank van 16 november 2016 is (onder meer) aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [minderjarige 1 (voornaam)] naar de Verenigde Staten van Amerika te verhuizen. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 29 juni 2017 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

2.7.

Bij vonnis in kort geding van 28 november 2018 is de vordering van de vader om de moeder te verbieden met [minderjarige 1 (voornaam)] naar de VS te verhuizen, althans de eerder verleende toestemming in te trekken, afgewezen.

3Het verzoek en het verweer

3.1.

De vader heeft verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:

A. met betrekking tot de verhuizing:

I. de moeder te verbieden om met [minderjarige 1 (voornaam)] te verhuizen naar de VS, althans;

II. te bepalen dat de moeder geen toestemming heeft om met [minderjarige 1 (voornaam)] te verhuizen naar de VS, althans

III. de eerder verleende vervangende toestemming voor deze verhuizing, zoals

opgenomen in de beschikking van uw rechtbank van 16 november 2016,

bekrachtigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2017, in te

trekken en daarbij:

B. met betrekking tot de overige bepalingen opgenomen in de beschikking van de

rechtbank van 16 november 2016, de eerder verleende vervangende toestemming

om [minderjarige 1 (voornaam)] in te schrijven bij de [naam school] te [vestigingsplaats] ,

Florida, in te trekken, alsmede, de vervangende toestemming om [minderjarige 1 (voornaam)] in te

schrijven in de Verenigde Staten van Amerika en een social security number aan te

vragen, in te trekken;

C. voor het geval de moeder zonder [minderjarige 1 (voornaam)] verhuist naar de Verenigde Staten, te

bepalen:

  • dat [minderjarige 1 (voornaam)] haar hoofdverblijf heeft bij de vader, en

  • dat [minderjarige 1 (voornaam)] bij de moeder verblijft gedurende de kerstvakantie, de voorjaarsvakantie, de meivakantie, de zomervakantie en de herfstvakantie, althans een zorgregeling vast

te leggen die de rechtbank in goede justitie juist acht.

3.2.

De vader is van mening dat door wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van het Hof het niet langer in het belang is van [minderjarige 1 (voornaam)] dat de moeder toestemming heeft om met [minderjarige 1 (voornaam)] naar de VS te verhuizen. De vader heeft daartoe aangevoerd – voor zover thans van belang - dat de moeder tot op heden niet met [minderjarige 1 (voornaam)] (en haar twee halfbroertjes) naar de VS is verhuisd omdat diverse keren haar aanvraag voor een verblijfsvergunning is afgewezen. Het is onzeker of en wanneer de moeder wel daarvoor in aanmerking komt. In tegenspraak tot wat de moeder tijdens de eerdere procedures bij de rechtbank en het hof heeft verklaard, was er kennelijk nog geen enkele zekerheid omtrent de visumaanvraag van de moeder.

[minderjarige 1 (voornaam)] gaat inmiddels naar de middelbare school. Deze leeftijdsfase is voor een kind intensief. De onzekere en onduidelijke situatie waarin [minderjarige 1 (voornaam)] momenteel verkeert, geeft niet de veiligheid en stabiliteit die een kind van deze leeftijd nodig heeft. Door het tijdsverloop en de leeftijdsfase waarin [minderjarige 1 (voornaam)] zich bevindt, is het niet in haar belang dat zij nog langer in deze onzekere en onduidelijke situatie blijft zitten. De vader geeft ook de suggestie om de Raad een onderzoek te laten doen naar de wenselijkheid van de verhuizing van [minderjarige 1 (voornaam)] in haar huidige levensfase.

3.3.

De moeder heeft verzocht de vader niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van het proces.

Met betrekking tot de ontvankelijkheid is aangevoerd dat er geen grondslag is voor het verzoek van de vader omdat hij daarmee in feite de procedure opnieuw doet, hetgeen niet de bedoeling kan en mag zijn. De moeder is van mening dat het enkele tijdsverloop sinds de gegeven beschikking geen relevante wijziging van omstandigheden oplevert.

Door en namens de moeder is verder naar voren gebracht dat er binnen een termijn van zes maanden ofwel een partnervisum ofwel een ondernemersvisum is te verwachten. Als zij gaat verhuizen, zal zij rekening houden met schoolvakanties en de tijd die [minderjarige 1 (voornaam)] nodig heeft om afscheid te nemen van haar huidige leefomgeving. De moeder weerspreekt dat [minderjarige 1 (voornaam)] lijdt onder de onzekerheid over de termijn van verhuizing. Het klopt dat [minderjarige 1 (voornaam)] in de eerste klas van de middelbare school is begonnen, maar dat is op dezelfde school als waar ze in groep 7 naar toe is gegaan ter voorbereiding op haar vertrek naar de VS. De vader heeft ook niet kunnen aangeven waaruit kan worden afgeleid dat het niet goed gaat met [minderjarige 1 (voornaam)] . Juist het starten van deze procedure heeft bij haar tot onrust geleid.

3.4.

[minderjarige 1 (voornaam)] heeft per brief aan de rechter haar mening gegeven, maar daarbij te kennen gegeven dat zij niet wil dat deze met haar ouders wordt gedeeld.

3.5.

De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat hoe jonger een kind is, hoe flexibeler. Op de leeftijd die [minderjarige 1 (voornaam)] nu heeft, is zij meer bewust van de onduidelijkheid die er bestaat dan toen zij jonger was. Zij zit nu in een wachtruimte, terwijl haar blik op de toekomst gericht moet zijn. Ook is het nu belangrijk dat zij vriendschappen opbouwt. Binnen de gegeven onzekerheid is het vooral belangrijk dat beide ouders achter haar staan en dat ze bij beide ouders de vrijheid voelt om te zeggen wat haar bezighoudt. De lijn is al twee jaar dat [minderjarige 1 (voornaam)] naar de VS gaat. Het is het beste om dat pad te blijven volgen. De visie van vader is wel te begrijpen. De Raad is van mening dat een periode van zes maanden nog te overzien is. Het wordt wellicht anders als er dan nog steeds geen duidelijkheid is.

4De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.

Artikel 1:253 a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hierover op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij worden volgens vaste rechtspraak alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in acht genomen.

In artikel 1:253a, lid 4, is artikel 1:377e van overeenkomstige toepassing verklaard, waarin is bepaald dat een vastgestelde omgangsregeling kan worden gewijzigd bij wijziging van omstandigheden. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank alleen voor een vastgestelde zorgregeling en niet voor andere gezagsgeschillen omdat in artikel 1:253a lid 4 vermeld staat dat voor omgangsregeling moet worden gelezen zorgregeling.

Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat een ouder in beginsel het recht heeft om een geschil in het gezag (opnieuw) aan de rechter voor te leggen. Dit recht wordt enkel begrensd door de goede procesorde, waarbij in dit geval de vraag moet worden beantwoord of sprake is van misbruik van (proces)recht. De rechtbank is van oordeel dat met een tijdsverloop van anderhalf jaar, zeker gezien vanuit het perspectief van een kind in de leeftijd van [minderjarige 1 (voornaam)] , niet geoordeeld kan worden dat de vader misbruik maakt van het recht om het gezagsgeschil opnieuw aan de rechter voor te leggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek.

Inhoudelijk

4.2.

De rechtbank stelt met partijen vast dat er nog steeds geen uitvoering is gegeven aan de beslissing van 16 november 2016 (bekrachtigd door het Gerechtshof op 29 juni 2017). Vanwege de regeringswisseling in de VS, is het voor de moeder lastiger geweest dan verwacht om een visum te krijgen. De moeder stelt dat er nu binnen een termijn van een half jaar hoe dan ook een visum te verwachten is. De vader heeft ter zitting verteld dat het naar omstandigheden goed gaat met [minderjarige 1 (voornaam)] , maar dat er onrust is over wanneer ze naar de VS gaat. De Raad vindt dat de ingezette lijn in principe moet worden voortgezet en dat een termijn van een half jaar is te overzien.

De rechtbank is gelet op de inhoud van de stukken en op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] niet vergt dat op dit moment al een beslissing wordt gegeven op het verzoek van de vader. [minderjarige 1 (voornaam)] is halverwege het lopende schooljaar, er zijn geen ernstige zorgen over [minderjarige 1 (voornaam)] die nopen tot een onmiddellijke beslissing en de moeder heeft aangegeven bij de planning van de verhuizing rekening te zullen houden met [minderjarige 1 (voornaam)] . De rechtbank is van oordeel dat er tot de zomervakantie onvoldoende grond is om de moeder te verbieden om met [minderjarige 1 (voornaam)] naar de VS te verhuizen. Of dit daarna wel het geval is, zal de rechtbank later beoordelen. De rechtbank zal daarom de beslissing aanhouden en een nieuwe zitting bepalen op 1 juli 2019.

[minderjarige 1 (voornaam)] zal ongeveer een week voor deze zitting in de gelegenheid worden gesteld om door een kinderrechter te worden gehoord.

4.3.

Ter zitting is gesproken over het inschakelen van een kindercoach voor [minderjarige 1 (voornaam)] , wat tot op heden niet is gelukt omdat de ouders het niet eens konden worden over de persoon van de kindercoach. Dat [minderjarige 1 (voornaam)] haar mening over de verhuizing niet met haar ouders wil delen, is een aanwijzing dat [minderjarige 1 (voornaam)] knel komt te zitten tussen haar ouders. Het zou voor [minderjarige 1 (voornaam)] prettig kunnen zijn als zij met een onafhankelijk persoon kan praten over wat haar bezig houdt, zonder dat dit als ‘munitie’ kan worden gebruikt in deze procedure. De rechtbank geeft de ouders daarom in overweging om alsnog een kindercoach voor [minderjarige 1 (voornaam)] te zoeken.

5Beslissing

De rechtbank

5.1.

verklaart de vader ontvankelijk in zijn verzoek;

5.2.

houdt de behandeling van het verzoek aan tot de zitting van deze rechtbank van 1 juli 2019 tegen een nog nader te bepalen tijdstip,

5.3.

met verzoek aan de advocaten om ieder de eigen cliënt(e) op te roepen tegen het nader te bepalen tijdstip,

5.4.

met verzoek aan de griffier om partijen en de Raad voor de Kinderbescherming op te roepen tegen het nader te bepalen tijdstip

Deze beschikking is gegeven door mr. I.L. Rijnbout, mr. A.G. van Doorn en mr. N.J.W.G. Simons, (kinder)rechters, in aanwezigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2019.

..



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733