Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 06-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9654

Datum publicatie19-02-2019
Zaaknummer200.241.218
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW;
Familieprocesrecht; Horen minderjarige
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hof: nog altijd enige zorgen over ontwikkeling vd kinderen maar van ernstige bedreiging geen sprake meer. Ieder zette veel stappen. Mbt de mening vd kinderen: ze geven nu echt hun grenzen aan en willen dat de volwassenen naar hen luisteren: ze willen niet meer de druk van een ots. Door hun wens te respecteren om niet actief te (hoeven) werken aan verdere contacten met hun vader, wordt de kans groter dat hiervoor in de toekomst wel weer ruimte komt. Al met al: geen verdere verlenging ots.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.241.218/01 en 200.241.221/01

(zaaknummer rechtbank C/05/337579 / JE RK 18-631)

beschikking van 6 november 2018

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. C.J. van der Sloot, te Woudenberg, 

en

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland,

gevestigd te Arnhem,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI,

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: de vader,

in persoon verschenen.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 31 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties van de moeder, ingekomen op 21 juni 2018;

- het verweerschrift van de GI;

- een brief van mr. Van der Sloot van 17 augustus 2018 met als bijlagen de ontbrekende pagina's van de inleidende verzoekschriften en de beschikking van 26 mei 2017, die op verzoek van het hof zijn toegestuurd.

2.2

Op 20 augustus 2018 is de hierna te noemen [naam dochter 1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbenden door een van de raadsheren van het hof is gehoord. De voorzitter heeft de inhoud van het gesprek met [naam dochter 1] zakelijk weergegeven ter zitting.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 23 augustus 2018 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen met bijstand van haar advocaat. De vader is in persoon verschenen zonder rechtskundige bijstand. Namens de GI is de heer [medewerker GI] verschenen. Ondanks behoorlijke oproeping voor de zitting is geen vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) verschenen.

3De feiten

3.1

Uit de voorhuwelijkse relatie en het huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:

- [naam dochter 1] op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna [naam dochter 1] ) en

- [naam dochter 2] , op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna [naam dochter 2] ). 

De ouders zijn samen belast met het gezag over [naam dochter 1] en [naam dochter 2] .

3.2

[naam dochter 1] en [naam dochter 2] hebben sinds de echtscheiding hun hoofdverblijf bij de moeder. Vanaf medio 2014 hebben zij geen contact meer met de vader met uitzondering van twee begeleide contactmomenten in februari 2018.

3.3

Bij beschikking van 1 juni 2015 heeft de kinderrechter [naam dochter 1] en [naam dochter 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van 1 juni 2015 tot 1 juni 2016, welke termijn laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 26 mei 2017 is verlengd voor de duur van een jaar tot 1 juni 2018. 

3.4

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de termijn verder verlengd van 1 juni 2018 tot 1 december 2018.

4De omvang van het geschil

4.1

De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 mei 2018. Deze grief beoogt de noodzaak van de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.

4.2

De moeder verzoekt, kort gezegd,

I) de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam dochter 1] en [naam dochter 2] af te wijzen (dit verzoek in hoger beroep is geadministreerd onder zaaknummer 200.241.219/01) alsmede

II) indien en voor zover nodig voor de duur van de ondertoezichtstelling een bijzondere curator te benoemen voor [naam dochter 1] en [naam dochter 2] met de opdracht, in het licht van de belangen van de kinderen, de mogelijkheden van een traject met een gezinstherapeutisch karakter te onderzoeken (dit verzoek in hoger beroep is geadministreerd onder zaaknummer 200.241.221/01)

4.3

De GI voert verweer en verzoekt bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.

4.4

Het hof zal eerst de noodzaak van de verlenging van de ondertoezichtstelling behandelen. Als het hof oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn, zal het vervolgens de vraag beantwoorden of in dat geval de benoeming van een bijzondere curator voor [naam dochter 1] en [naam dochter 2] aangewezen is.

5De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, BW van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.

5.2

De moeder kan zich niet verenigen met (de verlenging van) de ondertoezichtstelling van [naam dochter 1] en [naam dochter 2] . Volgens haar is er geen sprake meer van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. De thuissituatie is rustig en stabiel en beide kinderen hebben al enige tijd therapie voor onder meer traumaverwerking. De ouders zijn inmiddels in staat om met elkaar te communiceren en informatie over de kinderen met elkaar te delen. De moeder is bereid om zich daarvoor te blijven inzetten en daarvoor is een ondertoezichtstelling niet nodig. De kinderen hebben geen behoefte aan persoonlijk contact met de vader. Aansturen op contactherstel door middel van een gezinstherapeutische aanpak, zoals de GI thans voorstaat, gaat in tegen die wens en behoefte. In de ogen van de moeder is het inzetten op en geforceerd toewerken naar contactherstel op dit moment juist een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen.

5.3

De GI erkent dat de ouders binnen de kaders van de ondertoezichtstelling positieve stappen hebben gezet maar meent dat vervolghulpverlening in de vorm van een gezinstherapeutisch traject noodzakelijk is. Deze hulp zal primair gericht zijn op de ouders en het verbeteren van hun communicatie en samenwerking waarbij de GI hoopt dat ouders uiteindelijk in staat zijn samen de mogelijkheden te onderzoeken hoe vorm kan worden gegeven aan eventuele contacten tussen de kinderen en de vader. Het opstarten van dit traject vergt de inzet van GI, gezien het verleden van het gezin. De GI acht het nodig om deze hulpverlening deze korte periode te volgen. De positieve ontwikkelingen tussen ouders zijn immers pril en de communicatie is tot op heden met tussenkomst van de gezinsvoogd geweest.

5.4

De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij in het verleden fouten heeft gemaakt maar ook hard heeft gewerkt heeft om deze te herstellen en zijn leven te verbeteren en op orde te krijgen. Hij heeft verklaard dat hij het door de GI genoemde traject wil volgen opdat hij in de toekomst als vader betrokken kan zijn in het leven van de kinderen. Hij denkt dat daarvoor de ondertoezichtstelling nodig is.

5.5

Het hof benadrukt dat de (verlenging van de) ondertoezichtstelling een (voortdurende) inmenging in het gezinsleven van de ouder(s) en de kinderen betekent. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de hiervoor genoemde gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. Met de moeder is het hof van oordeel dat op dit moment niet langer sprake is van zodanig ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [naam dochter 1] en [naam dochter 2] dat een ingrijpende maatregel als ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is.

5.6

Uit de stukken komt naar voren dat de ondertoezichtstelling destijds is uitgesproken in verband met de heftige echtscheidingsstrijd, gewelddadigheden van de vader jegens derden waarvan de kinderen getuige zijn geweest en bedreigingen van de vader gericht naar de moeder waardoor zij genoodzaakt is geweest met beide kinderen onder te duiken. Een en ander heeft impact gehad op [naam dochter 1] en [naam dochter 2] die daardoor onder meer angsten hebben ontwikkeld voor vader. Niet in geschil is dan ook dat [naam dochter 1] en [naam dochter 2] op dat moment, en ook ten tijde van de latere verlengingen, ernstig werden bedreigd in hun ontwikkeling en dat een ondertoezichtstelling daarom noodzakelijk was. Tijdens de ondertoezichtstelling is door de ouders, met hulp van de gezinsvoogd, in eerste instantie gewerkt aan verbetering van hun onderlinge relatie en herstel tot hun onderling contact en het opstarten van hulpverlening voor beide kinderen. Vanaf medio 2016 volgen [naam dochter 1] en [naam dochter 2] (individuele) therapie bij Maatschap Psychotherapie Barneveld gericht op traumaverwerking. Vanaf dat moment zijn er ook gesprekken gevoerd door de GI met ieder van de ouders afzonderlijk. In de tweede helft van 2017 zijn er gezamenlijke gesprekken tussen de ouders tot stand gebracht en deze gesprekken hebben geleid tot twee begeleide contacten tussen de vader en beide dochters in februari 2018; een eerste contact als laagdrempelige kennismaking en een tweede - meer ingrijpend - contact voor vragen over en weer. Dit tweede contactmoment is niet alleen door de ouders maar ook door de kinderen als zwaar ervaren en heeft ertoe geleid dat de behandeling van de kinderen weer is opgepakt.

5.7

Het hof constateert dat de ondertoezichtstelling er toe heeft geleid dat de ouders met elkaar (kunnen) communiceren en informatie over kinderen met elkaar (kunnen) delen. Ook heeft de ondertoezichtstelling geleid tot therapie voor beide kinderen voor onder meer het verwerken van de traumatische gebeurtenissen uit het verleden. Verder is het contact tussen de vader en beide kinderen hersteld door middel van twee contactmomenten in februari 2018. Dit alles heeft ertoe geleid dat [naam dochter 1] en [naam dochter 2] minder angstig zijn geworden voor de vader en dat zij hun negatieve vaderbeeld hebben kunnen bijstellen. Ouders hebben aldus belangrijke en positieve stappen gezet. Het hof benadrukt dat het in het belang van [naam dochter 1] en [naam dochter 2] - in het bijzonder voor de verdere traumaverwerking en identiteitsontwikkeling - nodig is dat de ouders de reeds ingezette positieve ontwikkeling bestendigen en zich blijven inzetten voor verdere verbetering van de communicatie tussen hen, bijvoorbeeld door middel van het door de GI geadviseerde traject 'Ouderschap blijft' bij Youké. Beide ouders zijn zich hiervan echter ook bewust, zo is het hof ter zitting gebleken, en staan achter dit traject waarvoor begin september een eerste gesprek gepland stond. Het hof acht de uitlatingen van beide ouders ter zitting over de bereidheid om deel te (blijven) nemen aan dit dan wel een vergelijkbaar traject, ook zonder ondertoezichtstelling, oprecht en betrouwbaar. Beide ouders zien in dat het in het belang van [naam dochter 1] en [naam dochter 2] is om hun onderlinge verstandhouding en communicatie verder te verbeteren. Het hof heeft begrip voor de wens van de vader om concreet zicht te krijgen op verdere contacten met de beide kinderen maar het hof heeft ook oog voor de daartegen thans bestaande weerstand van [naam dochter 1] en [naam dochter 2] .

Wat is de mening van de kinderen en wat doet het hof hiermee?

5.8

[naam dochter 1] en [naam dochter 2] voelen zich niet gehoord in hun bezwaren tegen het voortduren van de ondertoezichtstelling. [naam dochter 1] heeft in het kindgesprek verteld dat zij geen verlenging van de ondertoezichtstelling wil. Zij voelt druk door de ondertoezichtstelling. Het hof vindt dat de mening en het gevoel van de kinderen hier een belangrijke rol spelen. Zij hebben tenslotte heel veel meegemaakt. Hun terughoudendheid richting hun vader is hierdoor goed te begrijpen. Ze hebben goed meegewerkt aan het herstelcontact met hun vader. Dit was wel zwaar voor hen en zij hebben hierdoor toch weer opnieuw therapeutische hulp moeten krijgen. Ze geven nu echt hun grenzen aan en willen dat de volwassenen naar hen luisteren. Het hof denkt ook dat wanneer de ondertoezichtstelling langer duurt, hierdoor de druk die de kinderen voelen blijft bestaan. Het hof denkt dat door het erkennen en respecteren van hun wens om niet actief te (hoeven) werken aan verdere contacten met hun vader, de kans groter is dat hiervoor in de toekomst wel weer ruimte komt. Misschien zullen er bij [naam dochter 1] en [naam dochter 2] eerder mogelijkheden voor contacten met de vader ontstaan door een verdere verbetering van de communicatie en het overleg tussen hun ouders.

5.9

Alles in ogenschouw nemende is het hof van oordeel dat er nog altijd enige zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam dochter 1] en [naam dochter 2] maar dat van een ernstige bedreiging geen sprake meer is. Bovendien is naar het oordeel van het hof de nodige hulp voor de kinderen en voor de ouders mogelijk in vrijwillig kader. Anders dan de GI, acht het hof een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling niet nodig.

5.10

De beslissing van het hof dat er onvoldoende grond is voor een verlenging van de ondertoezichtstelling, betekent ook dat het (voorwaardelijk)verzoek van de moeder om een bijzondere curator voor [naam dochter 1] en [naam dochter 2] te benoemen niet nader (inhoudelijk) beoordeeld hoeft te worden.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

* in de zaak onder zaaknummer 200.241.218/01

vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 31 mei 2018, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:

wijst alsnog af het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam dochter 1] , geboren op [geboortedatum] en [naam dochter 2] , geboren op

[geboortedatum] ;

* in de zaak onder zaaknummer 200.241.221/01

wijst af het (voorwaardelijk) verzoek van de moeder om een bijzondere curator te benoemen voor de hiervoor genoemde [naam dochter 1] en [naam dochter 2] .

Deze beschikking is gegeven door mr. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, mr J.G. Idsardi en mr. R. Feunekes bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 6 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733