Rechtbank Overijssel 10-12-2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:5073

Datum publicatie18-02-2019
ZaaknummerC/08/219165 / FA RK 18-1446
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsAlmelo
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR en alimentatie;
Alimentatie; Samenwonen (1:160 BW) en einde partneralim.;
Familieprocesrecht; Verjaring / rechtsverwerking
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verklaringen voor recht. Kinder- en partneralimentatie. Alimentatieplichtige woont in Turkije. NL rechter rechtsmacht (art. 1 jo. 3 AlimentatieVo). Beroep op exceptie van litispendentie faalt (art. 12 Rv). NL recht toepasselijk (art. 15 AlimentatieVo jo. art. 3 Protocol). Voldaan aan vereisten verklaring voor recht (art. 3:302 jo. 3:303 BW). Partneralimentatieverplichting van rechtswege geëindigd (art. 1:160 BW). Vordering alimentatiegerechtigde ter zake levensonderhoud verjaard (art. 3:324 lid 3 BW). Alimentatie voor jong meerderjarige zonder bekende woon- of verblijfplaats in NL: bevoegdheid aangenomen (art. 6 AlimentatieVo); NL recht toepasselijk (art. 15 AlimentatieVo jo. art. 4 Protocol). Niet-ontvankelijk in verzoeken die periode van meerderjarigheid betreffen; jong meerderjarige geen procespartij.

Volledige uitspraak


RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer: C/08/219165 / FA RK 18-1446

beschikking van 10 december 2018

inzake

[verzoeker] ,

verder te noemen: de man,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoeker,

advocaat: mr. C.F. Roza,

en

[verweerster] ,

verder te noemen: de vrouw,

wonende te [woonplaats 2] ,

verweerder,

advocaat: mr. I. Mercanoglu.

1Het procesverloop

1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis van 13 juni 2018 van deze rechtbank, team kanton en handelsrecht, van 13 juni 2018;

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 20 september 2018. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: mr. Roza namens de man, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is [1980] [X] geboren, thans meerderjarig.

2.2.

Bij beschikking van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 19 maart 1998 is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar kosten van levensonderhoud met ingang van 1 november 1997 vastgesteld op fl. 2.500,- per maand. De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [X] is bij die beschikking met ingang van 1 november 1997 vastgesteld op fl. 750,- per maand.

2.3.

Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

2.4.

Op 14 december 2016 heeft de familierechtbank te Bodrum (Turkije) besloten tot het erkennen en executeren van de beschikking van 19 maart 1998.

2.5.

De vrouw heeft nadien, op 10 juni 2017, een executiebevel uitgebracht, waaruit blijkt dat zij over de periode van 1 november 1997 tot en met 10 juni 2017 ter zake partner- en kinderalimentatie, inclusief rente, totaal 1.512.959,49 Turkse Lira vordert.

2.6.

Nadien is op verzoek van de man die incasso tijdelijk opgeschort bij beslissing van de rechtbank Handhavingsrecht te Bodrum van 20 juli 2017, waarna de man beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de familierechtbank te Bodrum van 14 december 2016.

2.7.

Het Gerechtshof te Izmir (Turkije) heeft op 21 december 2017 het vonnis van de rechtbank van de eerste aanleg, zijnde de familierechtbank te Bodrum, van 14 december 2016 vernietigd en bepaald dat het dossier naar de rechtbank in eerste aanleg moet worden gezonden.

3Het verzoek

De man vordert de rechtbank te verklaren voor recht:

- dat het recht op een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw door haar huwelijk met [A] per [2003] is vervallen/geëindigd;

- dat het recht op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen (toen) minderjarig kind [X] op [2001] , zijnde de datum waarop [X] 21 jaar is geworden, is vervallen/geëindigd;

- dat de vordering ter zake de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, door haar huwelijk met [A] per [2003] is vervallen/geëindigd, over de periode 1 november 1997 tot en met [2003] is verjaard;

- dat het recht op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen (toen) minderjarige kind [X] op [2001] , zijnde de datum waarop [X] 21 jaar is geworden, is vervallen/geëindigd, over de periode 1 november 1997 tot en met [2003] is verjaard; een en ander voor zover mogelijk bij voorraad.

4Het verweer tevens houdend zelfstandig verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank de man in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen. Zij verzoekt de rechtbank bij zelfstandig verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening binnen voornoemde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de nakosten tot een bedrag van € 131,- dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, op € 199,- en voorts de wettelijke rente over de proceskosten.

5De beoordeling

5.1.

Bij vonnis van deze rechtbank, team kanton en handelsrecht, is de onderhavige zaak in de stand waarin deze zich bevond, verwezen naar de sector familie- en jeugdrecht van deze rechtbank, locatie Almelo. Voorts is bepaald dat de zaak wordt voorgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

ten aanzien van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw

rechtsmacht en toe te passen recht

5.2.

Aangezien de man woonplaats heeft in het buitenland (Turkije), rijst allereerst de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Het verzoek betreft een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1 van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008, hierna Ali-vo), welke verordening een universeel toepassingsgebied kent. Omdat de vrouw, verweerster, haar woonplaats in Nederland heeft is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 sub a Ali-vo bevoegd van het verzoek kennis te nemen.

5.3.

De vrouw voert aan dat de verzoeken van de man niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat partijen reeds in Turkije een procedure voeren over de tenuitvoerlegging van de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 19 maart 1998. De rechtbank begrijpt dat de vrouw bedoeld heeft te stellen dat de rechtbank in deze daarom niet bevoegd is om over deze zaak te oordelen. Zij meent dat de rechtbank Overijssel niet als een adviesorgaan van een rechtbank in Turkije mag fungeren en dat de rechtbank zich niet dient te bemoeien met een lopende rechtszaak in Turkije.

5.4.

De rechtbank begrijpt de stelling van de vrouw aldus dat zij een beroep doet op de exceptie van litispendentie. Tussen Nederland en Turkije gelden geen verdragen of verordeningen die zien op de exceptie van litispendentie. De bepaling van artikel 12 Ali-vo geldt niet wanneer verzoeken aanhangig zijn voor het gerecht van een lidstaat van de Europese Unie en het gerecht dat zich niet in een lidstaat van de Europese Unie bevindt. Dit beroep moet daarom worden beoordeeld aan de hand van artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 12 Rv kan, indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerst bedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd. Deze regeling beoogt te voorkomen dat er gelijktijdig twee procedures tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp wordt gevoerd, wat inefficiënt is en het gevaar van tegenstrijdige uitspraken in zich bergt. De rechter is daartoe echter niet verplicht, het betreft een discretionaire bevoegdheid van de rechter.

5.5.

De vrouw heeft in 2016 in Turkije een procedure aanhangig gemaakt teneinde de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Zwolle ten uitvoer te leggen en te executeren. Zij tracht met die procedure alsnog achterstallige alimentatiebedragen te innen. Na door de man daartegen ingesteld hoger beroep is de zaak terugverwezen naar de rechtbank in eerste aanleg. De huidige door de man gestarte procedure betreft een verklaring voor recht te bepalen dat zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw is geëindigd en verjaard, zodat op grond daarvan de eerder genoemde beschikking van de arrondissementsrechtbank te Zwolle niet meer te executeren valt. Hoewel beide procedures feitelijk over het zelfde onderwerp - namelijk het al dan niet ten uitvoer leggen van de beschikking - gaan, is het naar het oordeel van de rechtbank niet te verwachten dat van tegenstrijdige beslissingen sprake zal zijn, nog daargelaten het feit dat een erkenning of ten uitvoer legging van een Turkse beslissing in Nederland niet aan de orde is. De procedure in Turkije betreft immers de tenuitvoerlegging van een Nederlandse beschikking. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het verloop van de procedure in Turkije af te wachten, ook gelet op het belang dat de man daarbij heeft. De rechtbank acht zich bevoegd om van het verzoek kennis te nemen en gaat aldus voorbij aan het verweer van de vrouw.

5.6.

Op grond van artikel 15 Ali-vo wordt het toepasselijke recht bepaald overeenkomstig de bepalingen in het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Protocol). Artikel 3 Protocol bepaalt dat toepasselijk is het recht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde. Nu de vrouw woonachtig is in Nederland, is Nederlands recht van toepassing.

het verzoek

5.7.

De man verzoekt om een verklaring voor recht. Dit kan bij verzoekschriftprocedure worden verzocht indien is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 3:302 jo 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW), namelijk dat het verzoek wordt ingesteld door een onmiddellijk bij een rechtsverhouding betrokken persoon en dat degene die de verklaring van recht vordert, voldoende belang heeft bij de rechtsvordering. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende belang heeft, nu de vrouw door haar voornemen om tot executie van de beschikking over te willen gaan onrechtmatig jegens de man handelt. Op grond daarvan acht de rechtbank aannemelijk dat de man een redelijk belang heeft bij een rechterlijke uitspraak in Nederland met betrekking tot zijn alimentatieplicht.

5.8.

Uit de overgelegde huwelijksakte van de [gemeente] blijkt dat de vrouw (anders dan de man in zijn verzoek naar voren brengt) op [2003] aldaar in het huwelijk is getreden met de heer [A] . De rechtbank overweegt dat uit de tekst van artikel 1:160 BW volgt dat de verplichting tot het verschaffen van alimentatie van rechtswege eindigt bij hertrouwen van de gerechtigde. Zij eindigt ook als de wederpartij is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd. Tussenkomst van de rechter is daartoe niet vereist.

5.9.

De vrouw stelt echter dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de alimentatieplicht langer voortduurt. Zij stelt daartoe dat het huwelijk met [A] kort heeft geduurd - [A] overleed kort daarna - en dat zij slechts voor zelfbescherming en veiligheid met hem was gehuwd, vanwege haar angst dat de man uit de gevangenis zou komen. Hoewel zij daarom in het huwelijk is getreden met de man voor wie zij op dat moment zorgde, kan het huwelijk niet worden gezien als een huwelijk waarbij zij verplicht zijn in elkaars levensonderhoud te voorzien, aldus de vrouw. De man betwist een en ander.

5.10.

De rechtbank is van oordeel dat de alimentatieplicht van de man van rechtswege is komen te vervallen op het moment dat de vrouw opnieuw in het huwelijk is getreden, en dus ook vervallen is op de door de man verzochte datum. De door haar geschetste bijzondere omstandigheden acht de rechtbank niet althans niet voldoende aannemelijk geworden en in deze ook niet relevant.

5.11.

Voorts bedraagt op grond van artikel 3:324 lid 3 BW de verjaringstermijn voor wat betreft hetgeen ingevolge de uitspraak bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald vijf jaren. Nu het verzoek betrekking heeft op de periode 1 november 1997 tot en met [2003] en gesteld noch gebleken is dat stuiting heeft plaatsgevonden, is de rechtbank met de man van oordeel dat de vordering van de vrouw ter zake haar levensonderhoud is verjaard.

5.12.

Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, zal de rechtbank de verzoeken van de man om een verklaring voor recht toewijzen.

ten aanzien van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de meerderjarige zoon

rechtsmacht en toe te passen recht

5.13.

De bevoegdheid ten aanzien van de bijdrage van de thans meerderjarige zoon dient eveneens te worden bepaald aan de hand van de regels van de Ali-vo. Als alimentatiegerechtigde dient in dit geval niet de vrouw maar de zoon [X] te worden aangemerkt. De zoon heeft geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten. Volgens de vrouw woont of verblijft de zoon in ieder geval niet in Nederland. De rechtbank kan daarom op grond van de artikel 3 tot en met 5 van de Ali-vo geen bevoegdheid aannemen. Hoewel de nationaliteit van de zoon evenmin bekend is geworden, acht de rechtbank het echter aannemelijk dat de zoon, gelet op de Nederlandse nationaliteit van zijn ouders, nog immer de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zij op grond van artikel 6 van de Ali-vo haar bevoegdheid kan ontlenen.

5.14.

Zoals reeds onder 5.4. is overwogen moet het beroep op de exceptie van litispendentie beoordeeld te worden aan de hand van artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ook in dit geval acht de rechtbank, gelijk in 5.5. is overwogen, zich bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank gaat ook voor wat betreft de bijdrage ten behoeve van de zoon voorbij aan het verweer van de vrouw.

5.15.

Op grond van het bepaalde in artikel 15 Ali-vo juncto artikel 4 lid 4 Haags Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen is op het verzoek ter zake de bijdrage ten behoeve van de zoon Nederlands recht van toepassing, zijnde het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit. Aangezien de verblijfplaats van de zoon niet bekend is, kan op grond daarvan immers geen recht worden aangewezen.

het verzoek

5.16.

Vaste rechtspraak is dat de ouder rechthebbende is op de onderhoudsbijdrage ten behoeve van het kind tot aan het moment dat het kind meerderjarig wordt, alsmede dat hij bevoegd is en ook na de meerderjarigheid van het kind bevoegd blijft, om hierover te procederen. Zodra het kind meerderjarig wordt, gaan de aanspraken op hem/haar over. Ook de bevoegdheid om daarover - dit wil zeggen over de aanspraken vanaf de meerderjarigheid - te procederen, berust dan bij het kind.

5.17.

In dit geval kan de vrouw slechts over de periode tot aan de meerderjarigheid van de zoon, dus tot [1998] , als zijn wettelijk vertegenwoordiger optreden. Over de periode daarna dient het kind zelf als procespartij in het geding te worden betrokken en als zodanig op te treden. Nu de man dat heeft nagelaten en slechts de vrouw in de procedure is betrokken, kan hij niet worden ontvangen in de verzoeken die betrekking hebben op de periode dat de zoon meerderjarig is.

5.18.

De rechtbank zal daarom voor recht verklaren dat het recht op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen (toen) minderjarige kind, [X] , geboren op [1980] , over de periode 1 november 1997 tot [1998] is verjaard.

de proceskosten

5.19.

Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

6De beslissing

De rechtbank:

6.1.

verklaart voor recht:

- dat het recht op een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw door haar huwelijk met [A] per [2003] is vervallen/geëindigd;

- dat de vordering ter zake de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, door haar huwelijk met [A] per [2003] is vervallen/geëindigd, over de periode 1 november 1997 tot en met 17 juli 2003 is verjaard;

- dat het recht op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen (toen) minderjarige kind, [X] , geboren [1980] , over de periode 1 november 1997 tot [1998] is verjaard;

6.3.

verklaart de man niet ontvankelijk in zijn overige verzoeken met betrekking tot [X] , de thans meerderjarige zoon van partijen;

6.4.

compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

6.5.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. A.A.J. Lemain en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2018 in tegenwoordigheid van M.T. Hovius-Huisman, griffier.

Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:

    door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

    door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733