Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11-10-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8950

Datum publicatie07-02-2019
Zaaknummer200.245.498-02
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW;
Familieprocesrecht; Executiegeschil / verz. schorsing uitv. bij voorr.; Belanghebbende;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Rb heeft aan moeder vervangende toestemming verleend om kind in te schrijven op basisschool X en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Vader verzoekt schorsing van de werking van de beslissing. Afgewezen. De GI is aangemerkt als belanghebbende en een termijn gegeven voor het indienen van een verweerschrift. Het Hof overweegt dat de GI in deze zaak echter niet als belanghebbende maar als informant aangemerkt dient te worden. Geen recht om verweer te voeren maar aan informatie van de GI wordt wel belang gehecht.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.245.498/02

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 463036)

beschikking van 11 oktober 2018 op het verzoek tot schorsing

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker, verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. T.C. Cooman te Utrecht,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster, verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M.S. Haas te Utrecht.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 14 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, aan de moeder vervangende toestemming verleend om [naam kind] in te schrijven op basisschool [naam school] in [plaats] en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2Het geding met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 28 augustus 2018;

  • het verweerschrift met producties en

  • een journaalbericht van mr. Cooman van 14 september 2018 met als producties een toelichting van mr. Cooman van dezelfde datum en producties S en TU.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vader bijgestaan door zijn advocaat, de moeder bijgestaan door mr. M. Tijseling, kantoorgenoot van mr. Haas. Namens Samen Veilig Midden-Nederland (verder: de GI) zijn [naam medewerkers] verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niemand verschenen.

2.3

Ten aanzien van de bij het journaalbericht van mr. Cooman van 14 september 2018 gevoegde toelichting van mr. Cooman van dezelfde datum heeft het hof ter mondelinge behandeling beslist dat deze buiten beschouwing wordt gelaten, onder verwijzing naar de twee-conclusie regel. Ingevolge artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) in verbinding met artikel 362 Rv geldt in hoger beroep de zogeheten twee-conclusie regel. Dit betekent dat partijen in één schriftelijk stuk hun standpunt uiteenzetten. Het aanvoeren van standpunten in nadere stukken is in beginsel niet meer mogelijk en in deze zaak is niet gebleken van een gerechtvaardigde uitzondering daarop.

De bij het journaalbericht van 14 september 2018 overlegde producties S en TU worden door het hof wel geaccepteerd.

3De motivering van de beslissing

3.1

Aan de orde is het verzoek van de vader schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing betreft. De moeder voert hiertegen gemotiveerd verweer.

3.2

Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, Rv kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.

3.3

Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.

  • i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.

  • ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.

  • iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.

  • iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.

  • v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde. Dat neemt niet weg dat ook dan de verzoeker die wijziging van de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wenst aan zijn verzoek ten grondslag kan leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.

3.4

Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geen expliciete motivering ten grondslag gelegd aan de beslissing tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de werking van de beschikking. Echter, gelet op het feit dat de rechtbank, op verzoek van partijen, versneld een beschikking heeft gegeven (namelijk twee weken na de mondelinge behandeling) is impliciet een motivering gegeven aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en daarbij heeft de rechtbank kennelijk een belangenafweging gemaakt. Het voorgaande betekent dat het voorliggende verzoek tot schorsing dient te worden getoetst aan het criterium zoals hiervoor genoemd onder (iv). Door de vader is echter op geen enkele wijze gesteld noch is gebleken dat in de bestreden uitspraak sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag. Ook heeft de vader geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Het hof is daarom met de vrouw van oordeel dat het verzoek van de vader om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking dient te worden afgewezen.

3.5

De moeder verzoekt de vader te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten van de moeder, thans begroot op € 3.512,40, dan wel de vader te veroordelen in de proceskosten begroot conform het liquidatietarief. Het hof ziet echter onvoldoende aanleiding om af te wijken van het in familiezaken gebruikelijke uitgangspunt de proceskosten te compenseren.

3.6

De GI heeft van de griffie een oproep ontvangen om als belanghebbende te verschijnen en aan haar is dienovereenkomstig een termijn gegeven voor het indienen van een verweerschrift. Het hof overweegt dat de GI in deze zaak echter niet als belanghebbende maar als informant aangemerkt dient te worden. Dat betekent dat de GI niet het recht heeft om verweer te voeren maar dat aan het verstrekken van informatie door de GI, zoals ter zitting ook is gedaan, wel belang wordt gehecht.

4De beslissing

Het hof:

wijst het verzoek van de vader af;

compenseert de kosten van het geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en R. Feunekes, bijgestaan door de griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Feunekes en is op 11 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733