Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 04-10-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8798

Datum publicatie01-02-2019
Zaaknummer200.237.386
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Omgang met grootouders/andere niet-ouders; Family/private life / nauwe pers. betrekking
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man fungeerde anderhalf jaar als sociale ouder van kind (5). De omstandigheid dat tussen moeder en haar vriend een relatiebreuk is ontstaan en sprake is geweest van geweld tussen hen, kan niet zonder meer worden aangemerkt als een gebeurtenis die de nauwe persoonlijke betrekking tussen man en dit kind verbreekt. Man dus ontvankelijk in verzoek tot omgang. Verzoek echter afgewezen. Omgang met de man in strijd met de zwaarwegende belangen van kind, gezien alles wat speelt (zie 5.8).

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.237.386

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 445966)

beschikking van 4 oktober 2018

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. C. Simmelink te Utrecht,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 december 2017 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 maart 2018;

- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;

- een journaalbericht van mr. Simmelink van 9 augustus 2018 met producties;

- een journaalbericht van mr. Willemsen van 23 augustus 2018 met producties;

- een journaalbericht van mr. Simmelink van 27 augustus 2018 met producties;

- de brief van 29 november 2017 van HSK Woerden, ter zitting overgelegd door

mr. Simmelink.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [naam medewerker] verschenen.

2.3

Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”

2.4

Desgevraagd heeft mr. Willemsen ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van de brief van HSK Woerden van 29 november 2017 ter mondelinge behandeling. Het hof heeft daarop beslist dat op die brief acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden is en het hof mr. Willemsen de gelegenheid heeft geboden behoorlijk van die brief kennis te nemen en zich deugdelijk voor te bereiden op een verweer daartegen.

3De feiten

3.1

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.

3.2

De moeder heeft twee kinderen: [naam kind 1] en [naam kind 2] . De onderhavige zaak heeft betrekking op [naam kind 2] (verder: [naam kind 2] ), geboren op 24 januari 2014 te [geboorteplaats] , over wie de moeder alleen het gezag uitoefent. [naam kind 2] woont bij de moeder.

4De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen is in geschil de (invulling van) het recht op omgang van de man met [naam kind 2] . Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen tussen [naam kind 2] en hem afgewezen.

4.2

De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. Hij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat tussen hem en [naam kind 2] een omgangsregeling wordt vastgesteld, bestaande uit een zaterdagochtend of zondagochtend van een uur onder begeleiding van TussenThuis, zijn ouders en/of zijn broer of een persoon waarmee beide partijen akkoord zijn, waarbij de omgang gefaseerd zal worden uitgebreid naar onbegeleide omgang als blijkt dat de omgang goed verloopt, naar een weekend per

14 dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 10.00 uur.

4.3

De moeder is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat sprake is van family life tussen [naam kind 2] en de man. Zij verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt zij het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen in die zin dat wordt vastgesteld dat geen sprake is van family life, een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [naam kind 2] , en deze voor het overige te bekrachtigen.

5. De motivering van de beslissing

5.1

Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.

5.2

Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van

het kind, ofb. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, ofc. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang

met zijn ouder heeft doen blijken, ofd. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

5.3

De man voert aan dat geen sprake is van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden. De relatie tussen partijen was niet kort, zeker gezien de leeftijd van [naam kind 2] . Zij was anderhalf toen de man in haar leven kwam. Hij heeft een grote rol gespeeld in die fase van het leven van [naam kind 2] . Tijdens de relatie van partijen was volgens de man geen sprake van fysiek geweld. Hij heeft ook nooit fysiek geweld gebruikt tegen de kinderen. [naam kind 2] is slechts aanwezig geweest bij één incident tussen partijen.

De man heeft therapie gevolgd bij een psycholoog en heeft deze therapie afgerond.

Hij heeft [naam kind 2] steeds gezien als zijn dochter en haar ook als zodanig behandeld.

[naam kind 2] kan zowel met hem als met de biologische vader een omgangsregeling hebben.

5.4

De moeder voert daartegen gemotiveerd verweer. In het incidenteel hoger beroep betoogt zij dat geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [naam kind 2] , althans dat deze gezien de gebeurtenissen en het tijdsverloop is verbroken dan wel geëindigd.

5.5

Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of tussen de man en [naam kind 2] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt in dit kader dat de man en de moeder een relatie kregen toen [naam kind 2] bijna twee jaar oud was en dat zij gedurende bijna een jaar, met de beide kinderen van de moeder, als gezin hebben samengewoond vanaf het moment dat [naam kind 2] ongeveer tweeënhalf jaar oud was. Partijen zijn weliswaar verdeeld over de vraag welk deel van de verzorging de man gedurende de samenwoning op zich nam, maar vast staat dat [naam kind 2] gedurende een aanzienlijk deel van haar jonge leven deel heeft uitgemaakt van het gezin van de moeder en de man.Voldoende aannemelijk is geworden dat de man voorafgaand aan de samenwoning op de maandagen en tijdens de samenwoning dagelijks een rol van betekenis heeft gespeeld in het leven van [naam kind 2] . Zij noemde hem in die tijd ‘papa’.

Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat tussen de man en [naam kind 2] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 1:377a BW en een band die kan worden aangemerkt als 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM.

5.6

Het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking ('family life') sluit niet uit dat deze door latere gebeurtenissen wordt verbroken. Uit de enkele omstandigheid dat contact tussen de man en [naam kind 2] gedurende een zeker tijdsverloop achterwege is gebleven, kan niet worden afgeleid dat het 'family life' tussen hen is verbroken. Slechts beschouwd in samenhang met andere, zwaarwegende, feiten en omstandigheden kan zodanig tijdsverloop een factor vormen bij het beantwoorden van de vraag of eenmaal bestaand 'family life' nadien is verbroken. Van dergelijke zwaarwegende feiten is het hof niet gebleken. De omstandigheid dat tussen de moeder en de man een relatiebreuk is ontstaan en er sprake is geweest van geweld tussen hen, kan niet zonder meer worden aangemerkt als een gebeurtenis die de nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [naam kind 2] verbreekt. Dat sprake zou zijn geweest van geweld van de man jegens [naam kind 2] is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan.

5.7

Dat betekent dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [naam kind 2] . Het hof komt vervolgens toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man. Het verzoek moet worden afgewezen als sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW, welke hiervoor in rechtsoverweging 5.2 zijn weergegeven. .

5.8

Het hof overweegt als volgt.

De man is noch de biologische, noch de juridische vader van [naam kind 2] , maar heeft gedurende ongeveer anderhalf jaar als haar sociale ouder gefungeerd. Hij heeft in die periode behalve tijd in het gezin, ook zelf tijd met haar doorgebracht en activiteiten met haar ondernomen. Hij beroept zich erop dat hij een band met [naam kind 2] heeft gekregen die belangrijk voor hem was en is. Hij mist haar en wil graag weer contact met haar.

De moeder voert aan dat de situatie binnen het gezin tijdens de relatie spanningsvol was en dat het de man aan pedagogische vaardigheden ontbrak. Zijn controlerende en onvoorspelbare gedrag veroorzaakte bij de beide kinderen angst. Zij moesten volgens de moeder op hun tenen lopen om te voorkomen dat de man negatief zou reageren. Vanaf het verbreken van de relatie gaat het beter met de kinderen, aldus de moeder. De moeder is van mening dat de man geen enkele rol meer in het leven van [naam kind 2] dient te spelen.

Onbetwist staat vast dat in elk geval de beëindiging van de relatie tussen partijen met geweld gepaard is gegaan alsmede dat er ook nu nog sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen partijen. Sinds de beëindiging van de relatie van partijen is inmiddels meer dan een jaar verstreken en is er geen contact meer tussen [naam kind 2] en de man. De raad heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen. De Raad vraagt zich af in hoeverre [naam kind 2] , gelet op haar jonge leeftijd en het feit dat ze niet meer naar de man vraagt, nog veel of intense herinneringen aan hem heeft. Voor het hervatten van het contact dient minimaal sprake te zijn van een goede verstandhouding tussen partijen en die ontbreekt.

Het hof volgt de raad in zijn advies. [naam kind 2] is een meisje van vijf jaar. Zij is nog volledig afhankelijk van de volwassenen om haar heen. Het hof kan op basis van hetgeen partijen hebben aangevoerd niet vaststellen hoe [naam kind 2] het contact met de man heeft ervaren. Partijen hebben daarover een uiteenlopende visie, evenals over het verloop en de kwaliteit van hun relatie. Vast staat wel dat de moeder niet achter contactherstel staat, dat de verhouding tussen partijen ernstig verstoord is en communicatie tussen hen ontbreekt. Het hof acht onder deze omstandigheden, gelet op de leeftijd van [naam kind 2] , haar afhankelijkheid van de moeder, de forse aantijgingen van de moeder jegens de man en het totaal ontbreken van onderling vertrouwen tussen partijen, omgang met de man in strijd met de zwaarwegende belangen van [naam kind 2] .

6De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van

27 december 2017.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en

H. Phaff, bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste raadsheer getekend door

mr. H. Phaff, en is op 4 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733