Gerechtshof Den Haag 18-12-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3795

Datum publicatie01-02-2019
Zaaknummer200.226.915/01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Titel 7 Wettelijke gemeenschap van goederen; Opzettelijk verzwijgen 3:194 BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verdeling huwelijksgemeenschap. Dat de man zonder toestemming van de vrouw en met een vervalste verkoopvolmacht percelen grond in Suriname onbevoegd aan zijn stichting heeft overgedragen, verdient geen schoonheidsprijs maar vormt geen grond voor toepassing van art. 3:194 lid 2 BW (opzettelijk verzwijgen). Geen aanleiding af te wijken van verdeling bij helfte, ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid. Wel wordt de man in de proceskosten in twee instanties veroordeeld.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.226.915/01

Zaaknummer rechtbank : C09/370781/HA ZA 10-2424

arrest van 18 december 2018

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te Den Haag,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. I. de Vink te Rijswijk ZH.

Het geding

Bij exploot van 25 april 2017, hersteld bij herstelexploot van 4 augustus 2017, is de vrouw in hoger beroep gekomen van twee door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnissen van 25 juni 2014 (hierna: het bestreden tussenvonnis) en 1 februari 2017 (hierna: het bestreden eindvonnis, hierna tezamen ook: de bestreden vonnissen).

Bij memorie van grieven, tevens houdende wijziging en vermeerdering van eis met producties heeft de vrouw zestien grieven en een voorwaardelijke grief aangevoerd.

Vervolgens heeft de vrouw een akte houdende overlegging producties genomen.

Bij memorie van antwoord met producties heeft de man de grieven bestreden.

De vrouw heeft een akte uitlating producties genomen.

De man heeft een antwoordakte genomen.

Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het bestreden tussenvonnis vastgestelde en bij het bestreden eindvonnis deels gerectificeerde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan uitgaat.

2. Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad en voor zover hier van belang - de man veroordeeld ter zake van de verkoop van de percelen grond in Suriname aan de vrouw te voldoen een bedrag 75.000,- Surinaamse dollar, om te rekenen in euro’s tegen de wisselkoers per de datum van de notariële transportakte, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.

3. De vrouw vordert dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de bestreden vonnissen gedeeltelijk - voor zover het hoger zich daartegen richt - te vernietigen, en (in lijn met hetgeen in eerste aanleg en in hoger beroep is aangevoerd) voorts,

primair
  • voor recht te verklaren dat de overdracht van het Surinaams onroerend goed op 17 april 2007 aan de stichting [volgt naam] ” nietig is wegens het ontbreken van een volmacht van de vrouw en de daaruit voortvloeiende beschikkingsonbevoegdheid van de man, dan wel omdat een geldige titel voor de overdracht daarvan ontbreekt;

  • de verdeling van deze onroerende goederen vast te stellen, waarbij aan de man wordt toebedeeld het Surinaams onroerend goed, en wordt vastgesteld dat aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag ter hoogte van 100% van de huidige waarde van het Surinaams onroerend goed toekomt, overeenkomstig het nog over te leggen taxatierapport van [naam taxateur] , althans een bedrag van € 244.116,-, althans een zodanig bedrag wegens overbedeling als het hof in goed justitie zal vermenen te behoren,

althans, een verdeling uit te spreken als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, in lijn met het in de dagvaarding gestelde en in het petitum gevorderde;

  • de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw ter zake overbedeling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het bedrag ter hoogte van 100% van de huidige waarde van het Surinaams onroerend goed conform de taxatie van [naam taxateur] , althans een bedrag van € 244.116,-, althans een zodanig bedrag wegens overbedeling als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, onder bepaling dat indien dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het arrest is voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd;

  • de man te veroordelen tot betaling van de door de vrouw geleden schade van € 2.268,75 ter zake de vaststelling van het onrechtmatig handelen van de man (te weten de kosten van de handschriftdeskundige), te verhogen met de wettelijke rente vanaf het moment van betaling;

  • te verklaren voor recht dat de man gehouden is de schade te betalen die de vrouw heeft geleden en nog lijdt door zijn onrechtmatig handelen ter zake de overdracht van het Surinaams onroerend goed, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

subsidiair
  • de man te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding jegens de vrouw ter zake de door hem jegens de vrouw gepleegde onrechtmatige daad door de overdracht van het Surinaams onroerend goed, althans tot betaling van een bedrag uit hoofde van zijn verplichtingen jegens de (ontbonden) huwelijksgemeenschap, althans de vrouw, ter hoogte van 100% van de huidige waarde van het onroerend goed, overeenkomstig het nog over te leggen taxatierapport van [naam taxateur] , althans € 244.116,-, althans 50% van de huidige waarde van het onroerend goed, althans € 122.056,-, althans een zodanig bedrag aan schadevergoeding als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, te verhogen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het plegen van de onrechtmatige daad op 17 april 2007;

  • de man te veroordelen tot betaling van de door de vrouw geleden schade van € 2.268,75 ter zake de vaststelling van het onrechtmatig handelen van de man (te weten de kosten van de handschriftdeskundige), te verhogen met de wettelijke rente vanaf het moment van betaling;

  • te verklaren voor recht dat de man gehouden is de schade te betalen die de vrouw heeft geleden en nog lijdt door zijn onrechtmatig handelen ter zake de overdracht van het Surinaams onroerend goed, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

meer subsidiair

- de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het bedrag ter hoogte van 50% van de huidige waarde van het Surinaams onroerend goed conform de taxatie van de [naam taxateur] , althans een bedrag van € 244.116,-, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrage, als zijnde de aan de vrouw toekomende waarde van de economische eigendom van de onroerende goederen die door de man ten titel van beheer zijn overgedragen aan de stichting waarvan hij de enige bestuurder is waartegenover de vrouw afstand zal doen van haar rechten uit hoofde van de overdracht van deze onroerende goederen aan de stichting, althans een zodanig bedrag ter zake van deze economische eigendom als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, onder de bepaling dat indien dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het arrest is voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijk rente is verschuldigd;

zowel primair als (meer) subsidiair
  • te bepalen dat deze uitspraak tevens is aan te merken als een akte benodigd voor de uitvoering van de voorgeschreven leveringshandelingen voor het aan de man toebedeelde onroerend goed en in de plaats treedt van de notariële en - voor zover nodig - onderhandse akte(n), indien de man niet binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis meewerkt aan het passeren van een akte tot levering van het aan hem toebedeelde onroerend goed;

  • de man te veroordelen in de proceskosten in beide instanties inclusief de kosten van de gelegde beslagen, de nakosten van de advocaat daarbij te begroten, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag waarop het arrest is gewezen aan de vrouw zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke wettelijk rente verschuldigd is.

4. De man concludeert dat het hof - eventueel onder aanvulling en verbetering van gronden - zal bekrachtigen de bestreden vonnissen, kosten rechtens.

Procesrechtelijk

5. De vrouw heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd. Nu de man daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof recht doen op die gewijzigde eis.

Inleiding

6. Het gaat in deze zaak om het volgende. Het huwelijk van partijen - die beiden sinds 1971 woonachtig zijn in Nederland - is [in] 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 31 mei 2006 van de rechtbank te ’s-Gravenhage in de registers van de burgerlijke stand. Bij voormelde echtscheidingsbeschikking is geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap, alsmede dat het huwelijksgoederenregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht. Tevens is bij die echtscheidingsbeschikking de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap partieel verdeeld.

7. Onverdeeld is gebleven een aantal percelen grond in Suriname. Tussen partijen staat in hoger beroep vast dat deze percelen op de door de rechtbank bepaalde peildatum van 31 augustus 2006 (datum ontbinding huwelijksgemeenschap) tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoorden.

8. Op 17 april 2007 heeft de man de percelen grond in Suriname - handelend voor zich in privé en volgens de akte als gevolmachtigde van de vrouw - voor een koopsom van eenhonderd vijftigduizend Surinaamse dollar overgedragen aan de te Paramaribo (Suriname) gevestigde Stichting [volgt naam] ” (hierna ook: de stichting), waarvan hij zelf enig bestuurder is.

Omvang en kern van het geschil

9. Gelet op de standpunten van partijen en het gevorderde, ziet dit hoger beroep uitsluitend op verkoop en levering van de percelen grond in Suriname aan de stichting.

10. Het hof zal de grieven van de vrouw gezamenlijk behandelen. Het hof merkt op dat het hoger beroep mede ertoe kan dienen eventuele omissies in eerste aanleg te herstellen.

Verdeling

11. In de kern stelt de vrouw zich op het standpunt dat de man de percelen grond in Suriname zonder haar toestemming - want met gebruikmaking van een vervalste verkoopvolmacht die nooit door haar is afgegeven - en voor een te lage prijs aan de stichting heeft overgedragen. De vrouw wenst primair dat de overdracht van de percelen aan de stichting nietig wordt verklaard wegens beschikkingsonbevoegdheid van de man, dan wel omdat een geldige titel voor overdracht ontbreekt. Aangezien de overdracht nietig is, behoren de percelen grond in Suriname nog steeds tot de ontbonden gemeenschap en dienen deze alsnog verdeeld te worden op de door haar gevorderde wijze, aldus de vrouw.

12. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Volgens de man was de handtekening onder de verkoopvolmacht wel degelijk door de vrouw zelf geplaatst en was zij het eens met en op de hoogte van de overdracht aan de stichting. Naar de mening van de man zijn de percelen voor een reële prijs overgedragen aan een derde en niet meer voor verdeling vatbaar. Het is uitgesloten dat het Hypotheekkantoor te Paramaribo meer dan tien jaar na dato deze overdracht ongedaan zal maken, aldus de man.

13. Mede gelet op de toelichting op haar eerste grief onder randnummer 26 van de memorie van grieven, begrijpt het hof de primaire vordering van de vrouw aldus dat zij ook in hoger beroep vordert dat het hof in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen de verdeling van de percelen grond in Suriname vaststelt alsof de overdracht van deze percelen aan de stichting niet heeft plaatsgevonden, nu de man daartoe niet beschikkingsbevoegd was.

Geldigheid verkoopvolmacht

14. Het hof zal eerst beoordelen of de man - zoals de vrouw stelt - bij de overdracht van de percelen in Suriname gebruik heeft gemaakt van een valselijk gelegaliseerde verkoopvolmacht voorzien van een vervalste handtekening van de vrouw.

15. De rechtbank heeft de vrouw het tegenbewijs opgedragen van de voorshands door de rechtbank bewezen geachte stelling van de man dat de handtekening op de verkoopvolmacht afkomstig is van de vrouw en dat deze volmacht derhalve geldig is.

16. De vrouw heeft in eerste aanleg en in hoger beroep onder meer de volgende bewijsmiddelen bijeengebracht:

  • een deskundigenbericht van het Nationaal Forensisch Instituut van 15 april 2016 waaruit blijkt dat bij de onderzoeker op basis van zijn onderzoek aan de hand van het hem ter beschikking gestelde materiaal zwaarwegende grond voor twijfel aan de authenticiteit van de betwiste handtekening bestaat;

  • een brief van 30 juli 2008 van de Dienst Burgerzaken van de gemeente Den Haag aan de voormalige juridisch adviseur van de vrouw waarin wordt bericht dat de heer [naam ambtenaar] , die de handtekening van de vrouw gelegaliseerd zou hebben, niet bij de Dienst Burgerzaken bekend is. Voorts wordt geadviseerd proces-verbaal op te laten maken inzake de onderhandse verkoopvolmacht bij de regiopolitie Haaglanden;

  • een brief van 2 september 2014 van de Dienst Burgerzaken aan de huidige advocaat van de vrouw waarin wordt meegedeeld dat de geplaatste legalisatie op de onderhandse verkoopvolmacht op diverse plaatsen niet correct is ingevuld, met name:

 de persoon [naam ambtenaar] is nooit in dienst geweest van de dienst Burgerzaken

 het datumstempel is niet gebruikt door de dienst Burgerzaken

 de wijze van invulling van de geslachtsnaam wijkt af van de Haagse manier van invullen te weten: geslachtsnaam, voornaam. Mevr. of heer wordt niet geplaatst in de legalisatie.

De betaalde leges zijn wel correct;

  • een brief van 13 januari 2009 van de Dienst Burgerzaken aan de toenmalig juridische adviseur van de vrouw waarin wordt vermeld dat de Dienst Burgerzaken naar aanleiding van de brief van 30 september 2008 van die juridische adviseur proces-verbaal op heeft laten maken;

  • een e-mailbericht van 10 januari 2018 van de Backoffice Burgerzaken Advies te Den Haag aan de huidige advocaat van de vrouw waarin voor de door de advocaat gestelde vragen:

 is het mogelijk dat de legalisatie gedaan zou kunnen worden door een stagiaire of tijdelijke arbeidskracht;

 kunt u nagaan of de persoon [naam ambtenaar] ooit als stagiaire, tijdelijke arbeidskracht of anderszins werkzaamheden heeft verricht voor de Dienst Burgerzaken in 2007;

 kan iemand namens de Dienst Burgerzaken een eigen format voor legalisaties hanteren;

 kan het zijn dat een stempel van de Dienst Burgerzaken is gestolen of verdwenen is,

deels wordt verwezen naar de antwoorden in de brief van 22 augustus 2014 (het hof begrijpt: 2 september 2014) van de Dienst Burgerzaken en waarin voorts wordt gemeld dat legalisaties alleen worden gedaan door medewerkers in vaste dienst;

- een aanvullende schrift- en documentonderzoek van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 6 november 2017 waarin op basis van aanvullende vergelijkingshandtekeningen van de vrouw, namelijk die op de akte van berusting van 18 juni 2006, wordt geconcludeerd: “Nu ik meer vergelijkingsmateriaal heb ontvangen, bestaat de aanleiding om de eerder getrokken conclusie te versterken. De betwiste handtekening is naar mijn mening door overtrekken en/of doordrukken tot stand gekomen. In vakjargon: de betwiste handtekening is door toepassing van listige kunstgrepen vervaardigd. Bij projectie van de thans ontvangen vergelijkingshandtekening op de betwiste handtekening (….), blijkt dat de schriftsporen in een dusdanige mate dekkend zijn dat dient te worden geconcludeerd dat sprake is geweest van overtrekken of doordrukken.”

17. Het hof stelt voorop dat de waardering van het bewijs aan de rechter is overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. De voormelde correspondentie met Dienst Burgerzaken van de gemeente Den Haag is naar het oordeel van het hof op zich al voldoende om het voorshands bewezen geachte - te weten dat de handtekening op de verkoopvolmacht die van de vrouw is - te ontzenuwen. Daarnaast acht het hof van belang de inhoud van de deskundigenonderzoeken van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau. In het aanvullende onderzoek van dit bureau wordt het oordeel van de deskundige dat op basis van zijn onderzoek aan de hand van het hem ter beschikking gestelde materiaal zwaarwegende grond voor twijfel aan de authenticiteit van de betwiste handtekening bestaat, op basis van nieuw door de vrouw ter beschikking gesteld vergelijkingsmateriaal bevestigd en versterkt. De onderzoeker concludeert in het aanvullende rapport klip en klaar dat de handtekening van de vrouw onder de onderhandse verkoopvolmacht door toepassing van listige kunstgrepen is vervaardigd.

18. Gelet op de door de vrouw bijeengebrachte bewijsmiddelen, acht het hof - anders dan de rechtbank - bewezen dat de man de percelen grond in Suriname met gebruikmaking van een niet door de vrouw ondertekende, vervalste verkoopvolmacht, derhalve zonder toestemming van de vrouw heeft overgedragen. Aan al hetgeen de man omtrent de verkoopvolmacht heeft gesteld alsmede aan zijn bewijsaanbod dat daarop ziet, komt het hof niet meer toe. De derde grief van de vrouw die ziet op de door de rechtbank gehanteerde bewijslastverdeling behoeft, bij gebreke van belang daarbij, evenmin bespreking.

19. Het vorenstaande brengt mee dat de man in de rechtsverhouding met de vrouw de percelen grond in Suriname onbevoegd heeft overgedragen aan de stichting. Nergens is uit gebleken waarom de man wel bevoegd zou zijn deze percelen over te dragen. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de percelen grond in Suriname in de onderlinge rechtsverhouding tussen de man en de vrouw nog steeds tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoren en dat de waarde alsnog verdeeld moet worden. Aan al hetgeen de man omtrent de overdracht van de percelen heeft gesteld alsmede aan zijn bewijsaanbod dat daarop ziet, komt het hof niet meer toe. De goede trouw waarop de man zich beroept, ziet alleen op de rechtsverhouding tussen de man en de stichting en niet op die tussen de man en de vrouw, zodat het hof daarmee geen rekening houdt.

20. Beoordeeld dient thans te worden voor welke waarde de percelen in de verdeling moeten worden betrokken.

Waardering

21. Voor de waardering van de percelen grond in Suriname moet in beginsel volgens vaste jurisprudentie worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Nu de percelen grond in goederenrechtelijke zin niet meer tot de gemeenschap behoren (voor zover het hof bekend is de overdracht aan de stichting op zichzelf niet vernietigd), kunnen deze niet meer verdeeld worden. Wel kan in de onderlinge verhouding tussen partijen de waarde van de percelen in de verdeling worden betrokken. In dit specifieke geval dient op basis van de redelijkheid en billijkheid de waarde van de percelen naar het oordeel van het hof vastgesteld worden op de datum van dit arrest dan wel een datum die dicht daarbij in de buurt komt. Of ten tijde van de overdracht van het onroerend goed in 2007 een te lage verkoopprijs is gehanteerd, zoals de vrouw stelt, kan derhalve buiten bespreking blijven.

22. Het hof ziet aanleiding voor de waardering van de percelen grond in Suriname aan te knopen bij de door de vrouw in hoger beroep overgelegde taxatierapporten met toelichting (producties 7, 8 en 9 bij akte van 27 februari 2018). Hierin wordt de totale waarde van de percelen in begin 2018 gesteld op een bedrag van € 338.635,-. Het hof gaat ervan uit dat deze waarde niet dan wel niet veel zal afwijken van de waarde op de datum van dit arrest. De man heeft weliswaar aangevoerd dat hij niet betrokken is geweest bij het opstellen van die taxatierapporten, dat enkel sprake is van een zichttaxatie, dat er fouten in de rapporten staan en dat waarschijnlijk geen objectvergelijking is toegepast zodat de taxaties onjuist zijn, maar heeft van zijn kant geen enkele relevante waardering van de percelen in 2018 in het geding gebracht. Dit had naar het oordeel van het hof wel op zijn weg gelegen, gelet op de standpunten van de vrouw.

23. Het hof gaat voorbij aan het verzoek van de man een onafhankelijk beëdigd taxateur en makelaar te Suriname benoemen die de onderhandse verkoopwaarde van de percelen grond in Suriname per 17 april 2007 dient vast te stellen, nu deze datum niet de juiste peildatum is. Om diezelfde reden gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod van de man ter zake de waarde van de percelen grond in Suriname op 7 april 2007. De man geeft voorts niet concreet aan welke data hij bedoelt met de zinssnede: ‘en zo nodig op latere data’, zodat het hof daar eveneens aan voorbij gaat.

Verdeling bij helfte?

24. De vrouw meent dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man op grond van het huwelijksvermogensrecht bij helfte zou delen in de waarde van het onroerend goed, aangezien hij de percelen grond in Suriname met gebruikmaking van een vervalste volmacht heeft vervreemd en jarenlang als enige heeft gebruikt. Zij wenst primair en mede analoog aan artikel 3:194 lid 2 BW een bedrag uit overbedeling van 100% van de waarde ten tijde van de verdeling te ontvangen, door haar gesteld op het voormelde bedrag van € 338.635,- overeenkomstig de door haar in hoger beroep overgelegde taxatierapporten met toelichting.

25. De man stelt zich op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de volledige waarde van de percelen in Suriname aan de vrouw zou toekomen. Volgens de man is de vrouw door de overdracht aan de stichting niet in een ongunstiger positie komen te verkeren omdat zij - al dan niet in het kader van verdeling - nog steeds aanspraak kan maken op de helft van de door de man ontvangen koopsom, dan wel op de helft van de waarde van het onroerend goed te Suriname. Van een verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van de percelen als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 dat zou leiden tot verbeurte van zijn aandeel in het goed aan de vrouw is geen sprake, aldus de man.

26. Het hof overweegt als volgt. Op grond van de hoofdregel van artikel 1:100 BW hebben partijen een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap en dient deze bij helfte te worden verdeeld. In zeer uitzonderlijke omstandigheden kan van de verdeling bij helfte worden afgeweken. Een dergelijke afwijking kan slechts worden aangenomen wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap. Een dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheid doet zich in het onderhavige geval naar het oordeel van het hof niet voor. Artikel 3:194 lid 2 BW is in het onderhavige geval niet van toepassing. De vrouw was op de hoogte van het feit dat de percelen grond tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap van partijen hebben behoord. Van verduistering door de man is derhalve geen sprake. Dat de man zonder toestemming van de vrouw de percelen grond onbevoegd aan de stichting heeft overgedragen, verdient geen schoonheidsprijs maar vormt geen grond voor toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW.

27. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, stelt het hof de waarde van de percelen grond in Suriname vast op een bedrag van € 338.635,-, waarvan in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap toekomt aan de vrouw de helft, ofwel € 169.317,50. Het hof zal overeenkomstig bepalen.

Proceskosten

28. De vrouw wenst dat de man alsnog wordt veroordeeld in de kosten van zowel de procedure in eerste aanleg - daaronder begrepen de kosten van de door haar ingeschakelde partijdeskundige en de kosten van het door haar gelegde beslag - als de procedure in hoger beroep. De man verweert zich daartegen.

29. Het hof ziet in de specifieke omstandigheden van deze zaak aanleiding de man als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep te veroordelen. Hieronder vallen niet de kosten van het partijdeskundigenonderzoek en de kosten van het beslag. Artikel 239 Rv. ziet niet op dergelijke kosten en artikel 6:96 lid 2 BW evenmin, nu deze bepaling veronderstelt dat reeds een andere wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Dit is in casu niet het geval aangezien het hof de zaak afdoet op de primaire vordering van de vrouw, welke vordering is gestoeld op verdeling en niet op onrechtmatige daad.

30. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer aangezien die niet relevant zijn voor het onderhavige oordeel.

31. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden vonnissen voor zover:

  • de man daarin is veroordeeld ter zake van de verkoop van de percelen grond in Suriname aan de vrouw te voldoen een bedrag 75.000,- Surinaamse dollar, om te rekenen in euro’s tegen de wisselkoers per de datum van de notariële transportakte, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening

  • het de proceskostenveroordeling betreft

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt de man om ter zake de percelen grond in Suriname aan de vrouw te betalen de somma van € 169.317,50 en bepaalt dat indien dit bedrag niet binnen vier weken na betekening van het arrest is voldaan, daarover vanaf het verstrijken van die vier weken wettelijke rente is verschuldigd;

veroordeelt de man in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep tot aan deze uitspraak begroot op € 15.019,50

en als volgt gespecificeerd:

eerste aanleg

- € 1.545,- griffierecht

- € 7.105,- advocaatkosten

hoger beroep

- € 1.628,- griffierecht

- € 4.741,50 advocaatkosten;

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en A.E. Sutorius-van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733