Rechtbank Den Haag 05-12-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14883

Datum publicatie31-01-2019
ZaaknummerC/09/501306 / FA RK 15-9486, C/09/509308 / FA RK 16-2909
ProcedureBeschikking
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR ouderlijke verantwoordelijkheid; IPR en alimentatie; IPR huwelijksvermogensrecht;
Pensioen; Pensioenverevening
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Echtscheiding met nevenvoorzieningen van in Frankrijk wonende NL echtelieden. NL rechter rechtsmacht en NL recht toepasselijk: echtscheiding, hoofdverblijf, zorgverdeling, kinder- en partneralimentatie en afwikkeling huwelijksvermogen. NL rechter geen rechtsmacht t.a.v. verzoek uitsluitend gebruik in Frankrijk gelegen echtelijke woning (art. 4 lid 3 onder a Rv).
In huwelijksvoorwaarden d.d. 30-09-1995: geen verrekening van de pensioenen. Rb: daarmee hebben partijen ook pensioenverevening uitgesloten (HR 19-11-20101).

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummers: FA RK 15-9486 (echtscheiding)

FA RK 16-2909 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)

Zaaknummers: C/09/501306 (echtscheiding)

C/09/509308 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)

Datum beschikking: 5 december 2018

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 4 december 2015 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,

wonende te Frankrijk,

advocaat: eerst mr. E.K.E. van Herk, nu mr. S. Hussl te Amersfoort.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende]

de man,

wonende te Frankrijk,

advocaat: mr. M. van Riet-Holst te Utrecht.

Procedure

De rechtbank heeft bij beschikking van 4 oktober 2016 de behandeling van het verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen.

De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:

  • de brief van 19 oktober 2018, met bijlagen, van de zijde van de man;

  • het F9-formulier van 19 oktober 2018, met bijlagen, inhoudende aangepaste en aanvullende verzoeken van de zijde van de vrouw;

  • het faxbericht van 29 oktober 2018 van de zijde van de vrouw.

Op 31 oktober 2018 is de zaak ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw bijgestaan door hun advocaten.

Verzoek en verweer

De vrouw heeft per brief van 19 oktober 2018 op bepaalde punten haar eerder ingediende verzoeken aangepast, aangevuld (en deels ingetrokken) en geconcretiseerd. Hiernaast is een aantal nieuwe verzoeken ingediend.

Het verzoek van de vrouw strekt thans tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:

- bepaling dat de minderjarige kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben, met ingang van de datum waarop zij na verkoop van de echtelijke woning zelfstandige woonruimte betrekt;

- bepaling dat de kinderen de helft van de tijd bij de vrouw en de helft van de tijd bij de man verblijven en dat deze regeling na verkoop van de echtelijke woning moet worden geëvalueerd en zo nodig moet worden aangepast;

- bepaling dat de man – met ingang van de datum waarop de vrouw zelfstandige woonruimte betrekt, na verkoop van de echtelijke woning – gehouden is de vrouw een bedrag van € 598,- per kind per maand aan kinderalimentatie te voldoen bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand een en ander te vermeerderen met enige tegemoetkoming vanuit de overheid die de man voor de kinderen ontvangt, althans de kinderalimentatie vast te stellen op een bedrag dat de rechtbank juist acht en te bepalen dat partijen de schoolkosten van de kinderen – voor zover die de in Frankrijk gangbare kosten overschrijven – bij helfte voor hun rekening dienen te nemen;

- met ingang van de datum waarop de vrouw – na ontbinding van het huwelijk – zelfstandige woonruimte betrekt: bepaling van de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 5.000,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans de partneralimentatie vast te stellen op een bedrag per maand dat de rechtbank juist acht en te verstaan dat de man gehouden is om 100% van de met de echtelijke woning verband houdende lasten (waaronder de hypotheekrente) te voldoen, zolang partijen gezamenlijk eigenaar zijn van die woning, althans de beslissing op de partneralimentatie aan te houden tot de datum waarop duidelijk is welk vermogen de vrouw zal overhouden uit de verdeling/verrekening die nog tussen partijen moet plaatsvinden. Aanvullend bepaling dat tot de ingangsdatum van de partneralimentatie de financiële situatie doorloopt zoals hij thans is, in die zin dat de man de volledige salarissen van partijen op de en/of rekening stort en de lopende kosten van de huishouding daaruit betaald worden;

- bepaling dat de echtelijke woning staande en gelegen in Frankrijk, te [echtelijke woning] bestens zal worden verkocht aan een derde en dat partijen de netto verkoopopbrengst – na aflossing van de leningen afgesloten bij BNP en ING en de lening bij de ouders van de vrouw waarvoor partijen beiden aansprakelijk zijn – bij helfte dienen te verdelen;

- verklaring voor recht dat partijen over en weer niets verschuldigd zijn ter zake de uitvoering van het periodieke verrekenbeding opgenomen in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden;

- voorwaardelijk, indien de rechtbank zou bepalen dat de vrouw uit hoofde van het verrekenbeding enig bedrag aan de man dient te voldoen, bepaling dat dit bedrag pas opeisbaar is dan wel pas voldaan dient te worden nadat de vrouw de beschikking heeft over haar deel van de verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke echtelijke woning te Frankrijk;

- verklaring voor recht dat partijen gehouden zijn de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken te verevenen conform de Wet VPS en dat enig opgebouwd partnerpensioen premievrij voor de vrouw gereserveerd blijft;

- veroordeling van de man om binnen één maand na de in dezen te wijzen beschikking een bedrag van € 141.175,04 netto aan de vrouw te voldoen op grond van de huwelijkse voorwaarden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de datum der algehele voldoening;

- bepaling dat de vrouw met uitsluiting van de man bevoegd zal zijn tot het gebruik van de woning staande en gelegen te Frankrijk te [echtelijke woning] en de tot de inboedel daarvan behorende zaken, gedurende zes maanden na inschrijving van de ten deze te wijzen echtscheidingsbeschikking en de man te verbieden de woning zonder voorafgaande toestemming van de vrouw te betreden;

- veroordeling van de man om binnen twee weken na de in dezen te wijzen beschikking aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 7.500,- en € 10.000,- ter zake teveel betaalde kosten van de huishouding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de datum der algehele voldoening;

- veroordeling van de man om binnen twee weken na de in dezen te wijzen beschikking aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 2.200,- ter zake het door hem van de bankrekening ten name van de vrouw bij BNP met nummer . [nr.] opgenomen bedrag d.d. 3 augustus 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de datum der algehele voldoening;

- veroordeling van de man om binnen twee weken na de in dezen te wijzen beschikking aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 23.544,50 ter zake de verdeling van het saldo op de gezamenlijke bankrekening Banque Cantonale Vaudoise [gezamenlijk bankrekening] , waarbij deze bankrekening aan de man wordt toebedeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de datum der algehele voldoening;

- veroordeling van de man om binnen twee weken na de in dezen te wijzen beschikking op de bankrekeningen van de kinderen de door hem opgenomen bedragen terug te storten en derhalve de man te veroordelen om € 1.037,40 te storten op rekeningnummer [bankrekening kind1] t.n.v. [kind1] en € 2.106,24 te storten op rekeningnummer [bankrekening kind2] t.n.v. [kind2] , en € 1.000,-- te storten op rekeningnummer [bankrekening kind3] t.n.v. [kind3] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de datum der algehele voldoening;

- bepaling dat alle huuropbrengsten voortkomende uit de verhuur van de echtelijke woning staande en gelegen te Frankrijk te [echtelijke woning] (“ [naam villa] ”) gestort dienen te worden op de gezamenlijke rekening van partijen bij [gezamenlijke rekening pp] ;

een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

De man voert verweer, welk verweer hierna zal worden besproken.

De man heeft zijn eerder ingediende verzoeken – die staan geformuleerd in de beschikking van deze rechtbank van 4 oktober 2016 – gehandhaafd.

Beoordeling

Echtscheiding

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank zal op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.

Ontvankelijkheid

De rechtbank stelt vast dat geen door beide ouders ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen.

Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).

De rechtbank is van oordeel dat de man en de vrouw voldoende hebben gemotiveerd dat het gedurende de procedure redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken een door hen beiden getekend ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het voor de man en de vrouw op dit moment nog onduidelijk is hoe zij hun beider levens en het ouderschap willen gaan inrichten op het moment dat de echtelijke woning – waar zij nu nog beiden wonen – zal zijn verkocht. De afspraken die zij moeten maken over hun minderjarige zoon [kind3] hangen nauw samen met deze toekomstige situatie. Het is de ouders tot op heden niet gelukt om afspraken te maken over de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie voor [kind3] voor de toekomstige situatie dat zowel de man als de vrouw andere woonruimte betrekt. De rechtbank gaat er – zoals hierna ook wordt overwogen – vanuit dat de man en de vrouw de huidige situatie voorlopig zullen handhaven. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.

Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de man en de vrouw ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.

Inhoudelijke beoordeling

De vrouw en de man hebben beiden, in 2015 respectievelijk 2016, verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft destijds na de mondelinge behandeling van

6 september 2016 – op verzoek van beide partijen – de beslissing inzake de echtscheiding (en alle nevenvoorzieningen) aangehouden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2018 heeft de man aangegeven dat wat hem betreft de echtscheiding nog niet behoeft te worden uitgesproken. De vrouw heeft in reactie hierop gesteld dat zij volhardt in haar wens om te scheiden en hierbij heeft zij uitdrukkelijk aangegeven dat zij wenst dat de echtscheiding nu wel wordt uitgesproken.

De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft de door de vrouw gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk niet betwist én heeft bovendien ook zelf verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De duurzame ontwrichting staat dus vast, zodat de daarop steunende wederzijdse verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn. De rechtbank zal dan ook de echtscheiding uitspreken.

Uitsluitend gebruik echtelijke woning

De vrouw verzoekt de rechtbank om te bepalen dat zij met uitsluiting van de man bevoegd zal zijn tot het gebruik van de woning (met inboedel) te Frankrijk.

De Nederlandse rechter heeft – zoals tijdens de zitting al aangegeven – op grond van artikel 4 lid 3 onder a Rv geen rechtsmacht ten aanzien van dit verzoek, nu de woning in Frankrijk is gelegen. De rechtbank verklaart zich dan ook onbevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.

Hoofdverblijfplaats en verdeling zorg- en opvoedingstaken [kind3]

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Blijkens artikel 12 lid 1 Brussel II-bis zijn de gerechten van een lidstaat in de uitoefening van hun bevoegdheid ter zake van een verzoek om echtscheiding ook bevoegd voor elke met dit verzoek samenhangende kwestie inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid indien:

a. ten minste één van de echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt; en

b. de bevoegdheid van deze gerechten uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze door de echtgenoten en door de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, is aanvaard op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.

Nu beide ouders belast zijn met het gezag over [kind3] is voldaan aan het vereiste onder lid 1 sub a. Voorts hebben de ouders – de personen die de ouderlijke bevoegdheid dragen – de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ondubbelzinnig aanvaard, nu zij zich niet op de onbevoegdheid van de rechtbank ter zake hebben beroepen en beide ouders verzoeken betreffende [kind3] bij de Nederlandse rechter hebben ingediend. De rechtbank is voorts van oordeel dat het aannemen van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter door het belang van [kind3] wordt gerechtvaardigd. Hoewel [kind3] zijn gewone verblijfplaats momenteel in Frankrijk heeft, acht de rechtbank zich op basis van hetgeen tijdens de zitting is besproken en de overgelegde stukken voldoende voorgelicht om in deze zaak gelijktijdig met de echtscheidingsbeslissing een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich op grond van artikel 12 lid 1 Brussel II-bis bevoegd om kennis te nemen van de nevenverzoeken inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. De rechtbank zal hier Nederlands recht op toepassen.

Inhoudelijke beoordeling

De rechtbank is uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken het volgende gebleken. De man en de vrouw wonen sinds 2005 met [kind1] , [kind2] en [kind3] in Frankrijk. Zij zijn na het feitelijk verbreken van hun relatie in 2015 samen, als gezin, in de echtelijke woning in [plaats echtelijke woning] blijven wonen. De echtelijke woning staat inmiddels geruime tijd te koop, maar de man en de vrouw zijn er nog niet in geslaagd om een koper te vinden. De man en de vrouw wonen tot op heden nog samen in de echtelijke woning.

De rechtbank begrijpt dat de vrouw wil dat een beslissing wordt genomen over wie (met uitsluiting van de ander) in de echtelijke woning mag blijven wonen totdat deze is verkocht, omdat de vrouw eigenlijk niet langer samen met de man in de woning wil verblijven. De Nederlandse rechter kan echter niet beslissen dat een van partijen gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de woning waarbij de ander de woning moet verlaten, nu zij daartoe – zoals hiervoor overwogen – niet bevoegd is. De rechtbank zal er dan ook vanuit gaan dat de man en de vrouw de huidige situatie voorlopig zullen voortzetten, in die zin dat zij nog (samen met de kinderen) in de echtelijke woning blijven wonen en grotendeels een gezamenlijke huishouding blijven voeren. De rechtbank acht het niet opportuun om nu al een beslissing te nemen, vooruitlopend op de toekomstige, en voor alle betrokkenen nog onzekere situatie dat de echtelijke woning zal zijn verkocht. Dit kan immers – zoals beide partijen zelf ook hebben aangegeven – nog geruime tijd duren.

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw, om de hoofdverblijfplaats van [kind3] met ingang van de datum waarop zij na verkoop van de echtelijke woning zelfstandige woonruimte betrekt bij haar te bepalen, dan ook afwijzen. Nu de rechtbank als uitgangspunt neemt dat de man en de vrouw samen met de kinderen in de echtelijke woning blijven wonen, ziet zij voorts geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [kind3] bij de man te bepalen zolang de echtelijke woning nog niet is verkocht én ziet zij evenmin aanleiding om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [kind3] vast te stellen. De rechtbank zal de verzoeken van de man en de vrouw op deze punten afwijzen.

De rechtbank zal aldus beslissen.

Kinderalimentatie [kind3]

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu het verzoek om kinderalimentatie als nevenverzoek is ingediend in de echtscheidingsprocedure, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 onder c van de Alimentatieverordening rechtsmacht toe ten aanzien van dit verzoek.

Op het verzoek tot alimentatie voor [kind3] zal de rechtbank op grond van artikel 7 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, conform de afspraak tussen de man en de vrouw, Nederlands recht toepassen.

Inhoudelijke beoordeling

De rechtbank constateert dat het verzoek van de vrouw betreffende de kinderalimentatie ziet op de toekomstige situatie dat de echtelijke woning is verkocht en partijen beiden een eigen woning hebben. De rechtbank zal – onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen – dit verzoek van de vrouw afwijzen. Het is immers nog niet bekend bij welke ouder [kind3] tegen die tijd zijn hoofdverblijfplaats zal hebben en hoe de man en de vrouw de zorg- en opvoedingstaken zullen gaan verdelen. Verder kan de rechtbank op dit moment niet inschatten hoe de financiële situatie van beide partijen dan is en wat dit voor gevolgen heeft voor de verdeling van de kosten van [kind3] over beide ouders.

De rechtbank ziet hiernaast geen aanleiding om, zoals de man verzoekt, de beslissing ten aanzien van de kinderalimentatie aan te houden totdat partijen dit in het ouderschapsplan nader vorm hebben gegeven. De rechtbank heeft in het voorgaande al geconcludeerd dat het de man en de vrouw tot op heden niet is gelukt om afspraken te maken over [kind3] en zij gaat er niet vanuit dat hen dit – gelet op de onduidelijkheid waarin zij nu verkeren rondom de verkoop van de echtelijke woning – binnen afzienbare tijd zal lukken. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen.

Bijdrage voor [kind1] en [kind2]

De rechtbank overweegt dat van [kind1] en [kind2] – die beiden jong-meerderjarig zijn – geen machtiging is overgelegd. Bovendien liggen geen verzoeken ter zake de bijdrage in de kosten van hun levensonderhoud en studie voor. De rechtbank kan, en zal, in deze procedure dan ook geen beslissing nemen over de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind1] en van [kind2] .

Partneralimentatie

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu het verzoek om partneralimentatie als nevenverzoek is ingediend in de echtscheidingsprocedure, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 onder c van de Alimentatieverordening rechtsmacht toe ten aanzien van dit verzoek.

Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 5 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen. De rechtbank overweegt dat zij – met partijen – van mening is dat het huwelijk van partijen nauwer is verbonden met Nederland. De rechtbank heeft in haar overweging de volgende factoren meegenomen. De man en de vrouw, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn in 1995 in Nederland gehuwd. Hiernaast hebben zij het overgrote deel van hun huwelijk in Nederland gewoond en zal de echtscheiding ook in Nederland worden uitgesproken.

Inhoudelijke beoordeling

De rechtbank zal – onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen – het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afwijzen. De rechtbank overweegt dat zij ten aanzien van de partneralimentatie geen aanleiding ziet om vooruit te lopen op de toekomstige situatie dat de echtelijke woning is verkocht en de vrouw zelfstandige woonruimte betrekt. Dit kan immers nog geruime tijd duren en de rechtbank kan op dit moment niet inschatten hoe de financiële situatie van beide partijen dan is en wat dit voor gevolgen heeft voor de behoefte en behoeftigheid van de vrouw alsmede de draagkracht van de man.

De rechtbank ziet hiernaast geen rechtsgrondslag voor de ‘verstaansbeslissing’ dat de man gehouden is om 100% van de met de echtelijke woning verband houdende lasten te voldoen zolang partijen gezamenlijk eigenaar zijn van die woning. Dit verzoek zal de rechtbank ook afwijzen.

Afwikkeling huwelijksvermogen

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogen.

Gelet op de huwelijksdatum van de echtgenoten – [huwelijksdatum] – dient de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime beslist te worden door toepassing van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Blijkens artikel 3 van het Verdrag geldt dat een rechtskeuze door de echtgenoten voor het huwelijk prevaleert. Blijkens de slotverklaringen van de huwelijkse voorwaarden hebben de echtgenoten voor het huwelijk een rechtskeuze voor Nederlands recht uitgebracht. De rechtbank zal dan ook Nederlands recht toepassen op het huwelijksgoederenregime tussen de man en de vrouw.

Inhoudelijke beoordeling

De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In artikel 1 is opgenomen: ‘De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd’.

De huwelijkse voorwaarden bevatten in artikel 8 een periodiek verrekenbeding.

Tussen de man en de vrouw staat vast dat zij tijdens het huwelijk niet hebben voldaan aan de in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht. Nu sprake is van een niet nageleefd periodiek verrekenbeding geldt het bepaalde in artikel 1:141 BW.

De man en de vrouw hebben, mede op grond van de huwelijkse voorwaarden:

  • eenvoudige gemeenschappen;

  • te verrekenen vermogen.

De rechtbank zal hierna eerst nader ingaan op het te verrekenen vermogen en daarna ingaan op de eenvoudige gemeenschappen.

Te verrekenen vermogen

De rechtbank zal als peildatum voor het vaststellen van de omvang en de samenstelling van het te verrekenen vermogen 4 december 2015, de datum waarop de vrouw het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend, als uitgangspunt nemen.

De rechtbank heeft tijdens de zitting de omvang en de samenstelling van het te verrekenen vermogen met partijen besproken. Partijen zijn het er over eens dat de vermogensbestanddelen en schulden die de vrouw op pagina 1 en 2 van de door haar ingediende productie 24 heeft opgesomd tot het te verrekenen vermogen behoren. Hoewel partijen het niet geheel eens zijn over de waardering van een aantal vermogensbestanddelen, onderschrijven zij wel beiden de conclusie dat de omvang van het te verrekenen vermogen negatief is.

Gelet op het voorgaande is er tussen partijen geen overgespaard inkomen (op grond van artikel 1:141 BW) te verrekenen. De rechtbank zal gelet hierop dan ook het verzoek van de vrouw toewijzen en voor recht verklaren dat de man en de vrouw ter zake de uitvoering van het periodieke verrekenbeding opgenomen in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden over en weer niets verschuldigd zijn. Gelet op deze beslissing komt de rechtbank niet toe aan bespreking en beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de vrouw ten aanzien van het te verrekenen vermogen.

Eenvoudige gemeenschappen

De rechtbank heeft eveneens aan de hand van voornoemde door de vrouw ingediende productie 24 de omvang van de eenvoudige gemeenschappen met partijen besproken.

De man en de vrouw hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die volgens hen eenvoudige gemeenschappen betreffen:

  • de echtelijke woning te [plaats echtelijke woning] , Frankrijk;

  • ankrekeningen;

  • de (inhoud van de) kluis;

  • e inboedel.

  • Voor de bij de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen in aanmerking te nemen waarde geldt in principe als peildatum de datum van de feitelijke verdeling, tenzij wordt uitgegaan van een anderszins vastgestelde of overeengekomen peildatum.

    De echtelijke woning

    De rechtbank is uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken gebleken dat de echtelijke woning (tevens showroom) te koop staat. Partijen zijn het erover eens dat bij verkoop en levering van de woning aan een derde de hypothecaire leningen bij ING Euroflex ( [rekeningnr. 1] en bij BNP Paribas ( [rekeningnr. 2] en [rekeningnr. 3] ) zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen. De rechtbank zal hierbij bepalen dat beide partijen na aflossing van de hypothecaire leningen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de resterende overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten en minus de hypothecaire leningen).

    Bankrekeningen

    De rechtbank zal bepalen dat partijen de saldi van de gezamenlijke bankrekeningen bij BNP Paribas per heden bij helfte dienen te delen. De rechtbank zal hierbij achterwege laten te bepalen dat partijen deze rekeningen na het verdelen van de saldi moeten opheffen of de tenaamstelling moeten wijzigen, nu gebleken is dat zij nog gebruik maken van (een deel van) deze bankrekeningen.

    De rechtbank overweegt ten aanzien van de bankrekening in Zwitserland bij Banque Cantonale Vaudoise ( [gezamenlijk bankrekening] ) dat zij deze bankrekening net als voornoemde gezamenlijke bankrekeningen aanmerkt als een eenvoudige gemeenschap, nu uit het door de vrouw overgelegde bankafschrift blijkt dat het een en/of rekening op beider naam betreft en de rechtbank uit de toelichting van de man begrijpt dat de vrouw ook daadwerkelijk toegang had tot deze rekening. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze gebleken dat het saldo op deze rekening eventueel privévermogen van de man betreft. De rechtbank zal bepalen dat partijen het saldo op de rekening bij Banque Cantonale Vaudoise eveneens bij helfte dienen te verdelen. De rechtbank zal conform het verzoek van de vrouw bepalen dat deze bankrekening vervolgens aan de man wordt toebedeeld.

    Inboedel

    Partijen hebben de rechtbank verzocht om in het kader van de verdeling een beslissing te nemen ten aanzien van de inboedel. De rechtbank heeft partijen bij beschikking van

    4 oktober 2016 in de gelegenheid gesteld om duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van de eigendomsverhouding van de inboedel dan wel specifieke inboedelgoederen. De man heeft hiertoe lijsten (met foto’s) ingediend ter onderbouwing van zijn stelling dat een deel van de inboedelgoederen eigendom zijn van [BV pp] en een deel van de inboedelgoederen eigendom zijn van partijen samen. De vrouw blijft bij haar stelling dat de gehele inboedel van partijen gezamenlijk eigendom is en niet van [BV pp]

    De rechtbank is van oordeel dat zij op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken niet kan vaststellen welke inboedelgoederen van partijen gezamenlijk zijn en of, en zo ja welke, inboedelgoederen eventueel eigendom zijn van [BV pp] De rechtbank laat dit gebrek aan inzicht in de daadwerkelijke omvang en waarde van de inboedel voor rekening van partijen en zal het verzochte dan ook afwijzen.

    Kluis

    De rechtbank constateert – zoals tijdens de zitting besproken – dat nog steeds onduidelijkheid bestaat tussen partijen over wat er precies in de kluis lag en wat de eventuele waarde hiervan was. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen of daadwerkelijk sprake is van een bestanddeel dat dient te worden verdeeld, bij gebreke waarvan de rechtbank het verzochte afwijst.

    Gezamenlijke schulden

    De rechtbank is gebleken dat tussen partijen vaststaat dat zij gedurende het huwelijk een lening zijn aangegaan bij de ouders van de vrouw én bij de moeder van de man. Het is partijen echter niet gelukt om afspraken te maken over (de aflossing van) deze gezamenlijke schulden, nu zij twisten over de thans nog openstaande bedragen.

    De rechtbank overweegt dat schulden niet in aanmerking komen voor verdeling omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers. In de onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw geldt dat voornoemde schulden door hen beiden voor een gelijk deel moeten worden gedragen. Als één van hen wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.

    Dit leidt er toe dat het terzake verzochte wordt afgewezen.

    Bankrekeningen kinderen

    De man en de vrouw hebben tijdens de zitting afgesproken dat zij uit de resterende overwaarde van de echtelijke woning – voordat zij deze zullen delen – eerst de volgende opgenomen bedragen zullen terugstorten: € 1.037,40 op het rekeningnummer [bankrekening kind1] t.n.v. [kind1] € 2.106,24 op het rekeningnummer [bankrekening kind2] t.n.v. [kind2] , en € 1.000,-- op het rekeningnummer [bankrekening kind3] t.n.v. [kind3] . De rechtbank zal overeenkomstig deze afspraak beslissen. Het eerder door de vrouw ingediende verzoek zal de rechtbank afwijzen.

    Huuropbrengsten

    De rechtbank is tijdens de zitting gebleken dat de man en de vrouw het met elkaar eens zijn dat alle huuropbrengsten van de echtelijke woning in Frankrijk moeten worden gestort op de gezamenlijke rekening van partijen bij [gezamenlijke rekening pp] . De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen.

    Nieuwe verzoeken vrouw

    De vrouw heeft in haar brief van 19 oktober 2018 op bepaalde punten haar eerder ingediende verzoeken aangepast, aangevuld (en deels ingetrokken) en geconcretiseerd. Hiernaast is een aantal nieuwe verzoeken ingediend, die in een eerder stadium van de procedure niet aan de rechtbank zijn voorgelegd.

    Ten aanzien van het nieuwe verzoek betreffende het voortgezet gebruikt van de echtelijke woning heeft de rechtbank een beslissing genomen en ten aanzien van het verzoek betreffende de bankrekeningen van de kinderen en de huuropbrengsten van de echtelijke woning in Frankrijk hebben partijen – zoals hierboven weergegeven – afspraken gemaakt.

    De overige nieuwe verzoeken die thans nog voorliggen betreffen het verzoek om te man te veroordelen om een bedrag van € 7.500,- en € 10.000,- ter zake teveel betaalde kosten van de huishouding aan de vrouw te voldoen alsmede het verzoek om te man te veroordelen om een bedrag van € 2.200,- ter zake een door de vrouw gestelde opname door de man van een bankrekening ten name van de vrouw te voldoen.

    De man maakt bezwaar tegen deze verzoeken. De man stelt zich op het standpunt dat deze verzoeken in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde. Gelet op het late tijdstip waarop deze verzoeken zijn ingediend, hebben de man en zijn advocaat zich hierop niet naar behoren kunnen voorbereiden.

    De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 283 Rv verzoeker bevoegd is om, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. In het geval van verandering of vermeerdering is artikel 130 Rv van overeenkomstige toepassing. Toepassing van dat artikel brengt mee dat een verandering of vermeerdering buiten beschouwing kan worden gelaten op de grond dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde.

    De rechtbank is van oordeel dat het indienen van voornoemde aanvullende verzoeken in deze fase van de procedure in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank heeft bij beschikking van 4 oktober 2016 – op verzoek van partijen – de beslissing inzake de echtscheiding en inzake alle nevenvoorzieningen aangehouden zodat zij nog nadere stukken in het geding konden brengen. De rechtbank heeft partijen niet in de gelegenheid gesteld om nog nadere verzoeken in te dienen. Dit is ook expliciet in de beschikking van 4 oktober 2016 opgenomen. Voorts heeft (de advocaat van) de man zich door het late tijdstip waarop deze aanvullende verzoeken zijn ingediend – twaalf dagen voor de zitting van 31 oktober 2018 – niet naar behoren kunnen voorbereiden op het voeren van een onderbouwd verweer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voornoemde aanvullende verzoeken van de vrouw in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde en buiten beschouwing moeten worden gelaten.

    Pensioen

    De man en de vrouw zijn in artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden het volgende overeengekomen: ‘Er vindt geen verrekening plaats van de waarde van aanspraken op al of niet ingegaan pensioen.’ Partijen twisten over de vraag of zij hiermee in de huwelijkse voorwaarden de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) geregelde verevening van pensioenrechten buiten toepassing hebben verklaard.

    De vrouw stelt dat partijen met artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden niet de Wet VPS buiten toepassing hebben verklaard. Hadden partijen de Wet VPS – die voor het opstellen van de huwelijkse voorwaarden in werking is getreden – uit willen sluiten dan hadden zij dat volgens de vrouw duidelijk en ondubbelzinnig moeten doen. De vrouw verzoekt thans de pensioenen te verevenen conform de Wet VPS, waarbij de man dient over te gaan tot afstorting van de waarde van de pensioenaanspraak, die zij heeft laten berekenen op € 141.175,04 netto.

    De man stelt dat partijen – conform hun bedoeling – pensioenverevening in artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden hebben uitgesloten. Dat zij daarbij niet expliciet de Wet VPS buiten toepassing hebben verklaard doet daaraan niet af, aldus de man.

    De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:155 BW bepaalt dat in geval van echtscheiding en voor zover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en vóór de echtscheiding pensioenaanspraken heeft opgebouwd, de andere echtgenoot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet VPS recht heeft op pensioenverevening, tenzij de echtgenoten op de wijze voorzien in deze wet toepasselijkheid daarvan hebben uitgesloten. De wettelijke regeling inzake de pensioenverevening is een regeling van aanvullend recht waarvan partijen kunnen afwijken. Artikel 2 Wet VPS bepaalt dat echtgenoten de toepasselijkheid van deze wet kunnen uitsluiten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de echtscheiding. Artikel 4 en artikel 5 voorzien in de mogelijkheid partieel af te wijken van het wettelijk vereveningssysteem, eveneens uitsluitend bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de echtscheiding.

    De rechtbank is – onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BN7893) – van oordeel dat partijen in artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden uitdrukkelijk verrekening dan wel verevening van pensioenaanspraken hebben uitgesloten. Dat zij hierbij niet expliciet naar de Wet VPS hebben verwezen doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de pensioenrechten niet tussen partijen behoeven te worden verrekend of verevend, noch conform de Wet VPS noch anderszins. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw afwijzen. De rechtbank zal het verzoek van de man om te verklaren voor recht dat partijen gelet op artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden geen pensioenaanspraken dienen te verevenen toewijzen.

    Proceskosten

    Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

    Beslissing

    De rechtbank:

    *

    spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] ;

    *

    bepaalt ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen – onder de voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:

    1. verklaart voor recht dat de man en de vrouw ter zake de uitvoering van het periodieke verrekenbeding opgenomen in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden over en weer niets verschuldigd zijn;

    2. de echtelijke woning staande en gelegen te Frankrijk te [echtelijke woning] , zal worden verkocht aan een derde, waarna de hypothecaire leningen bij ING Euroflex ( [rekeningnr. 1] en bij BNP Paribas ( [rekeningnr. 2] en [rekeningnr. 3] ) zullen worden afgelost en partijen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de resterende overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de kosten en minus de hypothecaire leningen);

    3. de man en de vrouw zullen uit de resterende overwaarde van de echtelijke woning – voordat zij deze zullen delen – eerst de bedragen storten: € 1.037,40 op het rekeningnummer [bankrekening kind1] t.n.v. [kind1] € 2.106,24 op het rekeningnummer [bankrekening kind2] t.n.v. [kind2] , en € 1.000,-- op het rekeningnummer [bankrekening kind3] t.n.v. [kind3] ;

    4. de saldi per heden van de gezamenlijke en/of bankrekeningen bij BNP Paribas zullen partijen bij helfte delen;

    5. het saldo per heden van de gezamenlijke en/of rekening bij Banque Cantonale Vaudoise ( [gezamenlijk bankrekening] ) zullen partijen bij helfte delen, waarna deze bankrekening aan de man wordt toebedeeld;

    *

    bepaalt dat alle huuropbrengsten voortkomende uit de verhuur van de echtelijke woning

    staande en gelegen te Frankrijk te [echtelijke woning]

    gestort dienen te worden op de gezamenlijke rekening van

    partijen bij [gezamenlijke rekening pp] ;

    *

    verklaart voor recht dat de man en de vrouw gelet op artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden geen pensioenaanspraken dienen te verevenen dan wel verrekenen;

    *

    verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;

    *

    verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de vrouw betreffende het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, inclusief inboedel, te Frankrijk;

    *

    wijst af het meer of anders verzochte;

    *

    bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

    Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Meeder, M. van Paridon en M.P. Verloop, (kinder)rechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2018.

    Jurisprudentie 1

    Hoge Raad 19-11-2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7893


    © Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733