Rechtbank Rotterdam 14-01-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:693

Datum publicatie31-01-2019
ZaaknummerC/10/565353 / JE RK 19-50
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Vaccinatie;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; 1:265h BW Medische behandeling bij OTS
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

GI verzoekt vervangende toestemming voor deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma. Rb: de verzochte medische behandeling is niet noodzakelijk om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen, dus geen toestemming ogv art. 1:265h BW. Moeder geeft toestemming, vader niet. Hoewel geen gezagsverzoek voorligt, acht de kinderrechter het praktisch om het verzoek van de GI ook in het licht van art. 1:253a BW te bezien. Kinderrechter verleent vervangende toestemming.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd

zaakgegevens: C/10/565353 / JE RK 19-50

datum uitspraak: 14 januari 2019

beschikking toestemming medische behandeling in de zaak van

de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,

betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, thans gedetineerd te Zutphen in de PI Achterhoek,

[naam pleegouders] ,

hierna te noemen de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen van de GI van 31 december 2018, ingekomen bij de griffie op 3 januari 2019.

Op 14 januari 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.H.P. Feiner;

- de pleegouders;

- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam] .

Opgeroepen en niet verschenen is:

- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [voornaam minderjarige] verblijft bij de pleegouders.

Bij beschikking van 20 september 2018 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 20 september 2019. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 20 september 2019.

De vader heeft toestemming geweigerd voor het doen inenten van [voornaam minderjarige] volgens het Rijksvaccinatieprogramma.

Het verzoek

De GI heeft verzocht vervangende toestemming te verlenen voor de noodzakelijke medische behandeling van [voornaam minderjarige] en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Deze medische behandeling betreft deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma.

De GI heeft het verzoek ter zitting als volgt toegelicht. Het is belangrijk voor de gezondheid van [voornaam minderjarige] dat hij ingeënt kan worden. Ook nu gezien wordt dat [voornaam minderjarige] vatbaar is voor ziektes en daar vaak langere tijd last van heeft. Het is de GI niet gelukt de vader te bereiken om zijn toestemming te vragen. Eerder heeft de vader aangegeven geen toestemming te geven voor het inenten van [voornaam minderjarige] .

Het standpunt van belanghebbenden

Door en namens de moeder is het verzoek van de GI ondersteund. De moeder acht het van belang dat [voornaam minderjarige] wordt ingeënt. [voornaam minderjarige] is vaak ziek en ook bij veel basisscholen is het verplicht dat kinderen die de school bezoeken zijn ingeënt. De vader heeft inenting eerder tegengehouden omdat hij aangaf inentingen giftig te vinden. De ouders hebben geen contact meer met elkaar sinds de vader in detentie zit. De moeder wil dit ook niet meer. Er is getracht via de advocaat, die de vader in zijn strafproces bijstond, toestemming van hem te krijgen voor het inenten van [voornaam minderjarige] , maar hier is geen reactie op gekomen. Het is van belang voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [voornaam minderjarige] dat hij wordt ingeënt.

De pleegouders hebben aangegeven aan dat [voornaam minderjarige] erg vatbaar is en snel ziek wordt. Hij heeft dan vaak gelijk hoge koorts. [voornaam minderjarige] verdient het om beschermd te worden. De pleegouders achten dit ook van belang nu hij op school in contact komt met andere kinderen en ook met het biologische kind van de pleegouders.

De beoordeling

De kinderrechter kan, in geval er sprake is van een ondertoezichtstelling, op grond van artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming verlenen voor de medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar, indien behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert.


Voldoende staat vast dat inentingen op grond van het Rijksvaccinatieprogramma zijn te beschouwen als een medische behandeling, te weten een maatregel in de zin van artikel 7: 446 lid 2 onder a BW, bedoeld om het kind voor het ontstaan van een ziekte te behoeden.

Om de gevraagde vervangende toestemming te kunnen verlenen dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of wordt voldaan aan het vereiste dat de inentingen volgens het Rijksvaccinatieprogramma noodzakelijk zijn om een ernstig gevaar voor de gezondheid van [voornaam minderjarige] te voorkomen.

Dit Rijksvaccinatieprogramma is in Nederland niet verplicht gesteld. Er zijn ouders die ervoor kiezen om hun kinderen niet te vaccineren en er zijn kinderen die niet zijn gevaccineerd en niettemin gezond opgroeien. Gelet op deze omstandigheden is de stelling dat vaccineren volgens het Rijksvaccinatieprogramma altijd noodzakelijk is om een ernstig gevaar voor de gezondheid te voorkomen, onjuist.

Uit de stukken en hetgeen ter zitting besproken is niet gebleken dat er sprake is van een bijzondere medische situatie die maakt dat er voor [voornaam minderjarige] ernstig gevaar ontstaat als hij niet gevaccineerd wordt. Dat [voornaam minderjarige] vatbaar is, soms oorontsteking heeft en wel eens een week niet naar school gaat vanwege ziekte, maakt dit niet anders.

Hieruit volgt dat de verzochte medische behandeling niet noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van [voornaam minderjarige] te voorkomen, zoals bedoeld in artikel 1:265h BW, en dat de vervangende toestemming daarom niet alléén op grond van dit wetsartikel kan worden gegeven.

Ter zitting is gebleken dat de moeder, die net als de vader met het gezag over [voornaam minderjarige] is belast, toestemming geeft voor deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma. Daarnaast staat voldoende vast dat de vader deze toestemming niet geeft. In deze situatie, waar de ouders die gezamenlijk het gezag dragen dus een geschil hebben over de uitoefening van dat gezag, kunnen zij op grond van artikel 1:253a BW de kinderrechter vragen een beslissing te nemen die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Hoewel een dergelijk verzoek niet voorligt, acht de kinderrechter het praktisch en ter voorkoming van een nieuwe, kostbare en tijdrovende procedure, om het verzoek van de GI ook in het licht van artikel 1:253a BW te bezien.

Deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma wordt door de GI, de moeder en de pleegouders van belang geacht voor de gezondheid van [voornaam minderjarige] . Ook door de overheid – vaccinaties worden niet alleen aangeboden maar ook aangeraden – en de grote meerderheid van de Nederlandse bevolking (de gemiddelde vaccinatiegraad in 2017 voor zuigelingen en peuters, ligt boven de 90%, aldus het RIVM-rapport 2018-0008: Jaarverslag 2017, gepubliceerd op 25 juni 2018) wordt deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma als belangrijk gezien.

De vader verzet zich kennelijk tegen het toedienen van vaccinaties. Waarom hij het daarmee niet eens is, is onduidelijk. Het standpunt van de vader is niet toegelicht, nu de vader, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen.

Onder die omstandigheden, met name gelet op het feit dat het in Nederland, onder een grote meerderheid van de bevolking, gangbaar is kinderen te vaccineren omdat dat in hun belang wordt geacht, zal aan de wens van de moeder gehoor worden gegeven, nu ook de kinderrechter dit inenten in het belang van [voornaam minderjarige] acht. Inenten volgens het genoemde programma voorkomt immers het ontstaan van een aantal ernstige ziektes bij het ingeënte kind. De kinderrechter zal dan ook vervangende toestemming voor de medische behandeling van [voornaam minderjarige] , inhoudende deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma, verlenen. De kinderrechter vindt de rechtsgrond voor deze beslissing in de artikelen 1:253a BW en 1:265h BW, in samenhang gelezen.

De beslissing

De kinderrechter:

verleent vervangende toestemming voor de medische behandeling van [voornaam minderjarige] , inhoudende:

deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2019.

De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 januari 2019.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733