Rechtbank Noord-Holland 05-12-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:11583

Datum publicatie25-01-2019
ZaaknummerC/15/274330 / FA RK 18-2860
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijk;
Overig; Burgerlijke Stand (art. 1:16 t/m 1:29f BW)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw niet-ontvankelijk in echtscheidingsverzoek. Voorvraag: is tussen partijen een huwelijk tot stand gekomen dat rechtsgeldig is gesloten volgens Ethiopisch recht en dat in Nederland moet worden erkend? Nee (art. 10:31 BW, niet door bevoegde autoriteit voltrokken, geen Ethiopische huwelijksverklaring overgelegd). Dat in Basisregistratie Personen een huwelijk tussen partijen is vermeld, maakt dit niet anders. Betwijfeld wordt of door gemeente toegestane gang van zaken juist is, gelet op gevolgen van in BRP vermeld huwelijk.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Haarlem

zaaknummer / rekestnummer: C/15/274330 / FA RK 18-2860

Beschikking d.d. 5 december 2018 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. A. de Visser, gevestigd te Zaandam,

tegen

[de man] ,

wonende te [plaats] , thans gedetineerd in de PI [plaats] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. C.A.F. Visser, gevestigd te Wormerveer,

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met producties, van de vrouw, ingekomen op 25 mei 2018;

- de brief, met producties, van de advocaat van de vrouw van 6 juni 2018;

- het verweerschrift, met producties, van de man, ingekomen op 26 juli 2018;

- de brief, met producties, van de advocaat van de vrouw van 2 augustus 2018;

- het F-formulier van de advocaat van de vrouw van 30 oktober 2018;

- het F-formulier, met producties, van de advocaat van de man van 5 november 2018.

1.2.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 november 2018.

Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. A. de Visser en een tolk in de taal Amhaars, en de man, bijgestaan door mr. C.A.F. Visser en een tolk in de taal Amhaars.

1.3.

De minderjarige [minderjarige] heeft op 8 november 2018 zijn mening in raadkamer kenbaar gemaakt.

2De beoordeling

2.1.

Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna ook: [minderjarige] ). De andere kinderen van partijen zijn [kind] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , Ethiopië, [kind] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] en [kind] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .

2.2.

[minderjarige] is bij beschikking van 13 september 2018 van deze rechtbank onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam) met ingang van 13 september 2018 tot 13 september 2019.

2.3.

Scheiding

2.3.1.

Volgens de vrouw zijn partijen met elkaar gehuwd op [datum] te [plaats] , Ethiopië. De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

Ter onderbouwing van haar stelling dat partijen gehuwd zijn, heeft de vrouw onder meer een verklaring ex artikel 36, tweede lid onder e, van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens overgelegd.

De man heeft daartegen verweer gevoerd. Volgens de man zijn partijen nimmer met elkaar gehuwd zodat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. Mocht de door de vrouw gestelde bijeenkomst doorgaan voor een kerkelijk huwelijk, dan wordt een dergelijk huwelijk in Nederland niet erkend, aldus de man. Ook stelt de man de vrouw niet eerder dan in 1989 te hebben ontmoet.

2.3.2.

Alvorens toegekomen kan worden aan de beoordeling van het verzoek van de vrouw tot het uitspreken van de echtscheiding dient eerst een voorvraag te worden beantwoord, te weten de vraag of tussen partijen een huwelijk tot stand is gekomen dat rechtsgeldig is gesloten volgens het recht van Ethiopië en dat in Nederland moet worden erkend. Eerst na beantwoording van deze vraag kan eventueel worden toegekomen aan de nevenverzoeken van de vrouw.

2.3.3.

Artikel 10:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend wordt. Voorts bepaalt het vierde lid van dit artikel dat een huwelijk vermoed wordt rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.

2.3.4.

In Ethiopië kent men een burgerlijk (artikel 2 Familiewet), een religieus (artikel 3 Familiewet) en een traditioneel huwelijk (artikel 4 Familiewet). Een huwelijk wordt geacht religieus te zijn als het bruidspaar religieuze handelingen voor het huwelijk heeft verricht (artikel 26 Familiewet). Religieuze huwelijken worden door de naar hun eigen regels bevoegde autoriteit voltrokken (artikel 1 jo 22 Familiewet) en worden geregistreerd door de ambtenaar van de burgerlijke stand in de plaats waar het huwelijk is voltrokken (artikel 28 Familiewet).

2.3.5.

Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat partijen samen naar de kerk zijn gegaan en daar, buiten aanwezigheid van derden, elkaar hebben beloofd altijd bij elkaar te blijven. Volgens de vrouw betrof dit geen huwelijksakkoord.

De man heeft erkend dat partijen in de kerk zijn geweest, maar hij betwist dat partijen hebben beloofd altijd bij elkaar te blijven. Partijen hebben elkaar beloofd nooit meer tegen elkaar te liegen, aldus de man.

2.3.6.

Daargelaten dat de verklaringen van partijen over de inhoud van hun belofte tegenstrijdig zijn, stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet een huwelijk door de bevoegde autoriteit is voltrokken. Daarbij komt dat ook niet een uit Ethiopië afkomstige huwelijksverklaring is overgelegd.

Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat tussen partijen geen rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen. Dat in de Basisregistratie Personen een huwelijk tussen partijen is vermeld, maakt voornoemd oordeel niet anders. Het verbaast de rechtbank dat uit hiervoor onder 2.3.1. genoemde verklaring ex artikel 36, tweede lid onder e, van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens blijkt dat door partijen verklaard is dat aan hem/haar bekend is dat de eed met bijlagen met gebruik van beëindigd tolk/vertaler kan worden afgelegd/ingevuld doch dat door hem/haar daar geen gebruik van wordt gemaakt, omdat hij over een redelijke kennis beschikt van de Nederlandse taal en volkomen begrijpt wat de inhoud is van de eed/verklaring met bijlagen. Ter zitting is namelijk gebleken dat de man in het geheel geen Nederlands spreekt. Of de vrouw ten tijde van het afleggen van de verklaring op 28 mei 1998 de Nederlandse taal voldoende beheerste om te kunnen begrijpen wat zij onder ede verklaarde, staat evenmin vast. De rechtbank betwijfelt ernstig of deze door de gemeente toegestane gang van zaken juist is, gelet op de gevolgen van een in de Basisregistratie Personen vermeld huwelijk.

2.3.7.

Nu vaststaat dat partijen niet met elkaar gehuwd zijn, zal de vrouw niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek om tussen partijen de echtscheiding uit te spreken.

2.3.8.

Op grond van artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter nevenvoorzieningen treffen indien de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken. Een nevenverzoek kenmerkt zich doordat het slechts behandeling en beslissing behoeft zolang er op het verzoek in de hoofdzaak (in casu de echtscheiding) dient te worden beslist. Nu de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek om echtscheiding, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen.

2.3.9.

De vrouw heeft ter zitting verzocht haar verzoek om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] en haar verzoek om te bepalen dat de man aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 449 per maand dient te betalen, af te splitsen van de hoofdzaak en te beschouwen als zelfstandige verzoeken.

2.3.10.

Op grond van artikel 283 juncto 130 Rv is zolang de rechter geen eindbeschikking heeft gegeven de verzoeker bevoegd de gronden van het verzoek te veranderen. De verweerder is bevoegd hiertegen bezwaar te maken op grond dat de verandering in strijd is met de eisen van een goede procesorde.

2.3.11.

De man heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door de vrouw verzochte verandering van de grondslag van de verzoeken ten aanzien van het gezag en de kinderbijdrage. Naar het oordeel van de rechtbank is de man door deze verandering van grondslag niet onredelijk bemoeilijkt in de mogelijkheid tot het voeren van verweer. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding de verzoeken van de vrouw ten aanzien van het gezag en de kinderbijdrage te beoordelen als zelfstandige verzoeken.

2.4.

Ouderlijk gezag

De rechtbank stelt ten aanzien van het ouderlijk gezag over [minderjarige] het volgende vast.

[minderjarige] is geboren in Nederland zodat het Nederlandse recht van toepassing is op de vraag wie het ouderlijk gezag over hem uitoefent. Aangezien partijen zowel tijdens als na de geboorte van [minderjarige] niet gehuwd waren, stelt de rechtbank vast dat de vrouw van rechtswege alleen belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Gelet hierop zal het verzoek van de vrouw om haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag wegens gebrek aan belang worden afgewezen.

2.5.

kinderbijdrage

2.5.1.

De man heeft tegen het verzoek van de vrouw om een door hem te betalen kinderbijdrage van € 449 per maand vast te stellen als verweer gevoerd dat hij geen draagkracht heeft om een kinderbijdrage te betalen.

ingangsdatum

2.5.2.

De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele kinderbijdrage aan bij de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 25 mei 2018. Vanaf die datum heeft de man er immers daadwerkelijk rekening mee kunnen houden dat een kinderbijdrage aan hem kan worden opgelegd.

behoefte

2.5.3.

Partijen twisten over de hoogte van de behoefte van [minderjarige] . Volgens de vrouw bedraagt de behoefte € 465 per maand en volgens de man € 262 per maand.

2.5.4.

De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van [minderjarige] aan een kinderbijdrage de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ van het NIBUD, die behoort bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport). Uitgangspunt van deze tabel is dat ouders een bepaald percentage van hun gezinsinkomen aan hun kinderen besteden. Naast het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, is het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen een belangrijke factor bij de bepaling van de hoogte van de behoefte. Dit inkomen wordt in de regel gevormd door de middelen die ouder(s) gebruikelijk voorafgaand aan het verbreken van de samenleving ter beschikking stonden.

Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bestaat uit het bruto inkomen uit arbeid, uitkering en/of vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Ook worden hierbij de netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, in aanmerking genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning en de bijtelling vanwege een auto van de zaak. Het NBI wordt vermeerderd met het kindgebonden budget waarop recht bestond ten tijde van de samenleving.

2.5.5.

Onduidelijk is op welke inkomensgegevens de man de behoefte van [minderjarige] baseert. Bij gebrek aan andersluidende inkomensgegevens gaat de rechtbank uit van de door de vrouw overgelegde inkomensgegevens van partijen, ofwel een jaarinkomen uit arbeid van de man van € 29.164 bruto per jaar alsmede werkelijke inkomsten uit verhuur van € 10.000 en een jaarinkomen uit arbeid van de vrouw van € 5.607 bruto per jaar. Rekening houdend met voornoemde inkomsten alsmede met de aanspraak van beide partijen op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt het NBI van de man € 2.767 per maand en van de vrouw € 467 per maand.

Uit het voorgaande volgt dat het netto besteedbare gezinsinkomen € 3.234 per maand bedroeg. Aangezien ook [kind] en [kind] tot het gezin van partijen behoorden, zal uit worden gegaan van de tabel voor drie kinderen. Gelet op de leeftijd van [kind] , [kind] en [minderjarige] worden 0 kinderbijslagpunten in aanmerking genomen. De behoefte van [minderjarige] bedraagt dan volgens de tabel “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” van 2018 € 292 per maand (€ 877 gedeeld door 3 kinderen).

draagkracht

2.5.6.

De man stelt zich op het standpunt dat hij geen inkomen, althans een inkomen op minimumniveau heeft nu hij gedetineerd zit.

2.5.7.

Ter zitting is gebleken dat onder meer de lasten van de voormalige echtelijke woning en de kosten van [minderjarige] worden betaald van de gezamenlijke bankrekening van partijen. Op deze bankrekening worden de inkomsten van de man gestort. Volgens de man ontvangt hij aan rente-inkomsten in totaal € 811 per maand. Ter zitting heeft de man verklaard dat de gelden op voornoemde gezamenlijke bankrekening, waaronder de volledige rente-inkomsten, bestemd zijn voor de kinderen van partijen en om de lasten van de gezamenlijke woning van te betalen.

Gelet op voornoemde verklaring van de man gaat de rechtbank er vanuit dat zolang de man in detentie zit hij al zijn inkomsten blijft storten op de gezamenlijke bankrekening zodat de vrouw daarmee de lasten de van de gezamenlijke woning kan blijven voldoen en de kosten van [minderjarige] en de jongmeerderjarige kinderen waarvoor de ouders onderhoudsplichtig zijn.

Nu de man zijn inkomsten stort op de gezamenlijke bankrekening en de vrouw de beschikking over deze rekening heeft, ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit moment een door de man te betalen kinderbijdrage vast te stellen. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.

2.5.8.

Gelet op de omstandigheid dat partijen, anders dan de vrouw meende, niet gehuwd zijn geweest, wijst de rechtbank erop dat partijen zich moeten buigen over de vraag wat de consequenties hiervan zijn.

3De beslissing

De rechtbank:

3.1.

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek;

3.2.

bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;

3.3.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van Kamperdijk op 5 december 2018.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733