Rechtbank Limburg 17-01-2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:390

Datum publicatie22-01-2019
ZaaknummerC/03/258069 / KG ZA 18-665
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht; Burgerlijk procesrecht
TrefwoordenErfrecht; Executeur nalatenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Eiseres niet-ontvankelijk. Niet duidelijk in welke hoedanigheid zij vordering heeft ingesteld: als executeur of als erfgename. In de stukken neemt zij daaromtrent tegenstrijdige standpunten in. Er is derhalve niet voldaan aan de strenge eisen die worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het exploot wordt gedaan (HR 22 oktober 20041).

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer: C/03/258069 / KG ZA 18-665

Vonnis in kort geding van 17 januari 2019

in de zaak van

[eiseres] ,

wonend te [woonplaats 1] ,

eiseres,

advocaat mr. S. Dassen;

tegen:

[gedaagde] ,

wonend te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. E.E.V. Sweebe.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding;

  • de mondelinge behandeling;

  • de pleitnota van [eiseres] ;

  • de pleitnota van [gedaagde] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiseres] was de partner van de op [overlijdensdatum] overleden heer [erflater] (verder te noemen: [erflater] ). [erflater] was uitgever/eindredacteur van het door hem opgerichte magazine “ [naam magazine] .” [erflater] gaf het tijdschrift uit in de exploitatie van een éénmanszaak, genaamd [handelsnaam] .

2.2.

[eiseres] is bij uiterste wilsbeschikking van [erflater] benoemd tot executeur van diens nalatenschap. [eiseres] heeft die benoeming aanvaard. Volgens de uiterste wilsbeschikking bestaat de taak van de executeur in het beheren van de goederen van de nalatenschap en het voldoen van de schulden daarvan.

2.3.

[gedaagde] heeft de novembereditie van het blad uitgebracht, doch niet het decembernummer.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] stelt dat tussen [erflater] en [gedaagde] op 31 oktober 2018 een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de onderneming. Die overeenkomst hield in dat [erflater] zijn onderneming overdroeg aan [gedaagde] voor de koopprijs van € 67.500,--, waarvan de helft, derhalve € 33.750,--, door [gedaagde] aan [erflater] , dan wel diens rechtsopvolger, diende te worden betaald op 1 januari 2019, en de andere helft in twaalf gelijke, renteloze delen per de eerste van de maand, te beginnen op 1 april 2019.

3.2.

[eiseres] stelt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort schiet door de verbintenissen uit de koopovereenkomst niet na te komen, nu [gedaagde] in een schrijven van 16 november 2018 de koopovereenkomst wegens een beweerde tekortkoming van [erflater] heeft ontbonden, dan wel de koopovereenkomst heeft vernietigd wegens een beweerde dwaling aan haar zijde.

3.3.

[eiseres] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. [gedaagde] veroordeelt tot nakoming van de koopovereenkomst van 31 oktober 2018, met dien verstande dat [gedaagde] ertoe gehouden wordt:a. de koopsom conform het bepaalde in artikel 5 van de overeenkomst van 31 oktober 2018 te voldoen op de in dat artikel bepaalde tijdstippen, en voortsb. alle medewerking te verstrekken aan het uitvoering geven aan de overeenkomst van 31 oktober 2018;

II. [gedaagde] verbiedt de handelsnamen [naam magazine] [plaats 1] , [naam magazine] [plaats 2] en [naam magazine] [plaats 3] op enige wijze te voeren en/of te gebruiken, en haar te verbieden een magazine vergelijkbaar aan [naam magazine] uit te brengen, of in publicatie daarvan deel te nemen, dan wel te participeren, voordat in ieder geval het gedeelte van de koopsom van € 33.750,-- als bedoeld in artikel 5 van voornoemde overeenkomst aan [eiseres] is voldaan;

III. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,-- per dag voor iedere dag, of gedeelte daarvan, dat [gedaagde] na betekening van het vonnis niet aan het gevorderde onder I voldoet, zulks met een maximumbedrag van € 100.000,--;

IV. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,-- per dag voor iedere dag, of gedeelte daarvan, dat [gedaagde] na betekening van het vonnis niet aan het gevorderde sub II voldoet, zulks met een maximumbedrag van € 50.000,--;

V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze kortgedingprocedure, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag der algehele voldoening.

3.4.

[gedaagde] voert verweer. De verweren en betwistingen zullen, voor zover van belang, hieronder worden weergegeven en beoordeeld.

4De beoordeling

4.1.

De voorzieningenrechter overweegt ambtshalve het volgende. [eiseres] stelt onder 1.7. van de inleidende dagvaarding dat zij de nalatenschap van [erflater] nog niet definitief (benificiair) heeft aanvaard of verworpen, maar dat zij inmiddels wel de benoeming tot executeur heeft aanvaard, zodat zij op grond van artikel 4:145 lid 2 BW bevoegd is om namens de nalatenschap op te treden. In de kop van de dagvaarding heeft [eiseres] niet vermeld dat zij de onderhavige vordering instelt in hoedanigheid van executeur-testamentair van [eiseres] .

4.2.

Weliswaar vindt de stelling dat van de hoedanigheid waarin een procespartij optreedt steeds uitdrukkelijk melding moet worden gemaakt, in zijn algemeenheid geen steun in het recht, doch uit rechtspraak (zie onder andere Hoge Raad 22 oktober 2004, NJ 2006, 202) volgt dat wel strenge eisen worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het exploot wordt gedaan.

4.3.

Aan die duidelijkheid ontbreekt het echter. Daar waar in het dagvaardingsexploot nog wordt gesteld dat [eiseres] de vordering namens de nalatenschap van [erflater] instelt op grond van het bepaalde in artikel 4:145 lid 2 BW, stelt zij in 4.7. van de pleitnotitie, die tijdens de mondelinge behandeling is voorgedragen en aan de voorzieningenrechter is overhandigd, dat zij op grond van artikel 4:182 lid 1 BW juncto artikel 3:80 lid 2 BW de rechtsopvolger is van [erflater] , zodat [gedaagde] haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst jegens [eiseres] dient na te komen. Dat wekt op zijn minst de suggestie dat [eiseres] de onderhavige vordering niet instelt als executeur namens de nalatenschap, maar namens zichzelf, als erfgename van [erflater] .

4.4.

[eiseres] stelt anderzijds in 1.5 van haar pleitnotitie dat zij tot “executeur-testamentair” is benoemd en daarmee bevoegd is beheershandelingen namens de nalatenschap van [erflater] te verrichten en zij derhalve op grond van artikel 4:145 lid 2 BW bevoegd is om namens de nalatenschap in rechte op te treden en om dit kort geding te starten.

4.5.

[eiseres] stelt in 1.6 van haar pleitnotitie dat zij als enig erfgename genoodzaakt is om in dit kort geding nakoming van de koopovereenkomst te vorderen, maar zij heeft geen verklaring van erfrecht overgelegd waaruit blijkt dat zij (enig) erfgename is.

4.6.

Uit het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat niet duidelijk is in welke hoedanigheid [eiseres] de onderhavige vordering heeft ingesteld: als enig of mede-erfgename van [erflater] , of als executeur van diens nalatenschap. Dat betekent dat in dit geval vanwege die onduidelijkheid [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.

4.7.

[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:

- griffierecht € 291,00;

- salaris advocaat € 980,00;

Totaal € 1.271,00.

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering;

5.2.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.271,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis, tot de dag van volledige betaling;

5.3.

veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. 1

1

type: MT

Jurisprudentie 1

Parket bij de Hoge Raad 22-10-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AP1435


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733