Rechtbank Rotterdam 19-12-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:10674

Datum publicatie22-01-2019
ZaaknummerC/10/527879 / HA ZA 17-537
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling; Eigen woning; Kosten huishouding; Vergoedingsrechten;
Familieprocesrecht; Uitleg / Haviltex;
Erfrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Uitleg samenlevingsovereenkomst en art. 3:185 lid 1 BW. En/of-rekening duidt slechts op afspraak met bank. Gelden op en/of-rekening behoren toe aan degene die deze gelden op deze rekening heeft gestort, tenzij partijen onderling anders zijn overeengekomen. PP hebben in casu ondanks bepaalde in art.3.2 slechts beoogd elkaar de onverdeelde helft over te dragen vh saldo op gemeenschappelijke rekeningen die in gebruik waren om de kosten van de gemeenschappelijke huishouding te voldoen. Vrouw geen recht op deel banktegoed.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/527879 / HA ZA 17-537

Vonnis van 19 december 2018

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te Barendrecht,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. B.G. van Twist te 's-Gravendeel,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te Barendrecht,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. R.G.J. Booij te De Meern, gemeente Utrecht.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding, met producties 1 t/m 11;

  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 t/m 14, waarbij producties 1, 3, 7, 9 bestaan uit a. en b. en productie 11 bestaat uit a., b. en c.;

  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende wijziging van eis in conventie;

  • de brief/akte van 28 juni 2018 aan de zijde van de man;

  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 10 juli 2018;

  • de brief van 18 juli 2018 aan de zijde van de man.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Partijen hebben samengewoond en hebben op 1 september 2000 een samenlevingsovereenkomst gesloten. In de samenlevingsovereenkomst hebben partijen onder het kopje "GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING" verklaard dat zij voornemens zijn om per datum van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst een gemeenschappelijke huishouding te gaan voeren, en zijn partijen onder het kopje "GEMEENSCHAPPELIJK BEZIT", onder meer het volgende overeengekomen:

“Partijen zijn tezamen, ieder voor de onverdeelde helft, gerechtigd tot:

Roerende zaken

Inboedel en andere roerende zaken;

(…)

Rekeningen

bankrekeningen die op beider naam staan dan wel de en/of - clausule dragen (hierna te noemen: gemeenschappelijke rekeningen); voor zover partijen niet gezamenlijk rechthebbend zijn, dragen zij in het kader van deze overeenkomst aan elkaar over de onverdeelde helft in de desbetreffende rechten, hetgeen zij aannemen.”

2.2.

Voorts zijn in de samenlevingsovereenkomst de volgende van belang zijnde bepalingen opgenomen:

“Gemeenschappelijke huishouding

Artikel 2. 1.Ieder van partijen is bevoegd tot het verrichten van alle rechtshandelingen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, binnen het daarvoor door hen vast te stellen budget. Zij zijn verplicht daarvoor aan elkaar voldoende gelden ter beschikking te stellen.

2. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding komen ten laste van partijen naar evenredigheid van de inkomens.

Toekomstig gemeenschappelijk bezit; schulden

Artikel 3. 1. De na heden te verwerven roerende zaken (…) zullen door partijen in mede-eigendom worden verkregen, met uitzondering van hetgeen ieder van hen krachtens erfrecht of schenking verkrijgt.(…)

2. Toekomstige stortingen op gemeenschappelijke rekeningen zullen eveneens aan ieder van partijen voor de onverdeelde helft toebehoren.

3. Ingeval partijen voornemens zijn een woning te kopen, zullen zij vooraf overeenkomen omtrent de mede-eigendom, de financiering en de kosten.

4. Onverminderd het overigens in deze akte bepaalde worden de huidige en toekomstige schulden gedragen door de partij die deze heeft doen ontstaan

(…)

Gemeenschappelijk bewoonde woning

Artikel 4. (…)

3. De verschenen persoon sub 1 is eigenaar van de onroerende zaak, gelegen te Rotterdam aan de [adres 1] (…), het woonhuis dat met ingang van een september tweeduizend voor gemeenschappelijke bewoning bestemd is. De verschenen personen komen overeen dat de eventuele waardestijging met betrekking tot genoemde onroerende zaak, welke optreedt in de periode te rekenen vanaf een september tweeduizend tot de datum van verkoop of later beëindiging van de samenwoning anders dan door huwelijk tussen de verschenen personen, bij helfte zal worden verdeeld. De waarde van genoemde onroerende zaak per een september tweeduizend wordt door de verschenen personen bij afzonderlijke door hen beiden te ondertekenen onderhandse akte vastgesteld.

(…)

Verdeling

Artikel 6. Zolang de samenleving duurt kan geen van partijen verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen noch over zijn aandeel daarin beschikken behoudens afwijkende regeling tussen partijen.

(…)

3. Indien de verdeling van een gemeenschappelijk goed wordt gevorderd, kan iedere partij verlangen dat ook de andere gemeenschappelijke goederen en de voor rekening van de gemeenschap komende schulden in de verdeling worden begrepen, onverminderd het bepaalde in artikel 179 Boek 3 Burgerlijk Wetboek.

(…)

Geschillen

Artikel 8. Ingeval tussen partijen een geschil bestaat omtrent de vraag aan wie enig goed toebehoort en geen van hen zijn recht daarop kan bewijzen, wordt het goed geacht aan ieder voor de onverdeelde helft toe te behoren (…).”

2.3.

Partijen hebben een nog minderjarig kind.

2.4.

Op 15 juli 1998 heeft de man de (in aanbouw zijnde) woning in Rotterdam in eigendom verkregen, dit voor de koopprijs van (omgerekend) € 171.961,15. Bovenop de verkoopsom is 50 jaar extra erfpachtrecht afgekocht. Door de man is bij Rabobank een aflossingsvrije hypotheek afgesloten van € 181.512,00. Op 1 juni 2010 is de woning verkocht en geleverd aan een derde voor een bedrag van € 330.700,00.

2.5.

Partijen zijn op 15 januari 2010 ieder voor de onverdeelde helft eigenaar geworden van een perceel bouwgrond met de daarop te bouwen woning met berging/garage in Barendrecht. Partijen hebben een bedrag van € 503.000,00 betaald voor de koop van de grond met daarop de te bouwen woning (verder: de woning).

2.6.

Partijen hebben ten behoeve van de aankoop van de grond en de bouw van de woning een hypothecaire geldlening van € 586.000,00 afgesloten, waarvoor zowel de vrouw als de man hoofdelijk aansprakelijk waren.

2.7.

Op 9 maart 2015 is de op dat moment nog resterende hypotheekschuld afgelost middels een aflossingsvrije geldlening ten bedrage van € 345.000,00, aangegaan bij Svenska Handelsbanken AB, waarvoor deze bank als zekerheid een eerste hypotheekrecht heeft verkregen op de woning.

2.8.

Makelaar Peters van At Home Makelaars te Barendrecht heeft op 21 maart 2017 aan de woning een marktwaarde toegekend van € 510.000,00.

2.9.

Aan de samenleving tussen partijen is op 24 mei 2017 een einde gekomen. Op die datum verliet de vrouw de woning.

2.10.

De man heeft in zijn "Overzicht inboedelzaken" van 27 maart 2017 een opsomming gegeven van de te verdelen inboedelzaken, aan deze inboedelzaken is een waarde toegekend en een verdelingsvoorstel gedaan.

2.11.

Automobielbedrijf Zeeuw heeft op 23 maart 2017 de Jeep Renegade een verkoopprijs toegekend van € 20.100,00.

2.12.

Op 27 februari 2017 bedroeg het saldo van de gemeenschappelijke rekening van ING Bank N.V. met rekeningnummer eindigend op 779 € 179.057,00. Op deze rekening is een bedrag van € 22.697,00 overgeboekt dat toekomt aan de minderjarige dochter van partijen. Het betreft een schenking van € 2.500,00 en een drietal legaten van € 8.284,00, € 10.000,00, en € 1.913,00. Op een rekening ten name van een derde is ten behoeve van de man een bedrag van € 106.000,00 overgemaakt. Op een rekening van de vrouw is een bedrag van (in totaal) € 70.986,77 overgemaakt. Er resteert thans een bedrag op voormelde rekening van € 2.062,22.

3Het geschil

in conventie
3.1.

De vrouw vordert thans bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat de tussen partijen te verdelen gemeenschap bestaat uit:

 de woning aan de [adres 2] te ( [postcode] ) Barendrecht,

 een hypotheekschuld bij Svenska Handelsbanken AB van € 345.000,00,

 de Jeep Renegade, kenteken [kentekennummer] , (verder: de Jeep) met een waarde van € 20.100,00,

 inboedelzaken ter waarde van € 16.780,00,

 een gemeenschappelijk (spaar)tegoed van € 156.360,00,

II. primair: de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap te gelasten zodanig dat aan de man worden toebedeeld:

 de woning aan de [adres 2] te ( [postcode] ) Barendrecht (verder: de woning) en de hypothecaire schuld bij Svenska Handelsbanken AB, onder de voorwaarden (i) dat binnen 14 dagen na het te dezen te wijzen vonnis de notariële toedeling zal plaatsvinden van de woning ten overstaan van een door de vrouw aan te wijzen notaris, (ii) dat uiterlijk op de dag van de notariële toedeling Svenska Handelsbanken AB de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens haar heeft ontslagen en (iii) dat uiterlijk op de dag van de notariële toedeling de man aan de vrouw voldoet een vergoeding wegens overbedeling gelijk aan de helft van de door At Home Makelaardij te Barendrecht alsdan vast te stellen marktwaarde minus de hypotheekschuld ((vast te stellen marktwaarde) -/- € 345.000,00: 2),

 de Jeep, onder voorwaarde dat de man binnen 14 dagen na het te dezen wijzen vonnis aan de vrouw vergoedt wegens overbedeling een bedrag van (€ 20.100,00:2=) € 10.050,00;

 de inboedelzaken zoals beschreven in het als productie 8 overgelegde, door de man opgestelde ‘Overzicht inboedelverdeling’, onder de voorwaarde dat de man binnen 14 dagen na het te dezen te wijzen vonnis aan de vrouw vergoedt wegens overbedeling een bedrag van (€ 14.055,00 -/- € 2.775,00 = € 11.330,00:2=) € 5.665,00;

 de helft van het (spaar)tegoed van in totaal € 156.360,00, zijnde een bedrag van € 78.180,00, onder de verplichting dat hetgeen hij van het (spaar)tegoed reeds teveel heeft ontvangen, direct of indirect, binnen 14 dagen na het te dezen wijzen vonnis aan de vrouw dient te vergoeden;

en aan de vrouw worden toebedeeld:

 de inboedelzaken zoals beschreven in het als productie 8 overgelegde, door de man opgestelde ‘Overzicht inboedelverdeling’;

 de helft van het (spaar)tegoed van in totaal € 156.360,00, zijnde een bedrag van € 78.180,00;

subsidiair: de verdeling van de gemeenschap te gelasten zodanig dat de tot de gemeenschap behorende goederen, waarover partijen ten aanzien van de verdeling binnen 14 dagen na het te dezen te wijzen vonnis geen overeenstemming hebben bereikt, aan een derde zullen worden verkocht en de netto verkoopopbrengst (na aflossing van de hypotheekschuld) bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld, met dien verstande dat de verkoop van de woning aan de [adres 2] te ( [postcode] ) Barendrecht zal geschieden door tussenkomst van At Home Makelaardij te Barendrecht voor een prijs niet lager dan € 510.000,00 k.k. en de verkoop van de Jeep Renegade zal geschieden voor een prijs niet lager dan € 20.100,00 k.k.;

meer subsidiair: de verdeling van de gemeenschap te gelasten op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze;

III. de man te veroordelen, indien en voor zover hij zijn medewerking weigert aan de door de rechtbank bevolen verdeling, tot betaling van een dwangsom aan de vrouw van € 1.000,00 per dag, voor elke dag dat de man nalatig is aan het te dezen te wijzen vonnis te voldoen, althans de vrouw onherroepelijk en voor onbepaalde tijd te machtigen om namens de man al die (rechts)handelingen te verrichten die nodig of nuttig zijn om tot de door de rechtbank bevolen verdeling van de gemeenschap te komen;

IV. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.

De man voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.4.

De man vordert gedeeltelijk voorwaardelijk, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen een bedrag van € 87.771,50 te

vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de conclusie, althans vanaf de datum van vonniswijzing tot aan die der algehele betaling;

II. de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen een bedrag van € 70.986,77 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2017, althans vanaf de datum van de eis in reconventie, althans vanaf de datum van vonniswijzing, tot aan die der algehele betaling;

III. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie;

3.5.

De vrouw voert verweer.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De vrouw heeft in conventie sub I. gevorderd te verklaren voor recht dat de tussen partijen te verdelen gemeenschap bestaat uit de door haar opgesomde bestanddelen. Hierna zal per onderdeel worden overwogen of de afzonderlijke bestanddelen gemeenschappelijk zijn. Als er sprake is van een gemeenschap dan geldt bij de beoordeling van de vorderingen in het algemeen dat indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW kan vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, NJ 1999, 550)

De vorderingen in conventie sub I. en II. ten aanzien van de woning en de hypotheekschuld en in reconventie sub I. (voorwaardelijk)

De woning

4.2.

De vorderingen in conventie sub I. en II. ten aanzien van de woning en de hypotheekschuld en in reconventie sub I. (voorwaardelijk) zullen gezamenlijke worden beoordeeld, nu deze strekken tot het gelasten van de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap, bestaande uit de woning aan te Barendrecht.

4.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat de woning tot de gemeenschap van partijen behoort. Gelet op de standpunten van partijen is tussen hen ook niet in geschil dat het aandeel van de vrouw in de woning kan worden toegedeeld aan de man, zulks alsdan onder de verplichting om voor zijn eigen rekening te nemen en geheel als eigen schuld te voldoen de hypothecaire geldlening ten bedrage van € 345.000,00 bij Svenska Handelsbanken AB. Aan deze toedeling is de voorwaarde verbonden dat deze alleen doorgang heeft indien de vrouw uit de hoofdelijkheid ter zake voornoemde hypothecaire geldlening wordt ontslagen. Bij een dergelijke toedeling is de man voorts gehouden de helft van de overwaarde aan de vrouw te voldoen. De over- of onderwaarde wordt in beginsel berekend door de waarde van de woning te verminderen met de hypotheekschuld die betrekking heeft op de woning (€ 345.000,00). Daar zijn partijen het over eens.

4.4.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat in het kader van de toedeling van haar aandeel in de woning aan de man uitgegaan moet worden van de huidige waarde van de woning, omdat deze (naar haar verwachting) hoger is dan de marktwaarde van de woning van € 510.000,00 die op 21 maart 2017 is vastgesteld door makelaar Peters van At Home Makelaars te Barendrecht. Zo is een vergelijkbare woning op nummer 21 binnen twee maanden verkocht, terwijl voor deze woning een vraagprijs werd gehanteerd van € 585.000,00. De vrouw legt hieraan kennelijk ten grondslag dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van haar niet kan worden verlangd dat haar aandeel in de woning aan de man wordt toegedeeld voor de eerder getaxeerde waarde van de woning. De man stelt zich daarentegen op het standpunt dat nu reeds voor het aanhangig maken van deze procedure door de vrouw, partijen een afspraak over de toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man hadden gemaakt, zodat de op dat moment geldende waarde van de woning in de verdeling dient te worden betrokken en dit voornoemde getaxeerde waarde is.

Uitgangspunt is dat wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Dit is het moment waarop de verdeling door de rechter in zijn beslissing wordt vastgesteld of het moment waarop door partijen over de verdeling afspraken zijn gemaakt, bijvoorbeeld op de zitting (NJ 2000, 643). Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken op grond van hetgeen partijen over die waarderingspeildatum hebben afgesproken of op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Hoewel de vrouw kennelijk had ingestemd met een bepaalde peildatum voor de waardering van de woning, nu zij in de dagvaarding verwijst naar de getaxeerde waarde, en bij de verdeling in beginsel deze waardering dient te worden gehanteerd, zal de rechtbank hiervan afwijken op grond van het volgende. Weliswaar staat niet vast staat of de vergelijkbare woning ook daadwerkelijk voor de vraagprijs is verkocht, maar is het wel een feit van algemene bekendheid dat de prijzen van woningen in de huidige huizenmarkt met het verloop van tijd (snel) stijgen. Nu het taxatierapport van ruim anderhalf jaar geleden dateert, acht de rechtbank een nieuwe taxatie aangewezen. De vrouw heeft voorgesteld om deze taxatie te laten uitvoeren door At Home Makelaardij te Barendrecht, het makelaarskantoor dat al eerder de woning heeft gewaardeerd. De man heeft hierop niet gereageerd, zodat de opdracht aan dit makelaarskantoor dient te worden verstrekt. Partijen zullen worden opgedragen om binnen een maand na de uitspraakdatum voor rekening van beide partijen een opdracht tot taxatie van de woning aan de desbetreffende makelaarskantoor te verstrekken. De waarde waarvoor de woning aan de man zal worden geleverd, zal bindend voor partijen worden bepaald door dit makelaarskantoor. Nu de prijs van de woning in het kader van de levering van de woning aan de man nog moet worden bepaald, zal de man (naast de vrouw die heeft verzocht om een nieuwe taxatie en dus vanzelfsprekend daaraan haar medewerking zal verlenen) zijn medewerking moeten verlenen aan een opdracht aan dit makelaarskantoor. Er zijn geen aanwijzingen dat de man zou weigeren om daaraan zijn medewerking te verlenen, zodat de gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Nu de prijs van de woning in het kader van de levering van de woning aan de man nog moet worden bepaald, zal de vordering van de vrouw om het notariële transport binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis te laten plaatsvinden niet worden gehaald en zal die vordering eveneens worden afgewezen. Er zal geen uiterlijke datum worden gekoppeld aan het notariële transport nu thans niet te bepalen is binnen welke termijn de voorwaarden voor de levering van de woning aan de man zullen worden vervuld.

Vergoedingsrechten

4.5.

Tussen partijen is in geschil of de man uit eigen middelen de woning heeft gefinancierd en of hij op grond daarvan een vordering heeft op de vrouw en/of de gemeenschap, en met welk bedrag alsdan rekening zou moeten worden gehouden bij de berekening van een overwaarde (en mogelijk, maar niet waarschijnlijk, een onderwaarde). Volgens de man heeft hij een bedrag van € 219.243,00 te vorderen op de gemeenschap, waarbij in het geval van levering van de woning aan hem een aan hem toekomend bedrag van € 87.771,50 verrekend dient te worden met de vordering van de vrouw op de man uit overbedeling of, indien dit bedrag niet verrekenbaar is met de vordering van de vrouw uit een eventuele overbedeling, heeft de man een vordering van € 87.771,50 op de vrouw.

4.6.

Bij de bepaling van het bedrag van € 87.771,50 is de man uitgegaan van een vergoedingsrecht van de vrouw van € 43.700,00. Het totale vergoedingsrecht van de man (€ 219.243,00) is verminderd met een het bedrag van € 43.700,00 en is vervolgens gedeeld door twee. Immers de helft van het resterende bedrag aan vergoedingsrechten blijft bij toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man, in het vermogen van de man, te weten de woning. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de vrouw in beginsel een vergoedingsrecht toekomt en dat dit vergoedingsrecht dient te worden gebaseerd op artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst. Daarin hebben partijen bepaald dat de eventuele waardestijging van de woning te Rotterdam over de periode van 1 september 2000 tot de datum van de verkoop op 1 juni 2010 bij helfte zal worden verdeeld. De vrouw gaat uit van een vergoedingsrecht van € 46.250,00 en stelt dat de rechtsgrond ontbreekt om haar vorderingsrecht thans nog geldend te maken, nu het bedrag aan vergoedingsrechten is aangewend ten behoeve van de gemeenschap en de gemeenschappelijke huishouding. Dit standpunt is onbegrijpelijk nu zij op grond van nakoming haar vergoedingsrecht nu bij de verdeling van de woning geldend kan maken. Dat partijen op enig moment ter zake de verdeling van de overwaarde een van artikel 4.3. afwijkende afspraak zouden hebben gemaakt is gesteld noch gebleken. De overwaarde van de woning in Rotterdam dient dan ook alsnog te worden verdeeld. Met betrekking tot de hoogte van het vergoedingsrecht zal worden uitgegaan van het door de man gestelde bedrag. Immers bij de berekening van dat bedrag dient rekening te worden gehouden met de makelaars- en bijkomende kosten die volgens de man iets meer bedroegen dan € 5.100,00 en die door de vrouw niet zijn betwist. Nu partijen uitgaan van een waarde van de woning in Rotterdam per 1 september 2000 van € 238.200,00 en de netto-verkoopopbrengst (€ 330.700,00 minus € 5.100,00 =) € 325.600,00 bedroeg, betekent dit dat ieder van partijen een vergoedingsrecht van ((€ 325.600 minus € 238.200,00 = € 87.400) : 2 =) € 43.700,00 op de gemeenschap heeft gekregen.

4.7.

Naast dit bedrag stelt de man dat hij ook nog recht heeft op de helft van de overwaarde van de tot zijn eigendom behorende woning op 1 september 2000 oftewel de waarde van € 238.200,00 minus de hypotheekschuld van € 181.512,00, te weten een bedrag van € 56.688,00. De man legt hieraan kennelijk zijn eigendomsrecht ten grondslag. Nu de vrouw dit standpunt niet heeft betwist, is reeds vast komen te staan dat de man een vordering van een totaalbedrag van € 100.388,00 (€ 43.700,00 plus € 56.688,00) op de gemeenschap heeft.

4.8.

De man heeft zijn resterende vordering van (€ 219.243,00 minus € 100.388,00 =) € 118.855,00 op de gemeenschap als volgt gespecificeerd:

- Betalingen 31-05 en 08-06 van TG-Bank € 22.139,00

- Betaling d.d. 10-03-2010 van Profijtrekening € 4.623,00

- Investeringen div. data ING-privérekening € 20.532,00

- Aflossing d.d. 28-12-2014 van TG-Bank € 75.000,00

- Af: rente en termijnen (zie punt 26 onder f) € 3.439,00

4.9.

Naar de rechtbank begrijpt legt de man aan de gevorderde bedragen van in totaal € 118.855,00 ten grondslag dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid deze investeringen hem toekomen. De man heeft met bankafschriften onderbouwd dat de betalingen van zijn privérekeningen afkomstig zijn en heeft met stukken onderbouwd op welke wijze de betalingen zijn aangewend ten behoeve van de verbouwing van de woning en de aflossing van de hypotheek. De vrouw heeft enkel aangevoerd dat de herkomst van de betalingen niet van belang is en dat de gelden gemeenschappelijk vermogen zijn geworden op grond van artikel 3.2 van de samenlevingsovereenkomst, omdat deze op een gemeenschappelijke rekening zijn gestort.

4.10.

De vraag is of de gelden op grond van het bepaalde in de samenlevingsovereenkomst gemeenschappelijk vermogen zijn geworden, zoals de vrouw stelt. De taalkundige/grammaticale betekenis van de bewoordingen van de samenlevingsovereenkomst is niet zonder meer doorslaggevend bij de uitleg van de inhoud. Het gaat bij uitleg - kort gezegd - om hetgeen partijen over en weer in redelijkheid van elkaar mochten verwachten (Haviltex-norm).

De vrouw beroept zich kennelijk op de letterlijke betekenis van de in de samenlevingsovereenkomst gebruikte woorden. Zij stelt dat met betrekking tot de gemeenschappelijke rekeningen is bepaald dat 'partijen aan elkaar overdragen de onverdeelde helft in de desbetreffende rechten' en 'toekomstige stortingen op gemeenschappelijke rekeningen eveneens aan ieder van partijen voor de onverdeelde helft zullen toebehoren'.

Echter de gebruikte woorden dienen in hun context te worden beschouwd. Partijen hebben in het kader van hun samenleven een samenlevingsovereenkomst gesloten en in deze overeenkomst is voorafgaande aan de overige bepalingen de verklaring van partijen opgenomen dat zij voornemens zijn om per datum van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst een gemeenschappelijke huishouding te gaan voeren waarbij is bepaald dat partijen gerechtigd zijn tot roerende zaken en de saldi van de bankrekeningen op beider naam. Het sluiten van de samenlevingsovereenkomst was derhalve ingegeven door de wens van partijen om een regeling te treffen met betrekking tot het voeren van een gemeenschappelijke huishouding, zoals ook de man stelt. De bepalingen dienen dan ook in die context te worden gelezen. Dit wordt ook benadrukt in de tekst doordat partijen met betrekking tot de gemeenschappelijke rekeningen in het kader van deze overeenkomst een afspraak hebben gemaakt over de verdeling van de gemeenschappelijke rekening (zie onder 2.1.). De strekking van de door de vrouw aangehaalde bepalingen met betrekking tot de gemeenschappelijke rekeningen is in de context van de samenlevingsovereenkomst derhalve (slechts) dat partijen gerechtigd zijn, ieder voor de helft, tot het saldo van de gemeenschappelijke rekening(en) die gebruikt is/zijn voor het voeren van de gemeenschappelijke huishouding tussen partijen. Dat partijen beoogden een situatie te scheppen gelijk aan die van een huwelijk in gemeenschap van goederen, zoals de vrouw stelt, valt niet uit (andere bepalingen uit) de samenlevingsovereenkomst op te maken noch uit de door partijen gestelde omstandigheden. Zo is in de samenlevingsovereenkomst niet bepaald dat privé vermogen van partijen gemeenschappelijk zou worden. Daarbij staat in artikel 3 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst opgenomen dat bestaande en toekomstige schulden worden gedragen door de partij die deze heeft doen ontstaan en vermeldt lid 3 van dit artikel dat indien partijen voornemens zijn een woning te kopen, zij vooraf afspraken zullen maken omtrent de mede-eigendom, de financiering en de kosten. Ook de door partijen in dit verband aangevoerde feiten en omstandigheden zijn relevant. Zo is tussen partijen niet in geschil dat de woning van de man in Frankrijk zijn eigendom is gebleven. Daarbij komt dat de man in de periode dat partijen samenleefden een deel van zijn inkomen zelf behield – hetgeen de vrouw niet heeft betwist – en hij zijn eigen vermogen beheerde, in eerste instantie zelf en later via een vermogensbeheerder. Dat de vrouw bij de gesprekken met de vermogensbeheerder aanwezig was maakt dit niet anders, nu de man heeft gesteld – en de vrouw niet heeft weersproken – dat hij besliste of van zijn vermogen al dan niet geld werd onttrokken. Dit alles wijst er op dat partijen hun vermogens gescheiden hielden. In dat licht kan artikel 3.2 van de samenlevingsovereenkomst niet zo worden begrepen dat, door de enkele omstandigheid dat een deel van het privé vermogen van partijen op een gemeenschappelijke rekening werd gestort of dat de tenaamstelling van een (vermogens)rekening wijzigde, de gelden op die rekeningen gemeenschappelijk zijn geworden.

4.11.

Nu de vrouw de hoogte van de door de man gestelde vergoedingsrechten niet heeft betwist, staat vast dat de man naast het onder 4.7. genoemde bedrag van € 100.388,00 een vordering van een bedrag van € 118.855,00, zoals hiervoor onder 4.8. is gespecificeerd, op de gemeenschap heeft.

4.12.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat nu het aandeel van de vrouw in de woning aan de man zal worden toegedeeld, en de vrouw een vordering op de man krijgt ter grootte van de helft van de nog te bepalen overwaarde, deze vordering dient te worden verrekend met het aan de man toekomende bedrag van € 87.771,50 (zoals onder 4.6. overwogen). De gevorderde wettelijke rente daarover zal worden afgewezen, nu bepaald zal worden dat de vordering uiterlijk op dag van de levering van de woning dient te worden verrekend en de vrouw derhalve vóór de levering van de woning niet in verzuim is. Zo zal hierna worden beslist. Hierbij wordt opgemerkt dat als in het (hypothetische) geval sprake is van een onderwaarde van de woning, waarbij de waarde van de woning de hypotheekschuld niet overstijgt, de eventuele onderwaarde door partijen ieder voor de helft dient te worden gedragen en bij levering van de woning aan de man de vrouw de helft van de onderwaarde aan de man dient te voldoen.

4.13.

Voorts zal worden bepaald dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen.

4.14.

Het door de vrouw in dit verband gedane beroep op verjaring wordt verworpen. De vrouw stelt dat de vergoedingsrechten al ten tijde van de samenleving zijn ontstaan. De man doet terecht een beroep op artikel 6 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst waaruit volgt dat partijen zijn overeengekomen dat zij geen verdeling van een gemeenschappelijk goed kunnen vorderen zolang de samenleving voortduurt. Nu partijen op 24 mei 2017 de samenleving hebben beëindigd waren de vergoedingsrechten op dat moment pas opeisbaar. Van verjaring is daarom geen sprake.

De vorderingen in conventie sub I. en II. ten aanzien van de inboedel en de Jeep Renegade

De inboedel

4.15.

Partijen gaan akkoord met het verdelingsvoorstel dat als productie 8 bij de dagvaarding is overgelegd, op grond waarvan de man wordt overbedeeld en een bedrag van € 5.665,00 aan de vrouw dient te voldoen. Dienovereenkomstig zal worden beslist.

De Jeep

4.16.

De vrouw vordert dat de Jeep wordt toegedeeld aan de man, onder de voorwaarde dat de man binnen 14 dagen na het te dezen wijzen vonnis aan de vrouw vergoedt wegens overbedeling een bedrag van € 10.050,00. Dit is de helft van het bedrag van de waarde van de Jeep € 20.100,00 die is bepaald door Automobielbedrijf Zeeuw op 23 maart 2017. De vrouw legt hieraan ten grondslag dat zowel de eerdere auto (een Saab) als de Jeep na het sluiten van de samenlevingsovereenkomst zijn verkregen en dus op grond van artikel 3.1. van de samenlevingsovereenkomst gemeenschappelijk eigendom zijn. De vrouw betwist derhalve dat waarde van de Saab dient te worden verrekend met de waarde van de Jeep.

4.17.

De man betwist primair dat de Jeep tot de gemeenschap behoort. De Jeep is volledig betaald met zijn privégeld en is door hem gekocht en geleverd. Indien de auto gemeenschappelijk eigendom is geworden, dan heeft de man een vergoedingsrecht dat gelijk is aan het bedrag dat de man aan de vrouw uit hoofde van overbedeling zou moeten betalen. In beide gevallen is de man de vrouw niets verschuldigd bij toedeling van de auto aan hem. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat partijen gelijke aandelen hebben in de (actuele waarde van) de auto en dat de man een vergoedingsrecht heeft ter grootte van zijn minimale investering ad € 4.500,00, zijnde de inruilwaarde van zijn eerdere auto (een Saab). De actuele dagwaarde van de auto is € 15.900,00. Bij toedeling van de Jeep aan de vrouw zal de vrouw een recht op vergoeding hebben van een bedrag van (€ 15.900,00 minus € 4.500,00:2=) € 5.700,00.

4.18.

In artikel 3 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald dat roerende zaken die na het sluiten van de overeenkomst worden verkregen gemeenschappelijk bezit zijn. Nu vaststaat dat de auto na het sluiten van de samenlevingsovereenkomst is verkregen is de auto gemeenschappelijk bezit. De man heeft niet toelicht op basis waarvan hem een vergoedingsrecht zou toekomen en in de samenlevingsovereenkomst is geen bepaling opgenomen die hiertoe strekt. Dat de man zich ter zake de auto een vergoedingsrecht zou hebben voorbehouden is ook niet gesteld of gebleken. Dit betekent dat de man geen vergoedingsrecht toekomt. Nu de man niet heeft onderbouwd dat de actuele dagwaarde van de auto lager is dan de vrouw – onder verwijzing naar de verklaring van een automobielbedrijf – heeft gesteld, wordt uitgegaan van een waarde van € 20.100,00 en waarvan de helft aan de vrouw wegens overbedeling van de man toekomt. Dienovereenkomstig zal worden beslist.

De vorderingen in conventie sub I. en II. ten aanzien van het (spaar)tegoed, onder II. en in reconventie sub II.

Het banktegoed

4.19.

De vordering in conventie sub I. en II. ten aanzien van het (spaar)tegoed en de verdeling bij helfte daarvan en in voorwaardelijke reconventie sub II. zullen gezamenlijk worden beoordeeld, nu deze strekken tot het bepalen van de wijze van verdeling van het banktegoed van de op beider naam staande betaalrekening van de ING Bank met rekeningnummer eindigend op 779 (verder: de betaalrekening) dan wel tot het veroordelen van de vrouw tot terugbetaling van een gedeelte van het banktegoed.

4.20.

Tussen partijen is niet in geschil dat de omvang van het banktegoed op de betaalrekening waarop de vorderingen van partijen betrekking hebben € 156.360,00 bedraagt. Immers partijen gaan uit van het saldo op de betaalrekening per 27 februari 2017 van € 179.057,00, waarop een bedrag van € 22.697,00 dat bestemd is voor hun minderjarige dochter in mindering dient te worden gebracht. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de vrouw opdracht aan de bank heeft gegeven om een bedrag van in totaal € 70.986,77 van de betaalrekening over te maken naar een rekening die alleen op haar naam staat en dat de man opdracht aan de bank heeft gegeven om een bedrag van € 106.000,00 van de betaalrekening over te maken naar een rekening die alleen op zijn naam staat.

4.21.

De vrouw vordert de helft van het spaartegoed en voert daartoe het volgende aan. Zij stelt dat krachtens de samenlevingsovereenkomst partijen elk voor de helft gerechtigd zijn tot de saldi op de gemeenschappelijke rekeningen. Zij verwijst daarbij naar het kopje "GEMEENSCHAPPELIJK BEZIT" en naar artikel 3.2. Nu bovengenoemde betaalrekening een gemeenschappelijke rekening betreft behoort het saldo aan ieder van partijen voor de onverdeelde helft toe. Uitgaande van het te verdelen bedrag komt aan ieder een bedrag van (€ 156.360,00:2=) € 78.180,00 toe. Nu de vrouw van het deel waar zij recht op heeft reeds een bedrag van € 70.986,77 met toestemming van de man heeft ontvangen, heeft zij nog recht op een bedrag van € 7.193,23.

4.22.

De man voert hiertegen verweer. De man stelt kennelijk dat de vordering van de vrouw berust op een verkeerde uitleg van de bepalingen waarop zij zich beroept en stelt dat het te verdelen saldo op bovengenoemde betaalrekening die vanaf 1 oktober 2014 niet meer werd gebruikt voor het voeren van de gemeenschappelijke huishouding uiteindelijk volledig is opgebouwd uit gelden die gestort zijn vanuit het vermogensbeheer van zijn privégeld door Theodoor Gilissen Bank. De man betwist dat hij de vrouw toestemming heeft gegeven om een bedrag van € 70.986,77 naar haar eigen rekening over te boeken. Uit het voorgaande volgt dat de man eigenaar is van het banktegoed en dat de vrouw zich onrechtmatig een bedrag van € 70.986,77 heeft toegeëigend, althans zich onrechtvaardig heeft verrijkt. De man vordert dit bedrag terug.

4.23.

Vooropgesteld wordt dat het bestaan van een en/of-rekening, zoals de betaalrekening, slechts duidt op een afspraak met de bank over wie bevoegd zijn om gelden van deze rekening over te boeken naar andere rekeningen. De gelden op de en/of-rekening behoren toe aan degene die deze gelden op deze rekening heeft gestort, tenzij partijen onderling anders zijn overeengekomen. Zoals reeds overwogen in r.o. 4.10. volgt uit de samenlevingsovereenkomst dat partijen hebben beoogd elkaar de onverdeelde helft over te dragen van het saldo op gemeenschappelijke rekeningen die in gebruik waren om de kosten van de gemeenschappelijke huishouding te voldoen.

4.24.

De man heeft gesteld dat de betaalrekening vanaf 1 oktober 2014 niet meer is gebruikt voor het voeren van de gemeenschappelijke huishouding en dat het saldo van deze betaalrekening op voornoemde datum nihil of nagenoeg nihil was. Nu de vrouw deze stelling niet heeft weersproken is het standpunt van de man vast komen te staan. Dit betekent dat nu de betaalrekening geen gemeenschappelijke rekening betreft die ten tijde van het indienen van de vordering van de vrouw (tot het gelasten van de wijze van verdeling) voor het voeren van de gemeenschappelijke huishouding is gebruikt, zij niet gerechtigd is tot de onverdeelde helft van het te verdelen saldo. De vordering van de vrouw ligt derhalve voor afwijzing gereed.

4.25.

Zoals hiervoor is overwogen behoren de gelden op de en/of-rekening toe aan degene die deze gelden op deze rekening heeft gestort. De man heeft gemotiveerd gesteld dat het te verdelen saldo volledig is opgebouwd uit gelden die gestort zijn vanuit het vermogensbeheer van zijn privégeld door Theodoor Gilissen Bank. Nu de vrouw deze stelling niet heeft betwist, is vast komen te staan dat het te verdelen saldo aan de man toebehoort. De vordering van de man tot terugbetaling van € 70.986,77 aan hem ligt derhalve voor toewijzing gereed.

4.26.

De man vordert wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 2 maart 2017 zijnde de dag na de datum van de laatste overboeking door de vrouw tot aan de datum van volledige betaling door haar. De vordering zal worden toegewezen. Immers de vrouw heeft niet betwist dat zij het bedrag per voornoemde datum heeft overgeboekt naar haar eigen rekening, en nu geoordeeld wordt dat deze overboeking onrechtmatig is geweest, is de vrouw per voornoemde datum in verzuim.

De proceskosten

4.27.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank

in conventie en in reconventie

5.1.

deelt het aandeel van de vrouw in de woning te Barendrecht aan de man toe, onder de voorwaarde dat de man de hypotheekschuld bij Svenska Handelsbanken AB ten bedrage van € 345.000,00 als eigen schuld draagt en de vrouw door de bank wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid,

5.2.

gelast partijen om, binnen een maand de uitspraakdatum, voor beider rekening, aan At Home Makelaardij te Barendrecht de opdracht te geven om de woning te taxeren, en bepaalt dat de huidige waarde van de woning voor partijen bindend wordt vastgesteld door voornoemd makelaarskantoor,

5.3.

bepaalt dat in het geval de voorwaarde voor toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man wordt vervuld, de vordering van de man van € 87.771,50 uiterlijk op de dag van de levering van de woning dient te worden verrekend met de vordering van de vrouw op de man uit overbedeling van de man, ter grootte van de helft van de overwaarde van de woning, waarbij de overwaarde van de woning wordt berekend door de waarde van de woning, zoals vastgesteld overeenkomstig het bepaalde onder 5.2. te verminderen met de hypotheekschuld van € 345.000,00,

5.4.

bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen,

5.5.

bepaalt dat partijen met betrekking tot de inboedel uitvoering dienen te geven aan het verdelingsvoorstel dat als productie 8 bij de dagvaarding is overgelegd, en veroordeelt de man wegens overbedeling tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 5.665,00 (zegge: vijfduizend zeshonderdvijfenzestig euro),

5.6.

deelt de Jeep aan de man toe en veroordeelt de man wegens overbedeling tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 10.050,00 (zegge: tienduizend vijftig euro),

5.7.

veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 70.986,77 (zegge: zeventigduizend negenhonderdzesentachtig euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 2 maart 2017 tot de dag der voldoening,

5.8.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.9.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.10.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.

1287/2872



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733