Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-07-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:4758

Datum publicatie16-01-2019
ZaaknummerAWB - 17 _ 3392
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsBreda
Formele relatiesHoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:3401, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenBestuursrecht; Belastingrecht
TrefwoordenFiscaal familierecht; IB-ondernemer
WetsverwijzingenAlgemene wet inzake rijksbelastingen 16; Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteerde samen met zijn echtgenote in vof-verband een winkel. Belanghebbende (met een fulltime dienstverband elders) hield zich daar gemiddeld 5 uur per week mee bezig, de echtgenote 40 tot 50 uur per week. Met de winkel zijn enkel verliezen behaald. Deze zijn volledig aan belanghebbende toegerekend. De inspecteur heeft winstcorrecties gemaakt: 50/50 % toedeling. Rb acht de toegepaste correctie terecht: een redelijke voordeelsverwachting ontbreekt, geen bron van inkomen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/3392 tot en met BRE 17/3395

uitspraak van 25 juli 2018

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 24 maart 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 61.058 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.17.01) en de daarbij berekende heffingsrente.

De uitspraak van de inspecteur van 28 maart 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 69.048 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.27.01) en de daarbij berekende belastingrente.

De uitspraak van de inspecteur van 24 maart 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 65.843 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.37.01) en de daarbij berekende belastingrente.

De uitspraak van de inspecteur van 24 maart 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2014 opgelegde aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 76.013 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.46.01) en de daarbij berekende belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018 in Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Lepelstraat, en namens de inspecteur, [verweerder].

1Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2Gronden

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [A] (hierna: de echtgenote).

2.2.

Belanghebbende is in fulltime dienstverband werkzaam bij [B BV]. Daarnaast exploiteerde hij sinds 1 maart 2002 samen met de echtgenote een winkel in brocante, meubelen, glaswerk, keukengerei en cadeauartikelen. Dit deden zij in de vorm van een vennootschap onder firma genaamd [C VOF] (hierna: de vof). Inmiddels is de winkel gesloten. Een vof-overeenkomst is nooit opgesteld.

2.3.

De activiteiten die belanghebbende in het kader van de vof verrichtte, bestonden uit voorbereidende werkzaamheden, het opknappen van meubels en assistentie bij de inkopen. Hij hield zich daar in de onderhavige jaren gedurende gemiddeld 5 uur per week mee bezig. De echtgenote voerde het dagelijkse beheer van de winkel, verzorgde de inkopen en de dagelijkse administratie van de winkel. Zij hield zich daar in de onderhavige jaren gemiddeld gedurende 40 tot 50 uur per week mee bezig.

2.4.

Na een startverlies zijn in de vof in de jaren vanaf 2004 tot en met 2014 de volgende resultaten behaald:

Jaar

Resultaat

2004

€ 4.438

2005

€ 28.425 (negatief)

2006

€ 38.060 (negatief)

2007

€ 15.986 (negatief)

2008

€ 4.521 (negatief)

2009

€ 32.205 (negatief)

2010

€ 26.248 (negatief)

2011

€ 25.622 (negatief)

2012

€ 24.608 (negatief)

2013

€ 27.992 (negatief)

2014

€ 30.085 (negatief)

Het in 2004 behaalde positieve resultaat is volledig aan de echtgenote toegerekend. De in de jaren 2005 tot en met 2014 behaalde negatieve resultaten zijn volledig aan belanghebbende toegerekend.

2.5.

Belanghebbende heeft op respectievelijk 12 april 2012, 24 juni 2013, 28 mei 2014 en 26 augustus 2015 zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2014 ingediend waarbij de in die jaren behaalde verliezen volledig aan hem zijn toegerekend (zie 2.4). Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur de aanslagen IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2013 opgelegd conform de ingediende aangiften.

2.6.

Vervolgens heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Het onderzoek betrof onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2014. De inspecteur concludeert in het controlerapport van 25 april 2016 dat de binnen de vof toegepaste winst-/verliesverdeling niet zakelijk is en stelt de verdeling tussen belanghebbende en de echtgenote vast op 50%:50%.

2.7.

Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft de inspecteur de onderhavige (navorderings)aanslagen aan belanghebbende opgelegd. Hij is daarbij afgeweken van de toegepaste winst-/ en verliesverdeling, heeft deze in de onderhavige jaren op 50%:50% gesteld en heeft correcties privégebruik auto gemaakt.

2.8.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard. Hij heeft daarbij de correcties privégebruik auto laten vervallen, de heffings- en belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd en de winstcorrecties gehandhaafd. Belanghebbende is daartegen in beroep gegaan.

2.9.

Tussen partijen is in geschil of de door de inspecteur toegepaste winstcorrecties terecht zijn. Voor de jaren 2011 tot en met 2013 is daaraan voorafgaand nog in geschil het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Navordering (jaren 2011 tot en met 2013)

2.10.

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een navorderingsaanslag opleggen als enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast voor de feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een nieuw feit dan wel kwade trouw, rust op de inspecteur.

2.11.

Volgens vaste rechtspraak mag de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is de inspecteur in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Naar het oordeel van de rechtbank mocht de inspecteur in dit geval uitgaan van de juistheid van de aangiften IB/PVV 2011 t/m 2013 nu de aangiften een verzorgde indruk maken en bovendien zijn ingediend door een professioneel administratiekantoor. Vast staat overigens dat de winstverdeling niet bleek uit de aangiftebiljetten en dat in de bij de aangiften gevoegde jaarstukken de winstverdeling niet in percentages is uitgedrukt. Met de tijdens het boekenonderzoek geconstateerde winst-/verliesverdeling en de daarbij gebleken feiten over de bedrijfsvoering beschikt de inspecteur dan over een voor navordering vereist ‘nieuw feit’. Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.

Bron van inkomen / winstcorrecties

2.12.

Ter zitting heeft de inspecteur zich na een daarop betrekking hebbende vraag van de rechtbank primair op het standpunt gesteld dat de in het kader van de winkel ontplooide activiteiten in de onderhavige jaren voor belanghebbende, objectief bezien, geen bron van inkomen vormen. Zijn subsidiaire stelling luidt dat de toegepaste winstcorrecties terecht zijn.

2.13.

De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een bron van inkomen wanneer belanghebbende met de door hem ontplooide activiteiten deelneemt aan het economische verkeer (I), hij daarmee het oogmerk heeft voordeel te behalen (II) en dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is (III). Gelet op de door de inspecteur overgelegde, ter zitting aangevulde en door belanghebbende niet-betwiste, cijfers die zien op de in de jaren 2004 tot en met 2014 met de winkel behaalde resultaten (zie 2.4), kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat een redelijke voordeelsverwachting in de onderhavige jaren ontbrak. De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat de vof ‘vastzat’ aan een vijfjarig huurcontract doet daar niet aan af reeds omdat de vof dit huurcontract vrijwillig heeft afgesloten (of voortgezet) op een tijdstip waarop reeds van een structurele verliessituatie sprake was. Dit betekent dat de activiteiten in de onderhavige jaren voor belanghebbende geen bron van inkomen vormen, zodat de (navorderings)aanslagen eerder te laag dan te hoog zijn vastgesteld.

2.14.

Wanneer er niettemin van uit zou worden gegaan dat de winkelactiviteiten in de onderhavige jaren voor belanghebbende wel een bron van inkomen vormen dan heeft de inspecteur de binnen de vof toegepaste verliesverdeling, naar het oordeel van de rechtbank, terecht niet geaccepteerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het draait in dit kader om de vraag of belanghebbende en zijn echtgenote zakelijk hebben gehandeld bij het volledig aan belanghebbende toedelen van het verlies uit de vof. Onder zakelijk handelen moet worden verstaan: handelen zoals jegens elkaar onafhankelijke partijen dat zouden doen. Er moet dus worden geabstraheerd van motieven die kunnen voortvloeien uit banden van familie of vriendschap (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 april 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9923).

Gelet op de tijdsbesteding door elk van de vennoten alsmede op de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen hen (zie 2.3), acht de rechtbank niet aannemelijk dat een derde die in de vof overigens een vergelijkbare positie als belanghebbende zou innemen, zou accepteren dat in voorkomend geval de verliezen volledig aan hem zouden worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank berust de toegepaste resultaatverdeling dan ook niet op zakelijke gronden en is deze enkel tot stand gekomen vanwege de gelieerdheid tussen belanghebbende en de echtgenote. Dat de echtgenote niet in staat is de verliezen fiscaal te verrekenen omdat zij zelf geen enkele vorm van inkomsten heeft, raakt slechts de persoonlijke situatie van de echtgenote en is voor de onderhavige beoordeling niet relevant. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur door te accepteren dat 50% van het verlies van de vof bij belanghebbende in aanmerking wordt genomen, de aanslagen eerder op een te laag dan op een te hoog bedrag vastgesteld.

Vertrouwensbeginsel

2.15.

Tot slot heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat hij en de echtgenote deze winst-/verliesverdeling al jaren toepassen en dat de aangiften over de jaren tot en met 2013 (in eerste instantie) steeds zijn gevolgd. De rechtbank vat dit op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Nu aannemelijk is dat de aanslagen over de jaren tot en met 2013 enkel op basis van geautomatiseerde afdoening van de aangiften zijn vastgesteld, is het enkele volgen van de aangiften echter onvoldoende om een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel te kunnen doen. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. Dat, zoals belanghebbende stelt, steeds eerst voorlopige aanslagen zijn opgelegd met de mededeling dat deze aangiften nog moesten worden gecontroleerd en hij er aldus van mag uitgaan dat dit voorafgaand aan de definitieve aanslagoplegging ook is gebeurd, is in dit verband onvoldoende. Gelet op het voorgaande wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel door de rechtbank verworpen.

2.16.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

2.17.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2018 door mr. J. den Boer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733