Gerechtshof Amsterdam 08-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:62

Datum publicatie21-01-2019
Zaaknummer200.246.964/01 en 200.246.964/02
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2018:7552
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW;
Familieprocesrecht; Gezag van gewijsde
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De moeder grieft tegen overwegingen Rb mbt perspectief minderjarige. Daarmee beoogt zij niet een wijziging van het dictum van de beschikking. Hof: onvoldoende belang. Aan de overwegingen die zien op het perspectief van de minderjarige komt geen gezag van gewijsde toe, reeds nu het hier een procedure van zuiver voluntaire aard betreft (vgl. Hof Amsterdam 1-2-20161). Dat betekent dat die overwegingen aan de moeder in een eventuele volgende procedure niet tegengeworpen kunnen worden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie -en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.246.964/ 01

zaaknummer rechtbank: C/15/276306/ JU RK 18-1238

beschikking van de meervoudige kamer van 8 januari 2019 inzake

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. J.A. van der Lem te Alkmaar,

en

De gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,

gevestigd te Amsterdam,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de GI,

en in de zaak met zaaknummer 200.246.964/02:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. J.A. van der Lem te Alkmaar,

en

De gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,

gevestigd te Amsterdam,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de GI,

Als belanghebbende is aangemerkt:

- [de vader] (hierna te noemen: de vader);

- de minderjarige [A] (hierna: [de minderjarige] )

Als informanten zijn aangemerkt:

- de pleegouders van de minderjarige [A] ;

- dhr. J.P.M. de Wit, behandelend psychiater van de moeder.

In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming,

Raad voor de Kinderbescherming Haarlem

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar) van 30 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

De moeder is op 28 september 2018 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 30 augustus 2018 (200.246.946/01). Zij heeft bij verzoekschrift van 3 oktober 2018 verzocht de werking van die beschikking te schorsen (200.246.964/02).

2.2.

De GI heeft op 5 november 2018 een verweerschrift in het hoger beroep en ook tegen het schorsingsverzoek ingediend.

2.3.

Het hof heeft verder de volgende stukken ontvangen:

- een brief van de advocaat van de moeder van 5 oktober 2018 met bijlage (email dhr. J.P.M. de Wit), ingekomen op diezelfde datum;

- een brief van de advocaat van de moeder van 1 november 2018 met bijlage (proces-verbaal eerste aanleg), ingekomen op 2 november 2018;

- een brief van de opgeroepen pleegouders van 1 november 2018, ingekomen op 2 november 2018, waarin staat dat [de minderjarige] niet langer bij deze pleegouders verblijft en zij zich afmelden voor de zitting.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker;

- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.A.M. Aelbers;

- dhr. J.P.M. de Wit.

2.5.

De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.

3De feiten

3.1.

Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader is geboren [de minderjarige] [in] 2017.

De moeder oefent het gezag uit over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.

3.2.

Bij beschikking van 22 november 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. [de minderjarige] is in het kader van de ondertoezichtstelling uit huis geplaatst.

3.3.

[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 22 november 2018.

4.2.

De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: en het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen).

4.3.

De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1.

Aan de orde is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 22 november 2018. De periode waarvoor de machtiging is verleend is inmiddels voorbij. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder nog steeds belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode tot 22 november 2018 te laten toetsen.

5.2.

Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

5.3.

De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] in zijn belang noodzakelijk is op de grond dat het perspectief van [de minderjarige] niet langer bij de moeder ligt.

Zij voert hiertoe het volgende aan. [de minderjarige] is uit huis geplaatst omdat hij werd blootgesteld aan de spanningen tussen de ouders, waaronder verbale en fysieke agressie. De ouders hebben beiden persoonlijke problemen. Na de uithuisplaatsing hebben zij hard gewerkt. De ouders wilden heel graag dat [de minderjarige] weer thuis zou komen. Parlan heeft op 19 april 2018 geadviseerd de omgang tussen [de minderjarige] en de ouders uit te breiden en toe te werken naar een uithuisplaatsing. Van 29 op 30 juni heeft [de minderjarige] voor het eerst weer bij de ouders overnacht. Hij zou op 18 juli 2018 worden teruggeplaatst. Op 1 juli 2018 heeft er echter een escalatie plaatsgevonden tussen de ouders. De vader heeft de moeder bij de keel gegrepen, de moeder heeft het huis verlaten en is gaan drinken. Zij is in dronken toestand aangehouden door de politie. Parlan heeft daarop geadviseerd niet meer toe te werken naar thuisplaatsing, welk advies door de GI is overgenomen. De moeder stelt kort gezegd dat aan het incident op 1 juli 2018 te verstrekkende gevolgen zijn verbonden. Zij had acht maanden niet gedronken hoewel zij onder grote druk stond. De grote spanningen en haar teleurstellende ervaringen met de vader tijdens de eerste overnachting van [de minderjarige] hebben geleid tot het incident. De moeder heeft adequate hulp gevonden bij Komunazorg waardoor de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. Komuna biedt zorg aan moeder en kind. Daarnaast blijft de moeder voor haar eigen problematiek onder behandeling van de GGZ. Volgens de moeder zien haar behandelaar en haar behandelend psychiater, dhr. De Wit, perspectief voor een verblijf van de moeder en [de minderjarige] bij Komunazorg.

De moeder is van mening dat vaststaat dat zij over de nodige opvoedingsvaardigheden beschikt, daarnaast is [de minderjarige] gehecht aan haar. Hij geniet van de omgang met haar. De moeder heeft voorts de partnerrelatie met de vader definitief verbroken. Onder deze omstandigheden is de moeder van mening dat [de minderjarige] bij haar teruggeplaatst kan worden, waarbij deze terugplaatsing natuurlijk zorgvuldig voorbereid moet worden. De moeder is van mening dat het wel belangrijk is dat dit op korte termijn gebeurt. Zij wijst erop dat [de minderjarige] binnenkort naar zijn derde (perspectiefbiedende) pleeggezin zal worden overgeplaatst. Bovendien kan Komunazorg een plek vrij houden gedurende de procedure in hoger beroep.

De moeder heeft hier ter zitting in hoger beroep het volgende aan toegevoegd. Zij heeft de relatie met de vader van [de minderjarige] verbroken en hij heeft geen toegang meer tot het huis. Dit is heel moeilijk geweest. Twee weken voor de zitting in hoger beroep heeft een geweldsincident plaatsgevonden waarbij de moeder is mishandeld door de vader en waar zij blijvend letsel aan over heeft gehouden. De vader heeft inmiddels een 100 dagen verbod gekregen en is uitgeschreven op het adres van de moeder. De moeder betwist voorts dat zij alcoholist zou zijn. Zij drinkt wel eens alcohol, maar dat is niet problematisch. Na juli hebben zich ook geen incidenten met alcohol meer voorgedaan.

5.4.

De GI is het eens met de beslissing van de rechtbank. [de minderjarige] heeft een opvoeder nodig op wie hij kan vertrouwen en die hem veiligheid biedt. De GI is van mening dat de moeder niet binnen de aanvaardbare termijn de zorg voor [de minderjarige] op zich zal kunnen nemen. Haar behandeling zal een intensief en langdurig traject zijn. Het herstel zal veel van de moeder vragen. De opvoeding en verzorging van [de minderjarige] brengt het risico mee dat zij overvraagd wordt en [de minderjarige] niet de zorg kan bieden die hij nodig heeft.

Uit de recente fysieke incidenten en politiemeldingen met betrekking tot de ouders blijkt dat de situatie nog ongewijzigd is. De GI heeft ernstige zorgen hoe dit contact tussen de ouders zal verlopen als de moeder naar Komuna gaat. De GI benadrukt dat bij Komuna niet 24-uur per dag hulpverlening is. De GI blijft bij het standpunt dat ook de leefsituatie waarbij de moeder zou verblijven binnen Komuna onvoldoende voldoet aan de basisvoorwaarden die [de minderjarige] gelet op zijn jonge leeftijd nodig heeft en ook gelet op de behandelingen en therapieën die de moeder nog krijgt vanuit de GGZ. [de minderjarige] is op 11 september 2018 met spoed overgeplaatst naar een geheim pleeggezin vanwege bedreigingen van de pleegmoeder door de moeder. Hij verblijft op dit moment in een crisispleeggezin.

De GI heeft hier ter zitting in hoger beroep aan toegevoegd dat het goed gaat met [de minderjarige] . Hij is een veerkrachtig en sociaal jongetje. Hij is nu aan het wennen in het nieuwe (perspectiefbiedende) pleeggezin, dat verloopt goed. De moeder is een paar keer niet op de omgangsmomenten geweest, dat is niet goed voor de continuïteit. Voorts hebben er na de bestreden beschikking twee forse geweldsincidenten tussen de ouders plaatsgevonden. De GI wil [de minderjarige] hier niet aan blootstellen. Ook een moeder-kindhuis acht de GI te risicovol. De veiligheid van [de minderjarige] kan met name in de avonden en de nachten onvoldoende gewaarborgd worden. De moeder kan de vader niet buiten de deur houden. Daarnaast moet de moeder aan zichzelf werken. Zij komt niet toe aan emotieregulatie als zij de volledige zorg voor [de minderjarige] draagt, aldus de GI.

5.5.

De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd. De raad heeft benadrukt dat het een ingewikkelde situatie is. De moeder is liefdevol en affectief in het contact met [de minderjarige] , zij genieten beiden van het contact. [de minderjarige] is nog heel jong en bevindt zich in de primaire hechtingsfase. Hij leert nu zijn omgeving te vertrouwen en hij heeft nodig dat zijn verzorgers voorspelbaar en beschikbaar zijn. Dat vraagt veel van zijn opvoeders. Gelet op de voorgeschiedenis van huiselijk geweld heeft hij bovendien meer dan gemiddeld behoefte aan die voorspelbaarheid en beschikbaarheid. Daarnaast heeft hij al meerdere wisselingen in zijn jonge leven meegemaakt. Als [de minderjarige] weer naar huis zou gaan zou dat opnieuw een wisseling betekenen. Er zijn bovendien nog teveel vragen over hoe het met de moeder gaat en waar zij aan moet werken zodat zij [de minderjarige] kan bieden wat hij nodig heeft. De raad heeft daarom geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad heeft daarbij opgemerkt dat zorgvuldig gekeken moet worden naar de rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] en dat deze rol zo goed mogelijk vorm gegeven dient te worden.

5.6.

Het hof overweegt als volgt. Er waren grote zorgen over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de ouders. De ouders zijn allebei belast met persoonlijke (psychiatrische) problematiek. Er was sprake van huiselijk geweld tussen de ouders waar [de minderjarige] bij was. Na een geweldsincident tussen de ouders is de moeder in november 2017 met [de minderjarige] naar een opvanghuis gegaan, het Oranjehuis. Het Oranjehuis heeft een melding gedaan dat de moeder zich zonder [de minderjarige] buitenshuis had begeven en alcohol had gebruikt. [de minderjarige] is naar aanleiding hiervan op 10 november 2017 met spoed uit huis geplaatst. Er is aanvankelijk ingezet op terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders. Er zijn voorwaarden gesteld aan de ouders en er is persoonlijke hulpverlening en relatietherapie ingezet. De ouders hebben hieraan meegewerkt en het was de bedoeling dat [de minderjarige] met ingang van 18 juli 2018 weer bij de ouders zou wonen, mits de ouders zich aan de gestelde veiligheidsvoorwaarden zouden houden. [de minderjarige] heeft van 29 op 30 juni voor het eerst weer bij de ouders overnacht. Een dag later, op 1 juli 2018, heeft een geweldsincident tussen de ouders plaatsgevonden, waarna de moeder overmatig alcohol heeft gebruikt en door de politie is opgepakt vanwege openbaar dronkenschap. Hierna heeft Parlan geadviseerd om niet meer terug te werken naar thuisplaatsing.

Gebleken is dat de relatie tussen de ouders inmiddels is verbroken en volgens de moeder heeft zij het idee een gezin met de vader te vormen losgelaten. De situatie van de moeder is naar het oordeel van het hof echter nog steeds zeer kwetsbaar. Zij heeft de relatie al eerder beëindigd waarna de ouders toch weer samen zijn gekomen. Er heeft verder zeer kort geleden nog een ernstig geweldsincident tussen de ouders plaatsgevonden. De moeder heeft daarnaast een belast verleden en er is bij haar sprake van psychiatrische problematiek. Zij is gediagnosticeerd met een post traumatische stressstoornis, (mogelijk) borderline persoonlijkheidstrekken en misbruik van alcohol. Zij heeft veel meegemaakt, ook in de relatie met de vader. Zij zal naar verwachting de komende periode een intensief behandeltraject volgen dat onder meer gericht zal zijn op traumaverwerking en emotieregulatie.

[de minderjarige] is nog heel jong en volledig afhankelijk van zijn verzorgers. Hij is vanaf zijn geboorte blootgesteld aan een onveilige thuissituatie. Hij heeft voorts al meerdere wisselingen in zijn opvoedsituatie meegemaakt. Hij is kwetsbaar als gevolg van zijn jonge leeftijd en zijn voorgeschiedenis. Hij heeft een meer dan gemiddelde behoefte aan stabiliteit en voorspelbaarheid. Hij heeft opvoeders nodig die hem dit kunnen bieden. Duidelijk is dat de moeder zeer betrokken is bij [de minderjarige] . Er zijn zoals uit het voorgaande blijkt echter nog steeds ernstige zorgen over de thuissituatie bij de moeder. [de minderjarige] kan gelet op zijn kwetsbaarheid niet aan deze risico’s worden blootgesteld. Een opname van de moeder en [de minderjarige] bij Komunazorg biedt onvoldoende waarborgen. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de periode van de machtiging uithuisplaatsing die thans voorligt (tot 22 november 2018) aanwezig waren. Binnen deze periode was toewerken naar terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder gelet op voornoemde stand van zaken niet aan de orde. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

De moeder heeft voorts gegriefd tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het perspectief van [de minderjarige] (voor de periode na 22 november 2018). Met die grief beoogt zij niet een wijziging van het dictum van de bestreden beschikking te verkrijgen. Het hof is daarom van oordeel dat de moeder bij die grief onvoldoende belang heeft. Het hof merkt echter op dat aan de overwegingen van de rechtbank die zien op het perspectief van [de minderjarige] geen gezag van gewijsde toekomt, reeds nu het hier een procedure van zuiver voluntaire aard betreft (vgl. Hof Amsterdam 1-2-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:912). Dat betekent dat die overwegingen aan de moeder in een eventuele volgende procedure niet tegengeworpen kunnen worden.

6Het schorsingsverzoek

De moeder heeft verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak heeft zij geen belang meer bij dit verzoek zodat dit zal worden afgewezen.

7De beslissing

Het hof:

in de zaak met zaaknummer 200.246.964/01

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

in de zaak met zaaknummer 200.246.964/02

wijst het schorsingsverzoek af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie en mr. R.G. Kemmers, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 8 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.

Jurisprudentie 1

Gerechtshof Amsterdam 01-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:912


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733