Gerechtshof 's-Hertogenbosch 10-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:133

Datum publicatie18-01-2019
Zaaknummer200.236.096_01 en 200.244.596_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezag; Hoofdverblijfplaats;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hof: dat vader in een ernstig conflict ligt met de hulpverlening- zo noemde hij een raadsmedewerker een kankergezwel en een pedofiel en vinden de hulpverleners hem een vervelende man- en zich zeer grensoverschrijdend heeft gedragen, maakt nog niet zonder meer dat hij niet in staat is om in onderling overleg met moeder gezagsbeslissingen te kunnen nemen t.a.v. kind. Maar ouder van kind met ots moet wel goed met GI kunnen samenwerken, zeker de ouder bij wie kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. Dus die hvp blijft bij moeder.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak: 17 januari 2019.

Zaaknummers: 200.236.096/01 (gezag en omgang) 200.244.596/01 (hoofdverblijfplaats)

Zaaknummers eerste aanleg: C/01/314785/ JE RK 16-5935_2 (gezag en omgang) en C/01/333843 / FA RK 18-2237 (hoofdverblijfplaats)

in de zaken in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende op een geheim adres,

appellante in het hoger beroep met zaaknummer 200.236.096/01,

verweerster in het hoger beroep met zaaknummer 200.244.596/01,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. R.T.P. Tielemans.

en

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in het hoger beroep met zaaknummer 200.236.096/01,

appellant in het hoger beroep met zaaknummer 200.244.596/01,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. P.J.A. van de Laar.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

- Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming en Reclassering,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,

vestiging: [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: de raad.

1De gedingen in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2017 (gezag en omgang) en 30 juli 2018 (hoofdverblijfplaats).

2De gedingen in hoger beroep

Zaaknummer 200.236.096/01 (gezag/omgang), bestreden beschikking van 20 december 2017

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 maart 2018, heeft de moeder verzocht dat voormelde beschikking van 20 december 2017 vernietigd wordt voor zover daarbij is bepaald dat het ouderlijk gezag over [de minderjarige] aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt en opnieuw rechtdoende, dat het verzoek van de vader om mede te worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , wordt afgewezen. Kosten rechtens.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juni 2018, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en/of het door de moeder ingestelde beroep als zijnde ongegrond en/of onbewezen af te wijzen. Kosten rechtens.

2.3.1.

Op 21 augustus 2018 heeft in hoger beroep de eerste mondelinge behandeling plaatsgevonden in (onder meer, zie hierna onder 2.3.2.) deze zaak. Hiervan is een verkort proces-verbaal opgemaakt.

Bij deze gelegenheid zijn gehoord:

  • de moeder, bijgestaan door mr. Tielemans;

  • de vader, bijgestaan door mr. Van de Laar;

  • namens de GI, in casu het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (hierna: het LET), de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] ;

  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad 1] .

Het hof heeft de behandeling van de zaak ter zitting aangehouden, omdat de GI en de vader zich bereid hadden verklaard opnieuw te willen beginnen en het gesprek met elkaar te willen aangaan zonder daaraan vooraf voorwaarden te verbinden.

2.3.2.

Voor de volledigheid merkt het hof op dat tijdens deze zitting op 21 augustus 2018 ook een comparitiezitting heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het hoger beroep dat de vader had ingesteld tegen een tussen partijen gewezen kort geding vonnis van 23 maart 2018 (zaaknummer HD 200.237.092/01). Het hof heeft hierop apart beslist bij arrest van 18 september 2018.

Zaaknummer 200.244.596/01, de bestreden beschikking van 30 juli 2018

2.4.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking van 30 juli 2018 te vernietigen en zijn beroep alsnog gegrond te verklaren. Kosten rechtens.

Het hof begrijpt dat de vader hiermee verzoekt, conform zijn inleidend verzoek aan de rechtbank, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen.

2.5.

De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.

De (voortgezette) mondelinge behandeling

2.6.1.

De vader is op 12 september 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juli 2018 met zaaknummer C/01/335019 / JE RK 18-861 waarbij de rechtbank de uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van 9 juli 2018 heeft verlengd tot 14 april 2019.

Dat hoger beroep is door de griffie geadministreerd onder zaaknummer 200.245.961/01.

Gelet op de onderlinge verknochtheid tussen de zaken 200.236.096/01, 200.244.596/01 en de zaak 200.245.961/01, heeft het hof beslist deze zaken gelijktijdig te behandelen.

2.6.2.

De (voortzetting van de) mondelinge behandeling in genoemde en deze zaken heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de vader, bijgestaan door mr. Van de Laar;

  • de moeder, bijgestaan door mr. O. Aydogan, kantoorgenoot van mr. Tielemans;

  • de GI, namens het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (hierna: het LET), de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] ;

  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad 2] .

2.7.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van:

  • het V-formulier van mr. Tielemans van 4 april 2018 met bijlagen (zaaknummer 200.236.096/01);

  • het V-formulier van mr. Tielemans van 14 mei 2018 met bijlagen (zaaknummer 200.236.096/01);

  • het V-formulier van mr. Van de Laar van 9 augustus 2018 met één bijlage (zaaknummer 200.236.096/01);

  • de brief van mr. Van de Laar van 15 augustus 2018 met bijlagen (zaaknummer 200.236.096/01);

  • het V-formulier van mr. Tielemans van 28 augustus 2018 waarin hij zich stelt als advocaat van de moeder (het hof begrijpt: in zaaknummer 200.244596/01);

  • het rapport van de raad van 11 juli 2018, overgelegd door de raad, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2018 (zaaknummer 200.244.596/01);

  • de stukken van de GI, ingekomen ter griffie op 17 september 2018 (zaaknummer 200.244.596/01);

- de inhoud van de ter zitting van 20 november 2018 overlegde stukken van de vader (bijlage 1 (De klachten), bijlage 2 (Verklaring moeder) en bijlage 3 (WhatsApp- berichten), de GI (pleitnota) en van de moeder (persoonlijke brief).

2.8.

Het hof beslist in de zaken 200.236.096/01 en 200.244.596/01 gezamenlijk bij deze beschikking.

Het hoger beroep met zaaknummer 200.245.961/01 wordt bij afzonderlijke beschikking afgedaan, die eveneens op heden wordt gegeven.

3De beoordeling

3.1.

De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:

- [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

De vader heeft [de minderjarige] erkend. Sinds de beschikking van de rechtbank van 20 december 2017 zijn de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] : voorheen oefende de moeder alleen het gezag uit.

Het laatste contact tussen de vader en [de minderjarige] heeft in januari 2018 plaatsgevonden.

[de minderjarige] heeft formeel zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder, maar is sinds 11 juni 2018 onafgebroken uithuisgeplaatst geweest.

3.2.

[de minderjarige] staat sinds 14 april 2016 onder toezicht, aanvankelijk van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de WSS). Bij beschikking van 5 maart 2018 heeft de rechtbank de WSS vervangen door de huidige GI. Sinds juni 2018 ligt de uitvoering van de ondertoezichtstelling binnen het LET-team van het Leger des Heils.

De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 april 2019.

Hoger beroep 200.236.096/01 (gezag en omgang)

3.3.1.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 20 december 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans relevant, het daartoe strekkende verzoek van de vader toegewezen en, conform het advies van de raad, bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

Voor de volledigheid merkt het hof op dat tevens bij deze beschikking een opbouwende zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] is opgesteld, maar dat hieraan geen uitvoering wordt gegeven.

Hoger beroep 200.244.596/01 (hoofdverblijfplaats)

3.3.2.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 30 juli 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem, afgewezen.

De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

Standpunten in hoger beroep

3.4.

Inzake deze verzoeken die voorliggen (het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ) luiden de stellingen van de ouders, de GI en de raad, zoals deze blijken uit de processtukken en het verhandelde ter zitting, – kort samengevat – als volgt.

- De moeder

Het is noodzakelijk dat de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] draagt. De communicatie tussen de ouders is slecht, maar de communicatie tussen de GI en de vader ook.

[de minderjarige] is uithuisgeplaatst. De moeder is het hiermee eens: [de minderjarige] zit goed bij zijn pleegouders. De moeder kan het verzoek van de vader om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem niet plaatsen. Bovendien heeft de vader nog nooit alleen voor [de minderjarige] gezorgd en is hij nog nooit langer dan een uur alleen met hem geweest. Inmiddels heeft de vader [de minderjarige] al maanden niet gezien.

Niemand heeft zicht op de pedagogische vaardigheden van de vader en op zijn thuissituatie. [de minderjarige] is bang om te eten vanwege het gedrag van de vader. In januari 2018 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij de vader [de minderjarige] tijdens het eten een dom kind/domme heeft genoemd en hem daarbij in de houdgreep/wurggreep heeft genomen. De moeder heeft hierdoor dagelijks problematische maaltijden met [de minderjarige] gehad. Het is niet in het belang van [de minderjarige] als hij bij de vader gaat wonen.

De vader heeft zich dreigend en agressief gedragen richting de moeder. [de minderjarige] was hier getuige van. Het was voor de moeder, gezien haar verstandelijke beperking, lastig om zich fysiek en verbaal te verdedigen tegen de vader. Begin 2018 was de moeder ondergedoken in een Blijf van mijn Lijf-huis na een telefonische dreiging van de vader dat hij haar en [de minderjarige] zou komen vermoorden. Veilig Thuis adviseerde de moeder op 5 maart 2018 om niet naar haar eigen woning terug te keren vanwege haar eigen veiligheid en die van [de minderjarige] . Gezien de dreigende situatie is moeder niet in staat om met de vader te overleggen. Gezamenlijk gezag is niet uitvoerbaar. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepalen is volstrekt niet in het belang van [de minderjarige] .

De vader zoekt nu weliswaar de hulpverlening op, maar zegt dit alleen te aanvaarden voor zover het zijn problemen betreffen die hij heeft met de hulpverlening.

- De vader

De vader wil maar één ding: zo snel mogelijk [de minderjarige] bij hem thuis hebben. Hij is geestelijk en lichamelijk gezond en beschikt over voldoende opvoedkundige capaciteiten en financiële middelen om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden. De vader heeft een kinderkamer voor [de minderjarige] ingericht. De vader heeft een deugdelijk sociaal netwerk. Hij heeft een relatie met een vrouw die in staat is [de minderjarige] op juiste wijze te verzorgen. [de minderjarige] had bij de vader moeten worden geplaatst. De hulpverlening heeft de situatie verkeerd ingeschat.

In de periode van de zomer 2017 tot begin 2018 vormde de vader in zijn huis een gezin met de moeder en [de minderjarige] buiten het zicht van de hulpverlening. De relatie met de moeder is definitief verbroken in januari 2018. Als [de minderjarige] bij hem komt wonen, staat de vader contact tussen de moeder en [de minderjarige] toe.

De vader is nooit agressief richting de moeder geweest. Hij is onjuist behandeld door Veilig Thuis. De klachten die hij heeft ingediend tegen WIJ [vestigingsnaam] zijn gegrond verklaard. De klacht die de vader heeft ingediend tegen de raad, ook. De vader is door Jeugdbescherming onjuist benaderd en bejegend. Tegen mevrouw [medewerker van de raad] van de raad heeft de vader een klacht ingediend vanwege schending van de mensenrechten.

De vader wordt door de hulpverlening gezien als een vervelende man en er ontstaan problemen omdat hij niet serieus wordt genomen. Jeugdwerkers hadden vooroordelen en misbruikten hun positie. De vader heeft geen behoefte meer aan de GI en het LET-team. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de positie van [de minderjarige] en de vader. De vader is nauwelijks in beeld geweest en heeft geen enkele kans gehad.

De vader heeft eind november 2018 een afspraak gemaakt bij de huisarts voor een oriëntatiegesprek vanwege zijn aversie tegen Jeugdzorg. De vader heeft geen coach nodig. Hij heeft een goed leven. De vader heeft geen hulp nodig om met zijn persoonlijkheid om te leren gaan. Hij heeft geen problemen behalve met de jeugdzorg. De vader heeft geen persoonlijke begeleiding. Hij heeft niks meer met de hulpverlening te maken. Hij heeft alle trajecten netjes afgewerkt.

Hij wil zijn gezag behouden en hij staat te trappelen om zijn vaderrol te vervullen.

- De GI

Naar aanleiding van de vorige zitting bij het hof op 21 augustus 2018, heeft het LET meerdere pogingen ondernomen om in contact te komen met de vader. Er hebben twee gesprekken plaatsgevonden met de vader en zijn advocaat op het politiebureau. Deze gesprekken zijn wisselend verlopen. In het tweede gesprek gaf de vader zelf aan dat de strijd en erkenning van zijn gelijk prevaleerde boven de pogingen om omgang met [de minderjarige] op te starten. Later kwam de vader hierop terug. Er heeft nadien geen gesprek meer plaats kunnen vinden, omdat omdat de vader niet wil voldoen aan de voorwaarden die het LET stelt. De communicatie verloopt moeizaam, omdat de vader de jeugdbeschermers niet respectvol bejegent. Hiervoor is een schriftelijke aanwijzing gegeven en is er nu een verzoek tot bekrachtiging hiervan bij de rechtbank ingediend. Daarnaast zal er aangifte worden gedaan tegen de vader van smaad jegens de jeugdbeschermers van het LET.

De vader wil niet samenwerken. Er is geen contact met hem te krijgen en er is geen zicht op zijn huisvesting, kinderkamer, financiën, schulden, sociaal netwerk en zijn partner. De vader onderbouwt zijn stellingen niet. De vader laat juist contra-indicaties zien voor plaatsing bij hem. De vader beledigt en bedreigt de hulpverlening en hij heeft zich veel veelvuldig fysiek agressief gedragen richting hulpverlening. De psychiater van GGZe Fact schrijft dat de vader moeite heeft met de aanpak van problemen en met het reguleren van eigen gedrag, waarin de psychiater aangeeft dat er sprake lijkt van resistentie. Hij constateert dat het verleden heeft geleerd dat er bij de vader, zonder ondersteuning, het risico is tot maatschappelijk ontsporen.

Vanuit een crisispleeggezin is [de minderjarige] nu bij een perspectiefbiedend pleeggezin geplaatst. [de minderjarige] doet het daar goed. Er wordt een goede structuur aangeboden en [de minderjarige] komt zichtbaar tot rust. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om de vader gezag te geven/te laten houden of [de minderjarige] thuis te plaatsen bij de vader.

- De raad

De raad heeft ter zitting geadviseerd dat het in het belang van [de minderjarige] is om het hoger beroep van de moeder toe te wijzen (zodat zij weer alleen het gezag over [de minderjarige] draagt) en het hoger beroep van de vader af te wijzen (zodat [de minderjarige] formeel zijn hoofdverblijfplaats behoudt bij de moeder). De raad sluit zich voor het overige volledig aan bij de standpunten van de GI.

Het hof overweegt als volgt

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] : zaaknummer hoger beroep 200.236.096/01

3.5.1.

De moeder oefende aanvankelijk alleen het gezag over [de minderjarige] uit. Bij de bestreden beschikking van 20 december 2017 is aan beide ouders gezamenlijk gezag toegekend.

3.5.2.

Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:

  1. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

  2. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

3.5.3.

Uitgangspunt is dat beide ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Slechts wanneer sprake is van ernstige contra-indicaties tegen gezamenlijk gezag kan eenhoofdig gezag worden gehandhaafd. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt eenhoofdig gezag van een van de ouders niet in de rede, tenzij andere redenen een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.

3.5.4.

Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de communicatie tussen partijen sinds de (definitieve) beëindiging van hun relatie in januari 2018 zeer moeizaam verloopt. Het hof is evenwel van oordeel dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de problemen van de ouders zodanig zijn dat ingeval van gezamenlijk gezag sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen hen. Ook zijn er nu in hoger beroep geen feiten naar voren gekomen die het gezag van de moeder alleen over [de minderjarige] noodzakelijk maken.

Het hof neemt daarbij het navolgende in overweging.

De raad heeft in eerste aanleg op de zitting 11 oktober 2017 geadviseerd om de vader mede te belasten met het gezag over [de minderjarige] . Na deze zitting heeft de vader de voormalige gezinsvoogdijwerker van de WSS op social media een ‘kankergezwel’ en een ‘pedofiel’ genoemd. Hierop heeft de raad in zijn brief aan de rechtbank van 16 november 2017 geschreven dat dit gedrag weliswaar ongewenst, onfatsoenlijk en niet effectief is, maar dat dit er niet toe leidt dat de raad tot een ander advies komt met betrekking tot het gezamenlijk gezag. In hoger beroep komt de raad echter wel tot een ander advies. De raad sluit zich aan bij de stellingen en visie van de GI. Deze stellingen en visie van de GI betreffen met name de relatie vader/GI.

Het hof zal dit advies niet overnemen. Dat de vader in een ernstig conflict ligt met de hulpverlening en zich zeer grensoverschrijdend heeft gedragen, maakt nog niet zonder meer dat hij niet in staat zou zijn om in onderling overleg met de moeder gezagsbeslissingen te kunnen nemen ten aanzien van [de minderjarige] .

Het hof acht het bovendien in het belang van [de minderjarige] dat beide ouders binnen de ondertoezichtstelling een gelijkwaardige rol innemen. De regie ligt bij de gezinsmanager. Beide ouders kunnen door de gezinsmanager in gelijke mate aangesproken worden op hun verantwoordelijkheden. Het is aan de ouders om onder de druk van de maatregel van de ondertoezichtstelling te werken aan verbetering van hun wederzijdse ouderschap. Van hen mag en moet worden gevergd dat zij uiteindelijk gezamenlijk hun verantwoordelijkheid gaan nemen voor de opvoeding en de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat de ouders zich inzetten om op positieve wijze invulling te geven aan het ouderschap en elkaars positie daarin te bevestigen en te ondersteunen. Indien de problemen niet of niet geheel oplosbaar blijken, zal geleidelijk aan ook duidelijk worden waar het perspectief van [de minderjarige] zal liggen. Het ligt meer voor de hand om in dat kader een beoordeling te doen plaatsvinden waar het gezag over [de minderjarige] dient te berusten, dan daarover reeds nu een beslissing te nemen ten aanzien van één van de ouders.

Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] dient te worden gehandhaafd en dat de vader gezamenlijk met de moeder belast dient te blijven met het gezag over [de minderjarige] .

3.5.5.

Dit leidt ertoe dat deze bestreden beschikking van 20 december 2017 op dit onderdeel zal worden bekrachtigd.

3.6.

De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] : zaaknummer hoger beroep 200.244.596/01

3.6.1.

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2 aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.

De rechter neemt zodanige beslissingen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

3.6.2.

Het hof is van oordeel dat er zijdens de vader onvoldoende argumenten zijn aangevoerd die kunnen leiden tot een wijziging in de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . [de minderjarige] is sinds 11 juni 2018 uithuisgeplaatst. Het staat vast dat de moeder momenteel niet in staat is om zelfstandig de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen en dat zij de uithuisplaatsing van [de minderjarige] ondersteunt.

Reeds uit het veiligheidsplan van april 2016 is gebleken dat het niet veilig is voor [de minderjarige] als de vader permanent in het leven van [de minderjarige] is. Sindsdien is het niet mogelijk gebleken objectief vast te stellen of de vader in staat is om [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. De vader lijkt volledig in beslag te worden genomen door zijn strijd tegen verschillende hulpverlenende instanties en lijkt hierin onvoldoende in staat om zich te richten naar de belangen van [de minderjarige] . [de minderjarige] staat onder toezicht van de GI en dat betekent dat de ouder die het gezag over [de minderjarige] heeft in het belang van [de minderjarige] moet kunnen samenwerken met de GI, in casu het LET. Dat geldt zeker voor de ouder bij wie [de minderjarige] de hoofdverblijfplaats heeft.

Onder de huidige omstandigheden kan vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader (nog) niet aan de orde zijn en het hof overweegt daartoe het navolgende.

3.6.3.

De vader heeft – na enkele succesvolle begeleide omgangscontacten tussen hem en [de minderjarige] begin 2017 – te kennen gegeven dat hij [de minderjarige] alleen nog maar bij hem thuis wilde zien en dat hij niet langer wenst mee te werken aan een begeleide omgangscontacten. In oktober 2017 heeft de vader op social media een medewerker van de WSS beticht van pedofilie. De opbouwende zorgregeling die bij beschikking van 20 december 2017 is vastgesteld, wordt niet nageleefd nadat er in januari 2018 een heftige escalatie in de thuissituatie heeft plaatsgevonden waarin de vader [de minderjarige] had uitgescholden en hardhandig met hem omging: de moeder heeft hierna contact tussen de vader en [de minderjarige] niet langer toegestaan. Verder heeft de vader in augustus 2018 in gesprek met het LET-team aangegeven dat hij eerst alle procedures en klachten wil afhandelen voordat hij wil praten over contactherstel met [de minderjarige] . Het gedrag van de vader richting de hulpverlening was dermate ernstig dat hij in augustus 2018 is aangehouden door de politie in verband met aangifte van bedreiging. Op 5 september 2018 heeft de vader van de GI een schriftelijke aanwijzing gekregen waarin hem – kort gezegd – is medegedeeld dat hij moet stoppen met beledigen en bedreigen van de GI. Ten tijde van de zitting in hoger beroep, was deze schriftelijke aanwijzing voorgelegd aan de rechter met het verzoek om bekrachtiging.

Al met al overweegt het hof dat er, ondanks de geboden hulp in het kader van de ondertoezichtstelling, geen samenwerking tussen de vader en de hulpverlening tot stand is gekomen. Om te kunnen vaststellen dat de vader daadwerkelijk, zoals hij stelt, over voldoende capaciteiten beschikt om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen, dient hij de samenwerking met de GI aan te gaan en zich open te stellen voor de hulpverlening zodat de GI zicht krijgt op zijn persoonlijke situatie en capaciteiten als opvoeder, waarbij een belangrijk aandachtspunt zal zijn dat de vader leert zijn emoties onder controle te houden.

3.6.4.

Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep van 30 juli 2018 bekrachtigen.

Bewijsaanbod

3.6.5.

De vader heeft zonder onverplicht enige bewijslast op zich te nemen, aangeboden om zijn stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, speciaal door van de getuigen [getuige 1] (oude gezinsvoogd) en [getuige 2] (zijn vriendin). Zij kunnen volgens de vader verklaren dat hij in staat moet worden geacht om [de minderjarige] op juiste wijze te verzorgen en op te voeden. Het hof wijst er op dat het beoordelen van opvoedcapaciteiten en opvoedomstandigheden niet in de eerste plaats een kwestie is van bewijslevering door getuigen. Het gaat hier, waar een beschermingsmaatregel lopende is, om onderzoek door daartoe opgeleide en aangestelde professionals. In zoverre kan het bewijsaanbod (alleen) van de vader om de door hem genoemde getuigen te horen niet leiden tot het doel dat de vader beoogt en tot de beslissing van de zaak. Het hof passeert dit bewijsaanbod. Het is onvoldoende concreet en de vader blokkeert onderzoek dat in de eerste plaats uitsluitsel dient te geven over zijn situatie.

3.7.

Beslist wordt als volgt.

4De beslissing

Het hof:

In het hoger beroep met zaaknummer 200.236.096/01 (gezag en omgang):

bekrachtigt de beschikking van 20 december 2017 van de rechtbank Oost-Brabant met zaaknummer C/01/314785/ JE RK 16-5935_2 voor zover daarbij is bepaald dat het gezag over [de minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ) voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van

deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

in het hoger beroep met zaaknummer 200.244.596/01 (hoofdverblijfplaats):

bekrachtigt de beschikking van 30 juli 2018 van de rechtbank Oost-Brabant met zaaknummer C/01/333843 / FA RK 18-2237;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en M.L.F.J. Schyns en is op 17 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733