Rechtbank Noord-Holland 09-01-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:152

Datum publicatie14-01-2019
ZaaknummerC/15/260004 / FA RK 17-3315
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Vernietiging erkenning; Bijz. curator bij afstamming (art. 1:212 BW); Duomoeder / meemoeder
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Bijz. curator kind dient verzoek in tot vernietiging erkenning door voormalige vrouwelijke partner van biologische moeder. De bc meent dat de relatie tussen moeder en meemoeder dermate instabiel is gebleken, dat het niet in belang kind lijkt om die relatie coûte que coûte in stand te willen houden (via bv. systeemtherapie). Vanuit het kind bezien is nauwelijks sprake v.e. ander systeem dan dat van moeder en kind. Vrouw, die zelf ambivalent staat tov verzoek, was er meer niet dan wel. Volgt toewijzing na ampele overwegingen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Alkmaar

zaak-/rekestnr.: C/15/260004 / FA RK 17-3315

beschikking van 9 januari 2019 betreffende vernietiging erkenning

in de zaak van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. A.C.M. van Lieshout, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,

--tegen--

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw.

De minderjarige wordt in deze procedure vertegenwoordigd door de bijzondere curator: [bijzondere curator] , kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1Procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de beschikking van 14 februari 2018;

  • het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad), ingekomen op 6 juni 2018;

  • het proces-verbaal van 12 juni 2018;

  • het aanvullende advies tevens zelfstandig verzoek van de bijzondere curator, ingekomen op 6 juli 2018;

  • het aanvullende verslag en advies van de bijzondere curator, ingekomen op 23 juli 2018.

1.2

De behandeling van het verzoek is voortgezet op 4 december 2018 in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. A.C.M. van Lieshout en de bijzondere curator [bijzondere curator] . Voorts is verschenen [medewerker de Raad] namens de Raad. Tevens is verschenen de begeleider van de moeder, [begeleider van de moeder] . De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2Feiten en omstandigheden

2.1

De rechtbank heeft in voormelde beschikking van 14 februari 2018 de stukken in handen gesteld van de Raad voor onderzoek naar de vraag of vernietiging van de door de vrouw op 11 maart 2016 gedane erkenning van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , in het belang van de minderjarige is, en de rechtbank dienaangaande te adviseren. De zaak is pro forma aangehouden tot 18 juli 2018, in afwachting van rapport en advies van de Raad.

2.2

De Raad heeft in het rapport geadviseerd het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de vrouw af te wijzen.

2.3

Blijkens het proces-verbaal van 12 juni 2018 is, gelet op hetgeen is weergegeven onder punt 4.5 van voormelde beschikking van 14 februari 2018, de bijzondere curator in de gelegenheid gesteld een aanvullend advies uit te brengen. De zaak is pro forma aangehouden tot 25 juli 2018, in afwachting van het aanvullende advies van de bijzondere curator.

2.4

De bijzondere curator heeft in het op 6 juli 2018 ingekomen aanvullende advies tevens zelfstandig verzoek, vooruitlopend op een beslissing aangaande het verzoek om de bijzondere curator ook te benoemen als bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW, omdat hij voornemens is in het belang van de minderjarige een verzoek in te dienen tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vrouw en de minderjarige, als voorwaardelijk zelfstandig verzoek verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen de vrouw en de minderjarige.

2.5

In het op 23 juli 2018 ingekomen aanvullende verslag en advies heeft de bijzondere curator gepersisteerd bij het eerdere advies om de door de vrouw gedane erkenning van de minderjarige te vernietigen. Voorts heeft de bijzondere curator hierbij ingetrokken het verzoek tot benoeming als bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW evenals het voorwaardelijk zelfstandige verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vrouw en de minderjarige.

2.6

Ter onderbouwing van laatstgenoemd advies heeft de bijzondere curator het volgende aangegeven. Gelet op de terugkerende instabiele situatie tussen de moeder en de vrouw is het de vraag of het belang van de minderjarige erbij gediend is dat het contact tussen de minderjarige en de vrouw in stand blijft. Immers: als de minderjarige de vrouw reeds als moederfiguur zou zien (hetwelk de bijzondere curator gelet op het feit dat de vrouw er feitelijk voor de minderjarige veel meer niet is geweest dan wel, niet heel aannemelijk voorkomt), of als de minderjarige de vrouw als moederfiguur gaat zien als er in de (nabije) toekomst eventueel weer contact zou komen, is het niet denkbeeldig dat dit contact wéér eindigt, omdat dit tot nu toe telkens is gebeurd, wat de bijzondere curator betreft door toedoen van beide partijen. Immers: telkens als partijen weer nader tot elkaar lijken te komen, wordt dat toch weer afgekapt door de moeder (al dan niet als gevolg van het gedrag van de vrouw), en laat de vrouw het er weer bij zitten. Het is daarom de vraag of het niet toch beter is voor de minderjarige dat de erkenning door de vrouw wordt vernietigd. De bijzondere curator meent dat de relatie tussen de moeder en de vrouw dermate instabiel is gebleken, dat het niet in het belang van de minderjarige lijkt om die relatie coûte que coûte in stand te willen houden (via bijvoorbeeld de door de Raad geopperde systeemtherapie). Er is vanuit de minderjarige bezien nauwelijks sprake van een zodanig systeem (gezin), dat dit in stand gehouden dient te worden, althans: het systeem dat er is, is dat van de minderjarige met de moeder.

3Beoordeling

3.1

De rechtbank neemt hier over hetgeen is opgenomen in de beschikking van 14 februari 2018.

3.2

Aan de orde is nog het verzoek van de:

- moeder tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de vrouw;

- bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de vrouw.

3.3

De (advocaat van de) moeder heeft ter zitting het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de vrouw ingetrokken. Daarmee behoeft dit onderdeel geen verdere bespreking.

3.4

Met betrekking tot het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de vrouw overweegt de rechtbank als volgt.

3.5

De vrouw is niet ter zitting verschenen. Uit het op 23 juli 2018 ingekomen verslag van de bijzondere curator blijkt dat de vrouw weloverwogen de keuze heeft gemaakt om de minderjarige te erkennen en dat zij nog steeds achter die keuze staat. Zij wil die keuze ook nakomen, maar inmiddels is zij ambivalent in haar standpunt of zij de erkenning in stand wil laten dan wel wil laten vernietigen.

3.6

Door de moeder is ter zitting nog het volgende verklaard. Na het laatste contact tussen de vrouw en de minderjarige op 29 mei 2018, heeft zij de vrouw niet meer gesproken. Ze heeft op dit moment geen relatie. Zij is nu bezig om andere woonruimte te zoeken en zij heeft van de gemeente een urgentie gekregen. Dit hangt samen met haar werk en haar inkomen. Een vriendin helpt haar bij het oppassen. Per januari 2019 heeft zij een half jaarcontract bij een tandartsenpraktijk. De moeder heeft één maal per week persoonlijke hulp van [begeleider van de moeder] ter ondersteuning bij onder meer de opvoeding. De moeder wil (nog steeds) dat de erkenning van de minderjarige door de vrouw wordt vernietigd. Tenslotte heeft de moeder meegedeeld dat zij hulp zal inschakelen als zij merkt dat de minderjarige zorgelijke signalen afgeeft.

3.7

De bijzondere curator heeft ter zitting verklaard dat de situatie sinds eind mei 2018 redelijk stabiel lijkt. Er zijn echter zorgen over de stabiliteit in het leven van de moeder en de minderjarige door de vele wisselingen die nog steeds plaatsvinden.

3.8

Ter zitting heeft de Raad het volgende meegedeeld. Gelet op de vele ontwikkelingen sinds het Raadsrapport van 5 juni 2018 is het daarin gegeven advies achterhaald. Het lijkt er op dat de moeder en de vrouw de Raad niet volledig hebben geïnformeerd over de werkelijke situatie aangaande hun onderlinge relatie en de contacten tussen de vrouw en de minderjarige. De Raad maakt zich grote zorgen over de situatie van de minderjarige, omdat de stabiliteit ver te zoeken is. Vast staat dat de moeder thans hulp in het vrijwillige kader aanvaardt. Vanuit het vrijwillige kader komen geen signalen naar voren die een (voorlopige) ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Er zijn wel zorgen geuit vanuit de kinderopvang, maar de Raad vond dat onvoldoende om een beschermingsonderzoek te entameren. De stabiliteit is belangrijk en dat lijkt ermee gediend als er geen contact meer plaatsvindt tussen de vrouw en de minderjarige. Gelet op alle thans voorhanden informatie is de Raad het eens met het verzoek tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de vrouw.

3.9

Een (zeer) jong kind, dat zelf nog niet in staat is tot een weloverwogen oordeel ter zake, kan worden vertegenwoordigd door de bijzondere curator. In de onderhavige procedure heeft de rechtbank de bijzondere curator benoemd ter behartiging van de belangen van de minderjarige. Daarbij moet de bijzondere curator met de belangen van de minderjarige op korte en (middel)lange termijn rekening houden. Dat vereist ook de mogelijkheid om vanuit die belangenbehartiging een verzoek als het onderhavige te kunnen doen, omdat deze belangenbehartiging anders teveel afhankelijk wordt van de handelwijze van anderen, hetgeen niet past bij de rechtens relevante positie die de wetgever het kind in zaken als de onderhavige heeft gegeven. De bijzondere curator dient vervolgens zelfstandig te toetsen of het belang van het kind gediend is met het indienen van een verzoek in een afstammingskwestie als de onderhavige. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bijzondere curator een weloverwogen verzoek gedaan tot vernietiging van de erkenning, waarbij de belangen van alle betrokkenen zijn meegewogen, maar waarbij het belang van de minderjarige centraal staat.

3.10

Het verzoek van de bijzondere curator is binnen de termijn van artikel 1:205, vierde lid, BW ingediend.

3.11

Juist in een procedure als deze komt het aan op een afweging van de belangen van alle betrokkenen waarbij het belang van de minderjarige om te weten van wie hij afstamt als zwaarwegend wordt gezien. De belangen van de minderjarige zijn hierin gelegen dat bij vernietiging van de erkenning er mogelijk risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Indien hiervan sprake is dient dit belang zwaarder te wegen dan alle andere belangen.

3.12

Op grond van het bepaalde in artikel 1:205a, eerste lid, aanhef en onder a. kan door de bijzondere curator namens de minderjarige vernietiging van de door de vrouw gedane erkenning worden verzocht op de grond dat de vrouw niet de biologische moeder van de minderjarige is, tenzij de erkenning tijdens de meerderjarigheid van het kind heeft plaatsgevonden.

3.13

Vast staat dat de vrouw niet de biologische moeder is van de minderjarige. Rekening houdende met dit gegeven is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de bijzondere curator namens de minderjarige kan worden toegewezen. Er is immers voldaan aan het bepaalde in artikel 1:205a, eerste lid, BW en toewijzing van het verzoek wordt in het belang van de minderjarige geacht. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de moeder heeft ingestemd met toewijzing van het verzoek tot vernietiging van de erkenning zoals gedaan door de bijzondere curator. Ook de Raad heeft ter zitting het eerder schriftelijk gedane advies gewijzigd op basis van het feit dat er sinds 29 mei 2018 geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de vrouw en de minderjarige. De Raad stemt thans ook in met toewijzing van het verzoek van de bijzondere curator.

De rechtbank heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat de vrouw er voor heeft gekozen niet ter zitting van 4 december 2018 te verschijnen om haar standpunt (nader) toe te lichten.

3.14

Gelijk de bijzondere curator en de Raad hebben aangegeven, heeft de rechtbank zorgen over de effecten op de minderjarige van de instabiliteit in het leven van de moeder in de afgelopen jaren. Hoewel er bij de huidige vrijwillige hulpverlening van de moeder geen signalen zijn dat er grote zorgen bestaan, worden er wel zorgen wel geuit door de kinderopvang. De Raad heeft die zorgen tot nu toe niet dermate ernstig ingeschat dat een beschermingsonderzoek noodzakelijk werd geacht. Ter zitting heeft de Raad meegedeeld dat als dergelijke signalen wel komen alsnog een beschermingsonderzoek zal worden gestart.

3.15

De rechtbank stelt vast dat de moeder ter zitting nog heeft meegedeeld dat zij hulp zal inschakelen als zij merkt dat de minderjarige zorgelijke signalen afgeeft. [begeleider van de moeder] heeft ter zitting verklaard dat hij de hulpverlener van de moeder is, maar dat hij ook de minderjarige meemaakt. [begeleider van de moeder] heeft toegezegd dat hij hulp zal inschakelen voor de opvoedsituatie van de minderjarige als daartoe aanleiding bestaat.

4Beslissing

De rechtbank:

4.1

vernietigt de door [de vrouw] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , op [datum] voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] gedane erkenning van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;

4.2

draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] .

Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2019.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733