Rechtbank Rotterdam 24-10-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:9530

Datum publicatie07-01-2019
ZaaknummerC/10/545996 / HA ZA 18-230
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenPensioen; Pensioenverrekening;
Familieprocesrecht; Verjaring / rechtsverwerking
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Huwelijk ontbonden in 1989. Pensioen man ingegaan in 2010, vrouw maakt in 2017 aanspraak op pensioenverrekening conform Boon/Van Loon m.i.v. 2010. Beroep van man op rechtsverwerking slaagt deels, nl. over periode 2010-2017. Rb: door geen actie te ondernemen kon bij man indruk ontstaan dat vrouw afzag van haar rechten. Dat vrouw ervan uitging dat haar rechten zouden ingaan als zijzelf pensioengerechtigd was, komt voor haar risico. Betaling over gehele periode zou tot onredelijke benadeling van man leiden.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/545996 / HA ZA 18-230

Vonnis van 24 oktober 2018

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te Krimpen aan de Lek,

eiseres,

advocaat mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te Hellevoetsluis,

gedaagde,

advocaat mr. K.Y. van Oosten te Rotterdam.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 26 februari 2018, met producties;

  • de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde] , met producties;

  • de brief van de rechtbank van 30 mei 2018 waarbij partijen zijn opgeroepen voor de comparitie;

  • het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2018.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn gehuwd op 24 december 1971. Tussen partijen is op 5 december 1988 de echtscheiding uitgesproken, welke op 5 januari 1989 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Kort na de echtscheiding is tussen partijen in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap onder meer de verdeling van de pensioenrechten ter sprake gekomen.

2.3.

De toenmalige advocaat van [eiseres] heeft op 24 januari 1989 aan de toenmalige advocaat van [gedaagde] (onder meer) het volgende geschreven: “Mijn cliënte is ermee accoord indien de helft van het ouderdomspensioen aan haar wordt toegescheiden op het moment dat uw cliënt pensioengerechtigd is.”.

2.4.

Op 13 april 1989 heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde] (onder meer) het volgende aan de advocaat van [eiseres] gecommuniceerd: “Uw cliente heeft – vanzelfsprekend – recht op haar pensioensgedeelte, zulks in de verhouding van het aantal huwelijksjaren:dienstjaren.”

2.5.

[gedaagde] ontvangt sinds 1 januari 2010 een pensioenuitkering van de Stichting Shell Pensioenfonds (hierna: pensioenfonds).

2.6.

[eiseres] heeft [gedaagde] op 18 juli 2017 verzocht het haar toekomende deel van het door [gedaagde] opgebouwde pensioen te doen toekomen vanaf 1 augustus 2017, in een maandelijks te betalen bedrag van € 568,31.

2.7.

[gedaagde] heeft door Reijtenbagh & Van Leth (hierna: de financieel adviseur) een berekening laten uitvoeren met betrekking tot de waarde van het pensioen en het [eiseres] toekomende deel. Uit die berekening kwam voort dat het tijdens het huwelijk door [gedaagde] opgebouwde pensioen per juli 2017 € 31.230,- waard was. [eiseres] zou recht hebben op de helft van dit bedrag. Op jaarbasis zou dit een uitkering van € 1.441,- inhouden, met een bruto maandbedrag van € 120,08.

2.8.

De advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] op 14 september 2017 en 12 oktober 2017 aangeschreven en hem verzocht informatie te verstrekken over (de hoogte van) het [eiseres] toekomende deel van het ouderdomspensioen, berekend vanaf 1 oktober 2010 in plaats van juli 2017.

2.9.

[gedaagde] heeft via zijn advocaat bij brieven van 24 oktober 2017 en 28 november 2017 aangegeven dat [eiseres] haar rechten ter zake heeft verwerkt en alleen nog vanaf 1 augustus 2017 recht heeft op pensioenverevening, waarbij wordt uitgegaan van de door de financieel adviseur vastgestelde bedragen.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. [gedaagde] te veroordelen om binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis de Stichting Shell Pensioenfonds opdracht te geven:

1. een overzicht te verstrekken van de historische opbouw van (de waarde van) het door [gedaagde] opgebouwde ouderdomspensioen, met daarbij een opgave van alle inleg, onttrekkingen, omzettingen en andere invloeden zijdens [gedaagde] op de waarde van het ouderdomspensioen;

2. een berekening uit te voeren van het [eiseres] toekomende, door [gedaagde] voor en tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde ouderdomspensioen;

een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;

[gedaagde] te veroordelen om binnen één week nadat de onder a. genoemde gegevens in zijn bezit zijn, deze in kopie aan [eiseres] te verstrekken, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;

[gedaagde] te veroordelen om binnen één week na ontvangst van de onder a. genoemde berekening over te gaan tot uitbetaling van het door hem aan [eiseres] verschuldigde ouderdomspensioen vanaf 1 oktober 2010 tot en met 1 maart 2018, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;

[gedaagde] te veroordelen om het vanaf 1 maart 2018 aan [eiseres] toekomende pensioen maandelijks aan haar te voldoen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke keer en elke dag dat [gedaagde] hieraan niet dan wel niet tijdig voldoet;

[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

[eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij met ingang van 1 oktober 2010 recht heeft op haar deel van het door [gedaagde] tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Bij afwikkeling van de echtscheiding zijn hierover geen afspraken gemaakt.

3.3.

[gedaagde] voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van de vordering en subsidiair tot matiging van het bedrag, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding. [gedaagde] voert daartoe – samengevat - aan dat [gedaagde] haar rechten heeft verwerkt om thans nog haar deel op te eisen over de gehele periode, althans vanaf 2017, omdat zij vanaf de scheiding van 1989 tot 2017 geen enkele actie heeft ondernomen.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Ter beoordeling ligt voor de vraag of [eiseres] nog aanspraak kan maken op een deel van het tot aan de datum van echtscheiding door [gedaagde] opgebouwde en destijds tot de huwelijksgemeenschap behorende ouderdomspensioen en zo ja, tot welk bedrag.

4.2.

Partijen zijn gescheiden op 5 januari 1989, derhalve vóór de inwerkingtreding van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding op 1 mei 1995. Bij partijen die zijn gescheiden vóór 1 mei 1995 wordt de tussen hen bestaande rechtsverhouding, ten aanzien van de verdeling van de ouderdomspensioenrechten, beheerst door de regels die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 21 november 1981 inzake Boon/Van Loon (ECLI:NL:HR:1981:AG4271). Uit dit arrest volgt dat de vrouw recht heeft op pensioenverrekening als vallende in de huwelijksgemeenschap. [eiseres] heeft derhalve in beginsel recht op de helft van het door [gedaagde] gedurende het huwelijk tot aan de echtscheiding opgebouwde pensioen.

4.3.

Met betrekking tot de ingangsdatum van het pensioen overweegt de rechtbank als volgt. [eiseres] heeft in haar dagvaarding ten aanzien van de ingangsdatum van het pensioen van [gedaagde] 1 oktober 2010 als uitgangspunt genomen. Uit de conclusie van antwoord en de daarbij gevoegde stukken volgt echter dat het pensioen van [gedaagde] reeds op 1 januari 2010 is ingegaan. De rechtbank gaat in het navolgende dan ook uit van 1 januari 2010.

Rechtsverwerking?

4.4.

Het primaire verweer van [gedaagde] is dat [eiseres] haar recht om pensioenverevening te vorderen (in het geheel) heeft verwerkt. [gedaagde] voert daartoe aan dat [eiseres] sinds de scheiding in 1989 geen enkele actie heeft ondernomen met betrekking tot de pensioenverevening. Zelfs na 2010 heeft [eiseres] tot 2017 stilgezeten. [gedaagde] heeft er - ook gelet op alle omstandigheden - op mogen vertrouwen dat [eiseres] haar recht niet (meer) geldend zou maken.

[gedaagde] heeft zich subsidiair op matiging beroepen met betrekking tot de periode tussen 1 oktober 2010 en 1 augustus 2017. In het kader hiervan heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij zijn leven – totdat hij in juli 2017 door [eiseres] werd benaderd – heeft ingericht op de voorhanden zijnde financiële mogelijkheden. [gedaagde] zal onredelijk in zijn positie worden benadeeld, indien de vorderingen van [eiseres] worden toegewezen.

4.5.

[eiseres] heeft in reactie hierop gesteld dat het beroep op rechtsverwerking dient te worden verworpen, nu enkel stilzitten onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. Ook zijn door [eiseres] geen verwachtingen gewekt bij [gedaagde] . Naar zij heeft gesteld heeft zij er simpelweg geen erg meer in gehad dat zij reeds vanaf 2010 aanspraak kon maken. Van bijzondere omstandigheden – op grond waarvan de toewijzing van de vorderingen van [eiseres] tot een onredelijke benadeling van [gedaagde] zou leiden – is volgens [eiseres] ook geen sprake. Het beroep van [gedaagde] tot matiging dient daarom eveneens te worden verworpen.

4.6.

De rechtbank stelt voorop dat rechtsverwerking een toepassing is van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor het aannemen van rechtsverwerking het enkele tijdsverloop onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] haar aanspraak niet (meer) geldend zou maken, of als gevolg waarvan de positie van [gedaagde] onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als [eiseres] haar aanspraak alsnog geldend zou maken. Van belang hierbij is dat voor het bestaan van een gerechtvaardigd vertrouwen niet in alle gevallen een mededeling of gedraging van de wederpartij nodig is, maar daarvoor onder omstandigheden ook het achterwege blijven daarvan voldoende kan zijn (Gerechtshof Den Haag, 19 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1873).

4.7.

Gelet op dit juridisch kader dient ook het subsidiaire verweer van [gedaagde] geplaatst te worden binnen het kader van eventuele rechtsverwerking. De rechtbank ziet daarin aanleiding de gestelde feiten en omstandigheden tezamen en in onderling verband te wegen.

4.8.

Vaststaat dat partijen ten tijde van de echtscheiding zijn bijgestaan door advocaten. Voorts staat vast dat destijds is gesproken over de pensioenverevening. Zo heeft de advocaat van [eiseres] bij schrijven van 24 januari 1989 laten weten dat [eiseres] er mee akkoord is indien de helft van het ouderdomspensioen aan haar wordt toegescheiden op het moment dat [gedaagde] pensioengerechtigd is. Voorts blijkt uit een brief van het pensioenfonds aan [gedaagde] van 26 augustus 1988, die naar onweersproken vaststaat al die jaren ook in het bezit van [eiseres] is geweest, wanneer dit pensioen in zal gaan: op 1 januari 2010. Deze omstandigheden maken dat [eiseres] had kunnen weten vanaf wanneer zij aanspraak kon maken op haar aandeel in het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen en dat van haar verwacht mocht worden dat zij actie had ondernomen. Door dit na te laten heeft bij [gedaagde] de indruk kunnen ontstaan dat zij afzag van het ten gelde maken van haar rechten. Dat zij daar helemaal geen erg meer in heeft gehad en er van uitging dat haar rechten eerst in zouden gaan op het moment dat zijzelf de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken, dient naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening en risico te blijven. Bij dit laatste weegt mee dat niet is weersproken dat [gedaagde] door betaling aan [eiseres] met terugwerkende kracht over de periode vanaf 1 oktober 2010 vanwege de omvang van het te betalen bedrag in financiële problemen zal geraken, terwijl daartegenover staat dat de periode vanaf wanneer het pensioenaandeel moet worden uitgekeerd geen invloed heeft op de (totale) contante waarde van het opgebouwde ouderdomspensioen op basis waarvan de rechten van [eiseres] worden berekend. Dit maakt dat uitbetaling over de gehele periode tot onredelijke benadeling van [gedaagde] zal leiden.

4.9.

Het voorgaande gaat echter niet zonder meer op voor de periode na 18 juli 2017. Vaststaat immers dat [eiseres] bij aangetekende brief van 18 juli 2017 aanspraak heeft gemaakt op doorbetaling van haar aandeel in de pensioenaanspraken met ingang vanaf 1 augustus 2017. [gedaagde] heeft er vanaf dat moment dan ook rekening mee kunnen houden dat [eiseres] haar recht alsnog althans voor de toekomst geldend wenste te maken. Dat de positie van [gedaagde] bij betaling vanaf dat moment onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard is niet gesteld en daarvan is evenmin gebleken. Het gaat ook om een vrij geringe maandelijkse afdracht.

4.10.

Een en ander leidt er toe dat het primaire beroep van [gedaagde] op algehele rechtsverwerking wordt verworpen, maar dat het subsidiaire beroep betrekking hebbende op de periode tussen 1 oktober 2010 tot 1 augustus 2017 slaagt. [eiseres] kan derhalve slechts aanspraak maken op betaling van het haar toekomende gedeelte van het ouderdomspensioen van [gedaagde] vanaf 1 augustus 2017.

Berekening bedrag

4.11.

Vervolgens ligt voor de vraag op welke bedrag [eiseres] aanspraak kan maken. Volgens de berekening van de financieel adviseur komt [eiseres] jaarlijks een bedrag van € 1.441,- toe, hetgeen neerkomt op een maandelijks bruto bedrag van € 120,08.

[eiseres] heeft de juistheid van deze berekening weliswaar betwist, doch die betwisting heeft [eiseres] niet onderbouwd. Zij heeft niet duidelijk gemaakt op welke punten deze berekening niet zou deugen. Voor de vaststelling van het aan [eiseres] vanaf 1 augustus 2017 toekomende bedrag zal daarom worden uitgegaan van de berekening van de financieel adviseur.

Slotsom

4.12.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen de vorderingen onder a en b worden afgewezen.

4.13.

De vorderingen onder c en d zullen als volgt worden toegewezen. Over de periode 1 augustus 2017 tot 1 augustus 2018 zal worden toegewezen een bedrag van in totaal (12 x € 120,08) € 1.441,- en vanaf 1 augustus 2018 tot het overlijden van [gedaagde] een maandelijks bedrag van € 120,08.

4.14.

De ter zake de vorderingen onder c en d gevorderde dwangsom is gelet op het bepaalde in artikel 611a lid 1, tweede volzin Rv, niet toewijsbaar is, nu de veroordeling ziet op betaling van een geldsom door [gedaagde] .

4.15.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.441,- (duizend en vierhonderdenveertig euro);

5.2.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een maandelijks bruto bedrag van € 120,08 (honderden twintig euro en acht cent), vanaf 1 augustus 2018 tot aan zijn overlijden;

5.3.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.4.

verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2018.

[3085/1515]



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733