Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10848

Datum publicatie04-01-2019
Zaaknummer18/00068 t/m 18/00070
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:6716, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenBestuursrecht; Belastingrecht
TrefwoordenFiscaal familierecht; Aftrekbare kosten eigen woning
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Inspecteur merkt de op de hypothecaire lening betaalde rente aan als aftrekbare kosten van de eigen woning, maar niet de rente op 3 andere leningen. Hof: terecht, geen bewijs waaraan de leningen zijn besteed. Bovendien zijn 2 van de 3 leningen aangegaan ruim na aankoop en verbouwing woning en zijn ze bovendien aangegaan door de ouders van belanghebbende, en is van de 3e lening niet bekend wanneer belanghebbende deze heeft afgesloten.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummers 18/00068, 18/00069 en 18/00070

uitspraakdatum: 18 december 2018

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 december 2017, nummers AWB 17/2352, AWB 17/2353 en AWB 17/2354, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft bij de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2011, 2012 en 2013 bij beschikking de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de beschikkingen die zien op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft met instemming van de Inspecteur aangenomen dat belanghebbende rechtstreeks beroep heeft ingesteld tegen de beschikking die ziet op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2013. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Belanghebbende is daarvoor uitgenodigd bij aangetekende brief die is gericht aan het adres [a-straat 1] , [Z] . Belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbende heeft het Hof ook niet medegedeeld dat hij niet zou verschijnen. Uit een door de griffier ingesteld onderzoek blijkt dat deze uitnodiging op 25 september 2018 door PostNL op het adres van belanghebbende is afgeleverd en dat daarvoor is getekend door “ [A] ”. Belanghebbende woont samen met [A] . Belanghebbende is derhalve op een juiste wijze voor de zitting van het Hof uitgenodigd. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in 2006 een woning gekocht voor € 210.000. Hierover was belanghebbende € 12.600 aan overdrachtsbelasting verschuldigd. Voor de aanschaf van de woning en de betaling van onder meer roerende zaken, overdrachtsbelasting, kosten van geldlening en kosten van onderhoud en verbetering heeft belanghebbende een hypothecaire lening van € 255.000 afgesloten. Op deze lening heeft hij in 2013 € 2.750 afgelost. De over deze hypothecaire lening verschuldigde rente bedroeg:

Jaar Rente lening Rente wegens te late betaling

2011 € 11.730,00 € 562,97

2012 € 11.825,64 € 0

2013 € 12.058,11 € 361,24

2.2.

De Inspecteur heeft de hypothecaire lening volledig als eigenwoningschuld aangemerkt en alle op de hypothecaire lening betaalde rente, alsmede de rente wegens te late betaling als aftrekbare kosten van de eigen woning aangemerkt.

2.3.

Belanghebbende heeft facturen en betalingsbewijzen uit de jaren 2006 en 2007 overgelegd van onderhouds- en verbeteringskosten tot een bedrag van afgerond € 39.000.

2.4.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2011, 2012 en 2013 aangifte IB/PVV gedaan. In deze aangiften heeft hij verzocht om een aftrek van rente op de eigenwoningschuld van achtereenvolgens € 20.092 (2011), € 16.278 (2012) en € 15.058 (2013). Hiertoe heeft hij twee leningsovereenkomsten overgelegd. De leningsovereenkomst van 16 april 2009 is afgesloten tussen [B] en [C] en [D] , de ouders van belanghebbende. De leningsovereenkomst van 31 augustus 2010 is afgesloten tussen [B] en [C] , de vader van belanghebbende. Daarnaast heeft belanghebbende afschriften uit de jaren 2011, 2012 en 2013 overgelegd van een lening tussen [E] bv en belanghebbende.

3Geschil en standpunten van partijen

In geschil is of de Inspecteur terecht alleen de hypothecaire lening als eigenwoningschuld heeft aangemerkt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en verzoekt om aftrek van de onder 2.4 genoemde bedragen. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en verzoekt om bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4Beoordeling van het geschil

4.1.

De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof terecht alleen de hypothecaire lening als eigenwoningschuld aangemerkt. Hij hoeft dan ook niet meer dan de over de hypothecaire lening verschuldigde rente als aftrekbare kosten van de eigen woning te accepteren.

4.2.

Belanghebbende mag de door hem betaalde rente als aftrekbare kosten van de eigenwoning aanmerken als hij aannemelijk kan maken dat hij het geleende geld heeft gebruikt voor de eigen woning. Het geleende geld is dan aan te merken als een eigenwoningschuld en de rente over de eigenwoningschuld kan in aftrek op het inkomen uit werk en woning worden gebracht. Belanghebbende heeft geen bewijs overgelegd waaruit volgt waaraan hij het door hem (of zijn ouders) geleende geld heeft besteed. Dit geldt zowel voor de hypothecaire lening als voor de leningen van [B] en [E] bv. Door desondanks de hypothecaire lening volledig als eigenwoningschuld aan te merken is de Inspecteur aan belanghebbende tegemoet gekomen.

4.3.

Op basis van de stukken die belanghebbende heeft overgelegd, kunnen de leningen van [B] niet als eigenwoningschuld worden aangemerkt. Deze leningen zijn pas in 2009 en 2010 afgesloten, dus na de aanschaf van de eigen woning en het uitvoeren van de onderhouds- en verbeteringswerkzaamheden. Daarnaast zijn deze leningen aangegaan door de ouders van belanghebbende.

4.4.

Van de lening van [E] bv is niet bekend wanneer belanghebbende deze heeft afgesloten en waaraan hij het geleende geld heeft besteed, zodat ook deze lening niet als eigenwoningschuld kan worden aangemerkt.

4.5.

Daarom is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de leningen van [B] en [E] als eigenwoningschuld zijn aan te merken. De over deze leningen verschuldigde rente komt dan ook niet op het inkomen uit werk en woning in mindering.

4.6.

Het Hof neemt aan dat het hoger beroep ook ziet op het in de beschikkingen opgenomen besluit van de Inspecteur het verzamelinkomen, de heffingsrente en de belastingrente niet ambtshalve te verminderen. Belanghebbende heeft tegen deze beslissingen geen grieven aangevoerd die hiervoor nog niet zijn besproken. Het hoger beroep is daarom ook ongegrond voor zover het ziet op deze beslissingen.

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 18 december 2018 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 december 2018.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH DEN HAAG.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733