Rechtbank Gelderland 19-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5718

Datum publicatie04-01-2019
Zaaknummer18.11247
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verknochtheid; Verdeling; De uitsluitingsclausule; Gebruiksvergoeding
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Echtelijke woning niet aan man verknocht doordat hij er lief en leed deelde met overleden eerste vrouw: voor ieder geldt dat in woning emoties worden beleefd en man woonde er ook met zijn ex. Evenmin is gelijke verdeling ism redelijkheid en billiljkheid. Maar: deel dat hij onder uitsluiting van zijn overleden vrouw erfde, valt niet onder verdeling. Ook sprake van zaaksvervanging. Berekening aandeel vrouw.
Gebruiksvergoeding niet berekend ogv overwaarde (woning is geen beleggingsobject), maar op helft woonlasten (r.o. 4.36).

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team familierecht

Zittingsplaats Arnhem zaaknummer: NL18.11247 Vonnis van 19 december 2018 in de zaak van

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] , eiseres van de vordering, verweerster op de tegenvordering, hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M.C. van der Meij te Nijmegen, tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] , verweerder op de vordering, eiser van de tegenvordering, hierna te noemen: de man,

advocaat mr. G. Altena te Arnhem.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de procesinleiding met producties 1 tot en met 9

- het verweerschrift met een tegenvordering met producties 1 tot en met 18

- het verweerschrift op de tegenvordering

- de eisvermeerdering van de vrouw met productie 10 tot en met 16

- producties 19 tot en met 29 van de man.

1.2.

Op 9 november 2018 is de zaak op zitting behandeld. Hiervan zijn zittingsaantekeningen gemaakt. Mr. Van der Meij heeft pleitaantekeningen overgelegd en mr. Altena heeft een berekening overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Van 25 april 1991 tot 17 december 1999 was de man in gemeenschap van goederen gehuwd met wijlen mevrouw [overledene] (hierna: [overledene] ). Dit huwelijk is geëindigd als gevolg van haar overlijden.

2.2.

Aan [overledene] werd op 25 juli 1991 door haar vader verkocht en geleverd de woning gelegen aan de [adres] [woonplaats] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] (hierna: de woning).

2.3.

In het testament van [overledene] , opgemaakt op 3 december 1996, is de man als haar enige en algehele erfgenaam benoemd. Het testament bepaalt verder het volgende: "UITSLUITINGSCLAUSULE

Voorts bepaal ik, dat hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen en hetgeen voor een en

ander in de plaats treedt alsmede de revenuen daarvan niet zullen vallen in enige huwelijksgoederengemeenschap, waarin de verkrijger gerechtigd mocht zijn of worden en niet in aanmerking mogen worden genomen bij enig verrekenbeding. "

2.4.

Op 13 juni 1997 is de woning getaxeerd (in verband met een aanstaande verbouwing die daadwerkelijk is uitgevoerd). Daarbij is de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik bepaald op NLG 750.000 en de executiewaarde bij eigen gebruik NLG 600.000.

2.5.

Op 17 december 1999 is [overledene] overleden.

2.6.

De man heeft op 27 maart 2002 van de moeder van [overledene] een stuk grond met daarop een schuur en een oprit kadastraal bekend [kadastraal nummer] gekocht voor een bedrag van € 38.571,32. Dit perceel ligt naast het perceel waarop de woning staat.

2.7.

Vanaf september 2004 hebben partijen samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd.

2.8.

Op 26 juli 2005 heeft de man terzake de afwikkeling van de nalatenschap van [overledene] een bedrag van € 240.000,- ontvangen.

2.9.

Op 5 december 2006 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten.

2.10.

Partijen zijn op 22 mei 2015 in de gemeente Overbetuwe in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Partijen woonden gezamenlijk in de woning.

2.11.

De woning is op 25 juli 2016 door Ras Makelaars getaxeerd op € 715.000. Deze taxatie is inclusief het naastgelegen perceel met de oprit en de schuur.

2.12.

Op 6 december 2017 heeft de vrouw een echtscheidingsverzoek ingediend. Bij beschikking van deze rechtbank van 25 januari 2018 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 1 mei 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.13.

De huwelijksgoederengemeenschap van partijen is nog niet verdeeld.

3Het geschil op de vordering

3.1.

De vrouw vordert - na vermeerdering van eis - dat de rechtbank bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de man te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning, via makelaarskantoor Jansen Makelaars, dan wel een door de rechtbank in goede justitie aan te wijzen makelaar, tegen een door partijen gezamenlijk te bepalen vraag- en laatprijs, dan wel bij gebrek aan overeenstemming tussen partijen, tegen een door de makelaar te bepalen vraag­ en laatprijs, bij gebreke van elke medewerking het door de rechtbank te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de handtekening van de man op de makelaarsovereenkomst/opdracht, de verkoopovereenkomst alsmede de notariele akte van levering (reële executie);

II. de man te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan afkoop van TAF polis nummer 21285463, bij gebreke van welke medewerking het door de rechtbank te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de handtekening van de man op het

afkoopformulier dan wel ander benodigd document om afkoop van de polis te bewerkstelligen;

m. te bepalen dat met de verkoopopbrengst van de echtelijke woning en de

opbrengst van de TAF polis, de aan de woning verbonden hypotheken moeten worden afgelost waarna de restopbrengst tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld alsmede te bepalen dat de man tot aan de datum van verkoop en levering van de echtelijke woning dient zorg te dragen voor alle aan de woning verbonden hypotheeklasten en gebruikers/verbruikerslasten (gas, elektriciteit, water, tv, internet, telefoon etc.);

IV. de man te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen

a. € 588,- terzake verdeling van de bankrekeningen als vermeld onder punt 12 van de procesinleidig;

b. € 34.333,- terzake onderbedeling aan de zijde van de vrouw van de inboedelgoederen als vermeld onder A op de als productie 7 bij de procesinleiding gevoegde lijst;

vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;

c. € 1.333,33 p.m. met ingang van 15 oktober 2017 terzake de gebruiksvergoeding wegens schadeloosstelling van de vrouw en als compensatie voor het uitsluitend woongenot dat de man van de echtelijke woning heeft;

d. € 1.884,50, zijnde de helft van de belastingteruggaven 2017, die de man na de peildatum heeft ontvangen;

V. de man te gelasten om binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis over te gaan tot afgifte van de goederen als partijen in onderling overleg zijn overeengekomen als vermeld onder het kopje "algemeen" en "persoonlijke zaken" als vermeldt op de als productie 7 bij de procesinleiding gevoegde lijst, middels (een) door de vrouw aan derde(n) en op een door partijen in gezamenlijk overleg te bepalen datum en tijdstip gelegen binnen vermelde vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;

VI. met compensatie van proceskosten tussen partijen.

3.2.

De man voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

op de tegenvordering

3.4.

De man vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. voor zover de rechtbank moge oordelen dat de woning moet worden verkocht, te bepalen dat partijen ter zake deze verkoop opdracht verstrekken aan Ras Makelaar & Hypotheken, kantoorhoudende te Zetten, in verband waarmee partijen zich dienen te laten leiden door redelijke adviezen van deze makelaar in verband met de verkoop van de woning, de prijs daaronder begrepen,

met de bepaling voorts,

primair. dat na verkoop en levering van de woning (eerst) aan de man toekomt de helft van de verkoopopbrengst en dat van hetgeen alsdan resteert de hypothecaire geldschuld bekend bij Rabobank dient te worden afgelost en dat indien na aflossing nog enig bedrag resteert, dit bedrag toekomt aan partijen, ieder voor de helft en voor zover de hypotheekschuld met de verkoopopbrengst niet volledig kan worden afgelost, te bepalen dat partijen, ieder voor de helft, draagplichtig zijn voor deze schuld,

subsidiair. voor zover de primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, te bepalen dat na verkoop en levering van de woning (eerst) aan de man toekomt een bedrag van € 170.167 en dat van hetgeen alsdan resteert de hypothecaire geldschuld bekend bij Rabobank dient te worden afgelost en dat indien na aflossing nog enig bedrag resteert, dit bedrag toekomt aan partijen, ieder voor de helft en voor zover de hypotheekschuld met de verkoopopbrengst niet volledig kan worden afgelost, te bepalen dat partijen, ieder voor de helft, draagplichtig zijn voor deze schuld;

2. te bepalen dat de bankrekeningen als genoemd onder randnummer 21 van het verweerschrift aan de man worden toebedeeld met verplichting op de man om aan de vrouw, in verband met deze toedeling, te voldoen een bedrag van € 349;

3. de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen een bedrag van € 533,36, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 december 2017, althans vanaf de dag van indiening van het onderhavige verweerschrift, tot de dag der algehele voldoening; ·

4. te bepalen dat de goederen als genoemd op de lijst waarvan de man een afschrift als productie 10 heeft overgelegd, meer in het bijzonder de goederen waaraan in de kolom "voor verweerder" een waarde is toegekend (of waar "0") staat vermeld, aan de man worden toebedeeld en de goederen waaraan in de kolom "voor eiser" een waarde is toegekend, aan de vrouw worden toebedeeld, inclusief de in deze productie genoemde zaken omschreven onder het kopje "Persoonlijke zaken en resp. spullen uit de familie en dito van emotionele waarde",

met de bepaling voorts dat de vrouw in verband met deze wijze van verdeling aan de man primair dient te vergoeden een bedrag van € 9.505, subsidiair een bedrag van € 4.505,--, deze vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot de dag der algehele voldoening;

5. te bepalen dat de vrouw in verband met de creditcard schuld (ING bank) aan de man dient te voldoen een bedrag van € 3.201,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017 tot de dag der algehele voldoening, onder de bepaling voorts dat de man deze schuld volledig dient af te lossen/hiervoor volledig draagplichtig is;

6. te bepalen dat de vrouw in verband met de schuld aan de fiscus aan de man dient te voldoen een bedrag van € 300,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017 tot de dag der algehele voldoening, onder de bepaling voorts dat de man deze schuld volledig dient af te lossen/hiervoor volledig draagplichtig is;

7. te bepalen dat de vrouw- in verband met een verkeersboete - primair aan de man dient te voldoen een bedrag van € 49,50, subsidiair

€ 24,75, deze vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verweerschrift tot de dag der algehele voldoening;

8. te bepalen dat de vrouw - in verband met lease - aan de man dient te voldoen een bedrag van € 211,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2018, althans vanaf de dag van indiening van het verweerschrift tot de dag der algehele voldoening;

9. te bepalen dat de vrouw - zonder enige verdere verrekening - in verband met de hypothecaire geldschuld bekend bij Rabobank, maandelijks met ingang van 1 januari 2018 aan de man voldoet een bedrag van € 346,43, een en ander tot de dag der algehele aflossing van deze schuld;

10. te bepalen dat de vrouw - zonder enige verdere verrekening - in verband met de onderhoudsverplichtingen jegens firma Feenstra (CV ketel), maandelijks en met ingang van 1 januari 2018 aan de man voldoet een bedrag van € 6,53, een en ander tot de dag der beëindiging van de onderhoudsovereenkomst gesloten met firma Feenstra;

11. te bepalen dat de vrouw - zonder enige verdere verrekening - in verband met de gemeentelijke heffingen, waterschapsheffingen en de premie opstalverzekering, allen verband houdende met de woning maandelijks met ingang van 1 januari 2018, aan de man voldoet een bedrag van € 77,30 een en ander tot de dag dat de woning als genoemd is verkocht en geleverd aan een derde en ter zake de premie inboedelverzekering een bedrag van € 1,30 per maand, tot de dag dat de inboedelgoederen tussen partijen feitelijk zijn verdeeld.

3.5.

De vrouw voert verweer.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

van de vordering en de tegenvordering

4.1.

Omdat de vordering en de tegenvordering met elkaar samenhangen zal de rechtbank deze gezamenlijk beoordelen.

4.2.

Aan de orde is de (wijze van de) verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 6 december 2017. Daarnaast zal als de datum voor de waardering van de diverse bestanddelen de datum van feitelijke verdeling, te weten de datum van dit vonnis, tot uitgangspunt worden genomen behoudens waar hierna anders is vermeld.

4.3.

Tussen partijen staat vast dat de gemeenschap van goederen op de peildatum de navolgende onderdelen omvatte:

- het perceel met de schuur en de oprit

- de TAF personal overlijdensrisicoverzekering met polisnummer 21285463

- diverse bankrekeningen

- de inboedel

- de eenmanszaak [bedrijf] tekstproducties

- de vennootschap onder firma Vlog Publishing.

Daarnaast hebben partijen diverse schulden, waaronder de op de woning rustende hypothecaire geldleningen te behoeve van de Rabobank van € 415.725.

Partijen twisten over de vraag of de woning tot de gemeenschap van goederen behoort.

4.4.

De rechtbank zal de genoemde onderdelen achtereenvolgens bespreken.

De woning. het perceel met de schuur+ oprit en de daarop rustende hypotheek en overlijdensrisicoverzekering

- Verknochtheid

4.5.

De man heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de woning (emotioneel) aan hem verknocht is omdat hij daar samen met [overledene] heeft gewoond en lief en leed heeft gedeeld, zodat de woning op grond van artikel 1:94 lid 5 BW buiten de gemeenschap van goederen is gebleven. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.

4.6.

Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 3 november 2006, NJ 2008, 257 en 258, HR.15 februari 2008, NJ 2008, 275) volgt dat verknochtheid afhangt van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. In deze maatstaf is de redelijkheid en billijkheid reeds verdisconteerd.

4.7.

De rechtbank is van oordeel dat de woning niet op bijzondere wijze aan de man verknocht is geraakt doordat hij daar in een eerdere periode lief en leed met [overledene] heeft gedeeld. Immers, voor iedereen geldt dat hun privéleven zich afspeelt in een woning en daar dus de nodige emoties worden beleefd. De man heeft bovendien na het overlijden van [overledene] ook vele jaren met de vrouw in deze woning geleefd en daar dus met haar eveneens lief en

leed gedeeld, en zij met hem. Er is daarom geen sprake van verknochtheid op grond waarvan de woning buiten de gemeenschap van goederen tussen partijen is gebleven.

- Verkoop

4.8.

De woning valt dus in de gemeenschap van partijen. De man zou de woning graag willen overnemen maar duidelijk is dat hij dat niet kan financieren. Dat betekent dat de woning verkocht moet worden. Partijen zijn het erover eens dat de woning en het naastgelegen perceel met de schuur en de oprit als één geheel moeten worden gezien en dus gezamenlijk verkocht zullen worden. Ter zitting is besproken dat partijen aan makelaar Strijbosch Thunnissen de verkoopopdracht zullen verstrekken. De rechtbank zal aldus bepalen. Conform de vordering van de vrouw dient de verkoopopdracht binnen 5 dagen na dit vonnis aan de makelaar te worden verstrekt.

4.9.

Partijen twisten over de vraag hoe de verkoopopbrengst van de woning onder hen beiden verdeeld moet worden. De vrouw vindt dat zij recht heeft op de helft van de verkoopopbrengst na voldoening van de hypothecaire geldlening en de overige kosten. De man vindt (primair) dat aan hem eerst de helft van de verkoopopbrengst toekomt, waarna het restant van de opbrengst na voldoening van de hypotheek en de overige kosten bij helfte tussen partijen gedeeld kan worden.

4.10.

Uitgangspunt is dat partijen op grond van artikel ! :100 BW een gelijk aandeel hebben in de gemeenschap. Dat betekent dat partijen in beginsel recht hebben op de helft van de verkoopopbrengst van de woning. Daarvan kan worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden.

- Redelijkheid en billijkheid

4.11.

De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan een verdeling bij helfte van de verkoopopbrengst woning, in verband met de verknochtheid, het feit dat partijen slechts twee jaar met elkaar gehuwd zijn geweest (omdat de vrouw dat wilde) en de man financieel niet in staat is de vrouw uit te kopen zodat hij in de woning kan blijven. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.

4.12.

Over de verknochtheid heeft de rechtbank hiervoor al geoordeeld. De rechtbank begrijpt het verdere argument van de man aldus dat het in zijn visie geen redelijke uitkomst zou zijn wanneer de vrouw na een kort huwelijk van twee jaar recht zou hebben op de helft van de verkoopopbrengst van de woning. Dat is echter het direct gevolg van het besluit van partijen om te trouwen in gemeenschap van goederen, waarbij de man bovendien over het hoofd lijkt te zien dat partijen veel langer samen hebben geleefd dan alleen de periode van het huwelijk. Het enkele feit dat de man mèt de vrouw is gehuwd omdat zij dat graag wilde

- wat daar verder ook van zij - is in het licht van deze omstandigheden onvoldoende om tot de conclusie te komen dat verkoop en verdeling van de verkoopopbrengst van de woning bij helfte in strijd zou zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid.

- Uitsluitingsclausule

4.13.

De man heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de helft van de verkoopopbrengst van de woning aan hem toekomt, omdat hij de (onverdeelde) helft van de woning onder uitsluiting heeft verkregen uit de nalatenschap van mw. [overledene] . De vrouw heeft dit betwist en heeft hiertoe aangevoerd dat het testament van [overledene] is ingehaald door de samenlevingsovereenkomst/ het huwelijk in gemeenschap van goederen tussen partijen.

4.14.

In artikel 1:94 lid 2 sub a BW (oud) en 1:94 lid 4 BW is - voor zover relevant - bepaald: 'Goederen, alsmede de vruchten van die goederen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, blijven buiten de gemeenschap, ook al zijn echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen dan wel de vruchten daarvan in de gemeenschap vallen".

4.15.

Volgens de Hoge Raad (21 november 1980, NJ 181/193) heeft de wil van de erflater of schenker, die aan het nagelaten of geschonken bedrag een uitsluitingsclausule heeft verbonden, dwingendrechtelijke betekenis. De man kon dus niet door middel van latere afspraken tegen de wil van [overledene] (de waarde van) haar nalatenschap in de (nieuwe) gemeenschap met de vrouw brengen, zelfs al zou hij deze bedoeling gehad hebben. De stelling van de vrouw dat de uitsluitingsclausule ter zake de woning is ingehaald door de afspraken tussen partijen in de samenlevingsovereenkomst, vindt dan ook geen steun in het recht.

4.16.

Evenmin heeft de man, enkel door bij het aangaan van de samenlevingsovereenkomst en het huwelijk het bestaan van de uitsluitingsclausule niet te noemen, zijn recht verwerkt om daar nu een beroep op te doen. In de wet wordt niet de voorwaarde wordt gesteld dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat een vergoedingsrecht (reprise) ontstaat ten aanzien van een onder uitsluiting verkregen goed of besteding van onder uitsluiting verkregen geld.

4.17.

Voor zover de vrouw heeft aangevoerd dat de uitsluitingsclausule niet zou moeten worden toegepast op de woning, overweegt de rechtbank dat de vrouw niet heeft onderbouwd waarom dat zo zou zijn en dit zonder nadere toelichting ook niet valt in te zien, zodat de rechtbank dit verweer zal passeren.

4.18.

Het voorgaande betekent dat de onverdeelde helft van de woning die [overledene] onder uitsluiting aan de man heeft nagelaten niet is gaan behoren tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De man heeft daardoor een vergoedingsrecht op de gemeenschap. Hoe de omvang van dit vergoedingsrecht moet worden bepaald komt hierna aan de orde.

- Zaaksvervanging

4.19.

Ook het perceel met daarop de schuur en de oprit vallen volgens de man onder de uitsluitingsclausule, via het leerstuk van de zaaksvervanging. Daartoe heeft de man aangevoerd dat hij dit perceel met geleend geld voor een bedrag van € 38.571,32 heeft gekocht, waarna hij met het geld dat hij uit de afwikkeling van de nalatenschap van [overledene] ontving die schuld heeft afgelost. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het perceel met de schuur en de oprit niet onder de uitsluitingsclausule valt.

4.20.

In artikel 1:124 lid 2 BW (oud) en artikel 1:95 lid 1 BW is bepaald dat een goed dat een echtgenoot anders dan om niet verkrijgt, buiten de gemeenschap blijft indien de tegenprestatie bij de verkrijging van dit goed voor meer dan de helft ten laste komt van zijn eigen vermogen. Anders gezegd: hetgeen ter belegging ofwederbelegging van buiten de gemeenschap vallende gelden is gekocht, komt in privé toe aan de echtgenoot. De aldus via zaaksvervanging verkregen goederen, blijven dus buiten de gemeenschap.

4.21.

De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat het perceel niet onder de uitsluitingsclausule valt, maar onbetwist gelaten dat de man hiervoor heeft betaald met gelden die hij uit de nalatenschap van [overledene] heeft verkregen. Nu de uitsluitingsclausule betrekking heeft op de hele nalatenschap, heeft de man ook deze gelden onder uitsluiting verkregen. Doordat de man deze gelden - zodra de nalatenschap was afgewikkeld - heeft gebruikt voor de aflossing van de schuld voor de aanschaf van het perceel, is zaaksvervanging opgetreden. De tussenstap van aflossing van de geldlening doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, gelet op de ruime uitleg van de zaaksvervangingsleer die uit de jurisprudentie blijkt en de dwingendrechtelijke betekenis van de wil van de erflater ten aanzien van de uitsluitingsclausule. Voor het geld uit de nalatenschap is dus het perceel in de plaats getreden. Dat betekent dat ook (de waarde van) het perceel met de schuur en de oprit onder de uitsluitingsclausule valt en dus buiten de gemeenschap van partijen is gebleven. De man heeft daardoor recht op vergoeding van de waarde van het perceel nadat de woning (inclusief het perceel) is verkocht.

- Hoogte van de vergoedingsrechten

4.22.

Hiervoor is duidelijk geworden dat de man recht heeft op vergoeding van de helft van de waarde van de woning en de gehele waarde van het perceel met de schuur en de oprit. Partijen twisten over de vraag hoe deze waarde moet worden bepaald.

4.23.

Omdat [overledene] in 1999 en dus vóór de inwerkingtreding van artikel 1:87 BW is overleden, geldt in beginsel dat de waarde van de vergoedingsrechten van de man moet worden bepaald op basis van de nominaliteitsleer (dus de waarde ten tijde van de verkrijging). De man heeft echter aangevoerd dat in de uitsluitingsclausule is bepaald dat ook de revenuen van de nalatenschap niet in een huwelijksgoederengemeenschap zullen vallen. Volgens de man valt onder het begrip revenuen ook de waardestijging van de woning en het perceel en hij heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van het Hof -s Hertogenbosch van 14 september 2009 (ECLI:NL:GHSHE:2009:BL0292). De vrouw heeft dit betwist en gesteld dat moet worden afgerekend op basis van de nominaliteitsleer.

4.24.

De rechtbank overweegt als volgt. Het testament van [overledene] dient te worden uitgelegd naar de maatstaf van artikel 4:46 BW. Artikel 4:46 lid 1 BW bepaalt dat bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.

4.25.

De rechtbank is van oordeel dat een enkel taalkundige uitleg van het woord revenuen, in de zin van opbrengsten in de vorm van huur of rente, in het licht van de uitsluitingsclausule en de omstandigheden ten tijde waarin deze is opgemaakt te beperkt is. Het is niet gebleken dat het ten tijde van het opstellen van het testament door [overledene] de bedoeling was dat de woning zou worden verhuurd; deze was bedoeld als echtelijke woning van de man en [overledene] en dat is de woning tot haar overlijden ook geweest. [overledene] heeft de man als haar enig erfgenaam benoemd; haar kennelijke bedoeling was dus om de woning in zijn geheel aan de man te doen toekomen, net als de rest van haar nalatenschap. Ook uit de omstandigheid dat [overledene] in een tijd waarin wettelijk gezien de nominaliteitsleer gold in haar testament heeft bepaald dat ook de revenuen van haar nalatenschap onder de uitsluitingsclausule vallen, leidt de rechtbank af dat de bedoeling was dat ook de waardevermeerdering van haar nalatenschap alleen aan de man zou (blijven) toekomen.

4.26.

Dit betekent dat de man recht heeft op vergoeding van de waarde van de helft van de woning en de waarde van het perceel met daarop de schuur en de oprit, inclusief de waardevermeerdering tot op heden. Daartoe zal de rechtbank eerst de waarde van de woning bepalen toen [overledene] overleed en het perceel werd aangekocht en dit vergelijken met de huidige waarde van de woning inclusief het perceel. De nominale bedragen waar de man recht op zou hebben gehad zal de rechtbank vermeerderen met het percentage waarmee de woning inclusief het perceel in waarde is vermeerderd. Dat is dan het vergoedingsrecht van de man dat zal moeten worden voldaan uit de netto verkoopopbrengst van de woning (dus na aflossing van de hypotheek en overige verkoopkosten) waarna het restant tussen partijen bij helfte wordt gedeeld.

4.27.

De woning is in 1997 getaxeerd. Daarbij is de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik bepaald op NLG 750.000 en de executiewaarde bij eigen gebruik

NLG 600.000. De rechtbank zal uitgaan van de onderhandse verkoopwaarde, nu het in de rede ligt dat een redelijk handelend eigenaar het niet aan zal laten komen tot executie van zijn woning en bij verkoop dat zal gebeuren vrij van gebruik. Dat de man op het moment dat hij de woning erfde in de woning woonde en de woning toen dus niet vrij van gebruik was, zoals door de vrouw is betoogd, maakt niet dat van de executiewaarde moet worden uitgegaan. De rechtbank zal dus uitgaan van de onderhandse verkoopwaarde van

NLG 750.000 = afgerond € 340.335.

4.28.

Daarnaast heeft de man recht op vergoeding van de waarde van het perceel met daarop de schuur en de oprit, omdat hij die via zaaksvervanging onder uitsluiting heeft verkregen. De rechtbank zal de (oude) waarde van het perceel vaststellen op het aankoopbedrag van afgerond € 38.571. Dat betekent dat de waarde van de woning inclusief het perceel met daarop de schuur en de oprit in total € 340.335 + € 38.571 = € 378.906 was.

4.29.

De woning inclusief het perceel met daarop de schuur en de oprit is in 2016 getaxeerd op een bedrag van € 715.000. De vrouw heeft aan de hand van de prijsstijgingen in de regio de huidige waarde van de woning berekend op € 752.895. Deze waarde is door de man niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. De woning is dus sinds het overlijden van [overledene] in waarde gestegen van€ 378.906 naar € 752.895. Dat is bijna een verdubbeling in de waarde, afgerond een vermeerdering van 1,987.

4.30.

De man heeft onbetwist gesteld en onderbouwd dat de hypotheekschuld die ten tijde van het overlijden van [overledene] op de woning rustte NLG 457.499,84 bedroeg. De overwaarde van de woning was dus NLG 750.000-NLG 457.499,84 = afgerond

NLG 292.500. Omgerekend naar euro's is dit € 132.731. Beide partijen gaan ervan uit dat de helft hiervan, te weten € 66.366 is wat de man onder uitsluiting heeft verkregen bij het overlijden van mw. [overledene] , zodat de rechtbank daar ook van zal uitgaan. De waarde van het perceel is hierboven vastgesteld op € 38.571. Bij elkaar is dan € 104.937 het bedrag waarop de man nominaal recht zou hebben gehad.

4.31.

Dat betekent dat de man inclusief de waardevermeerdering in totaal recht heeft op

€ 104.937 vermenigvuldigd met 1,987 = afgerond € 208.510.

4.32.

De conclusie is als volgt. Partijen zullen aan Strijbosch Thunissen makelaars binnen 5 dagen na dit vonnis een verkoopopdracht voor de woning inclusief het perceel

verstrekken. De woning zal te koop worden gezet tegen een door partijen gezamenlijk te bepalen vraag- en laatprijs. Bij gebrek aan overeenstemming tussen partijen zal de makelaar de vraag- en laatprijs bindend vaststellen. Voor vervangende toestemming tot verkoop en levering van de woning indien medewerking van de man uitblijft ziet de rechtbank geen aanleiding, nu niet is gebleken dat de man hieraan zijn medewerking zal onthouden.

Van de verkoopopbrengst dient eerst de hypothecaire geldschuld bij Rabobank te worden afgelost. Voor zover de hypotheekschuld met de verkoopopbrengst niet volledig kan worden afgelost, zijn partijen, ieder voor de helft, draagplichtig voor deze schuld.

Vervolgens komt uit de netto verkoopopbrengst aan de man een bedrag van € 208.510,- toe. Wanneer daarna nog enig bedrag resteert, komt dit bedrag toe aan partijen, ieder voor de helft. Voor zover het vergoedingsrecht van de man niet geheel uit de netto verkoopopbrengst kan worden voldaan, heeft de man nog een vordering op de vrouw.

- TAF personal overlijdensrisicoverzekering

4.33.

Ten aanzien van de TAF personal overlijdensrisicoverzekering is ter zitting duidelijk geworden dat deze geen waarde vertegenwoordigd, zodat partijen het erover eens zijn dat deze buiten beschouwing kan worden gelaten. Een beslissing van de rechtbank is dus niet nodig en de rechtbank beschouwt de vorderingen op dit punt als ingetrokken.

- Woonlasten en gebruiksvergoeding

4.34.

De man heeft gevorderd dat de vrouw de helft van de hypotheeklasten aan hem moet vergoeden totdat de hypotheek is afgelost. Daarnaast vordert de man vergoeding van de helft van de eigenaarslasten en de onderhoudskosten voor de cv-ketel. In totaal vordert de man in verband met deze lasten een bedrag van € 431,56 per maand van de vrouw. De vrouw heeft deze vordering van de man betwist en op haar beurt een gebruiksvergoeding van € 1.333,33 per maand gevorderd, wegens schadeloosstelling en als compensatie voor het uitsluitend woongenot dat de man van de woning heeft.

4.35.

Voor zover de vordering van de vrouw een gebruiksvergoeding vast te stellen zijn grondslag vindt in artikel 1:165 lid 1 BW, kan dit niet worden toegewezen. Dit artikel ziet op een periode van zes maanden ná inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en kan alleen worden toegekend tegelijkertijd met een (toewijzende) beslissing op een verzoek tot voortgezet gebruik van de woning. Nu daarvan in deze zaak geen sprake is, is een gebruiksvergoeding op de voet van artikel 1:165 lid 1 BW niet aan de orde.

4.36.

De vrouw heeft haar vordering voor een gebruiksvergoeding tevens gebaseerd op artikel 3:169 BW. Uit artikel 3:172 BW volgt dat partijen een gelijk aandeel hebben in het genot van een gemeenschappelijk goed. Dit artikel biedt vanaf de ontbinding van het huwelijk in beginsel voldoende grond voor toewijzing van een gebruiksvergoeding. Nu de man het gebruik van de woning heeft en de vrouw het woongenot mist, kan daar dus tegenover staan dat de vrouw een vergoeding ontvangt van de man. Wat betreft de hoogte van de vergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw vindt het redelijk om voor de begroting van de gebruiksvergoeding te rekenen met een percentage van de helft van de overwaarde. De woning was echter geen beleggingsobject, maar bedoeld om er samen in te wonen. Bovendien delen partijen al in de waardevermeerdering van de woning. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voor de hand om aansluiting te zoeken bij een percentage van (de helft van) de overwaarde. De gebruiksvergoeding heeft tot doel de vrouw het profijt te vergoeden dat zij misloopt doordat zij de gebruiksrechten, behorende bij haar onverdeelde aandeel in de eigendom van de woning, na het uiteengaan van partijen aan

de man heeft gegund. Het gaat er dus om het woongenot te vergoeden dat zij misloopt. Daarom zal de rechtbank aansluiten bij (de helft van) de woonlasten voor de bepaling van de hoogte van de gebruiksvergoeding, aangezien uitsluitend de man profijt heeft gehad van het woongenot dat tegenover deze woonlasten staat.

4.37.

Tevens geldt dat partijen na ontbinding van hun huwelijk, naar evenredigheid van hun aandeel in de eigendom (in dit geval ieder voor de helft) gehouden zijn bij te dragen in de woonlasten zolang de woning niet is verkocht en geleverd. Nu de man de gehele woonlasten voor zijn rekening neemt, voldoet hij daarmee ook de helft die de vrouw in beginsel zou moeten betalen. Onder die omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor toewijzing van de vorderingen van partijen om vergoeding van de helft van de woonlasten en een gebruiksvergoeding, nu deze tegen elkaar weg vallen. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

De bankrekeningen

4.38.

Ter zitting is duidelijk geworden dat partijen drie en/of bankrekeningen hebben, een bij de ING eindigend op 83 en twee bij de Rabo eindigend op 86 en 43. Partijen zijn het erover eens dat de bankrekeningen alle drie worden toegedeeld aan de man. De saldi op de peildatum moeten bij helfte worden verdeeld. Onttrekkingen die partijen over en weer voorafgaand aan de peildatum hebben verricht vallen tegen de verdeling van de saldi op de peildatum weg. De vrouw heeft ter zitting verklaard in te stemmen met de door de man opgestelde berekening van de saldi op de peildatum, zodat de man nog een bedrag van

€ 349,- aan de vrouw moet voldoen, vermeerderd met de hierover gevorderde wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis.

4.39.

Ten aanzien van de belastingteruggaven 2017 die de man heeft ontvangen is ter zitting duidelijk geworden dat de man alleen voor zijn helft aangifte heeft gedaan en dus een teruggave heeft ontvangen. De vrouw heeft nog geen aangifte gedaan omdat zij hiervoor uitstel heeft gevraagd. Wanneer zij alsnog aangifte doet zal zij over haar eigen deel ook een teruggave ontvangen. Er valt op dit punt dus niets te verdelen of te verrekenen. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

4.40.

De man heeft verder nog vergoeding gevorderd van een bedrag van € 533,36 dat de vrouw volgens hem na de peildatum van een van de gezamenlijke bankrekeningen heeft opgenomen. De vrouw heeft vergoeding gevorderd van een door haar na de peildatum voldane gemeenschappelijke rekening van de IZZ en verrekening van mede aan haar toekomende geldstorting van Ford Lease-Axus. Ter zitting is duidelijk geworden dat deze vorderingen tegen elkaar kunnen worden weggestreept, zodat op dit punt niets meer te verdelen of te verrekenen valt. De rechtbank beschouwt deze delen van de vorderingen als ingetrokken.

De inboedel

4.41.

Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel. Vast staat dat beide partijen een inboedellijst hebben overgelegd. Vast staat tevens dat de man zich niet kan verenigen met de waardering van de inboedel die door de vrouw is opgesteld en de vrouw zich niet kan verenigen met waardering van de inboedel die door de man is opgesteld. Partijen zijn het er wel over eens dat de goederen die door beide zijden als

persoonlijke zaken worden aangemerkt, kunnen worden verdeeld zonder nadere verrekening.

4.42.

Ten aanzien van de gezamenlijke inboedelzaken overweegt de rechtbank als volgt. In grote lijnen lijkt uit de door partijen opgestelde inboedellijsten te volgen dat zij niet zozeer twisten over de toedeling van de inboedel zelf, maar alleen over de waardering daarvan. De door de man opgestelde inboedellijst is wat betreft onderdelen en toedeling het meest gedetailleerd. De rechtbank zal daarom bepalen dat de inboedelzaken moeten worden toegedeeld conform de inboedellijst die de man heeft opgesteld.

4.43.

Partijen hebben de rechtbank geen aanknopingspunten verschaft op grond waarvan alle gezamenlijke inboedelzaken gewaardeerd zouden kunnen worden. Zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreekt, is de rechtbank niet in staat te beoordelen of er sprake is van overbedeling van de een tegenover de ander. Het had op de weg van de partijen gelegen hun stellingen nader toe te lichten en te onderbouwen. Nu zij dat allebei hebben nagelaten, gaat de rechtbank aan hun stellingen voorbij.

4.44.

De rechtbank zal daarom bepalen dat de inboedelzaken moeten worden verdeeld conform de inboedellijst die de man heeft opgesteld, zonder nadere verrekening van de waarde daarvan. Conform de vordering van de vrouw dient de verdeling van de inboedelzaken binnen 5 dagen na dit vonnis plaats te vinden, op een door partijen in gezamenlijk overleg te bepalen datum en tijdstip. De vordering van de vrouw hiertoe een derde aan te wijzen zal worden afgewezen nu de rechtbank daartoe geen aanleiding ziet.

De ondernemingen van de man

4.45.

Partijen zijn het erover eens dat de activa en passiva van de ondernemingen aan de man worden toegedeeld zonder nadere verrekening.

De schulden

- Creditcard

4.46.

Partijen twisten over de draagplicht van de creditcard schuld bij de ING ter hoogte van € 6.403,512 op de peildatum. De creditcard was gekoppeld aan de en/of rekening maar de creditcard zelf stond op naam van de man. De vrouw heeft gesteld dat de creditcard bedoeld was voor zakelijk gebruik, zodat de man de schuld alleen zou moeten dragen. Volgens de man is de creditcard voor vakanties en privé-uitgaven gebruikt. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat ze niet precies weet waarmee de vakanties betaald zijn, of dat de en/bf rekening was of de creditcard, maar dat zij geen inzage had in de uitgaven met de creditcard.

4.47.

Naar het oordeel van de rechtbank vormen de door de vrouw aangevoerde omstandigheden noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang aanleiding om een zeer uitzonderlijk geval aan te nemen en op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid uit te gaan van een andere verdeling van de (interne) draagplicht van de schulden dan een verdeling bij helfte. Partijen zijn in hun onderlinge rechtsverhouding dus beiden draagplichtig voor deze schuld, ieder voor de helft.

4.48. .

De vordering van de man te bepalen dat de vrouw nu al de helft van de creditcard schuld aan hem moet voldoen zal worden afgewezen. Pas wanneer de man méér dan de helft van deze schuld heeft afgelost heeft hij op grond van artikel 6:10 BW een regresvordering voor het meerdere op de vrouw. Niet gebleken is dat de man al méér dan de helft van de schuld heeft afgelost, zodat er thans nog geen sprake is van een regresvordering op de vrouw.

- Beschikking zorgtoeslag 2016

4.49.

De man heeft onbetwist gesteld en onderbouwd dat er terzake terugbetaling zorgtoeslag op de peildatum een schuld van € 601,- aan de Belastingdienst was. De vrouw heeft het bestaan van deze schuld niet betwist, alleen gesteld dat de man deze bewust onbetaald heeft gelaten. Daar is echter niets van gebleken. Partijen zijn daarom in hun onderlinge rechtsverhouding dus beiden draagplichtig voor deze schuld, ieder voor de helft.

4.50.

Ook ten aanzien van deze schuld geldt dat de vordering van de man te bepalen dat de vrouw nu al de helft van deze schuld aan hem moet vergoeden zal worden afgewezen, nu niet is gebleken dat de man al méér dan de helft van deze schuld heeft afgelost.

- Verkeersboete

4.51.

De man heeft onbetwist gesteld en onderbouwd dat er op de peildatum een verkeersboete (vanwege een overtreding door de vrouw) verschuldigd was en dat de man deze boete heeft voldaan. Dat de man deze boete bewust onbetaald heeft gelaten -

waardoor hij is verhoogd van € 36 naar € 49,50 - is niet vast komen te staan. Het betoog van de man dat deze boete op bijzondere wijze aan de vrouw verknocht is omdat zij de overtreding heeft begaan volgt de rechtbank niet. Dat betekent dat de vrouw aan de man de helft van de boete ter hoogte van € 24,75 moet vergoeden, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 3 augustus 2018.

Proceskosten

· 4.52. Nu zij voormalige echtelieden zijn zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat zij ieder hun eigen kosten dragen.

5De beslissing

De rechtbank

op de vordering en de tegenvordering

5.1.

stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als volgt:

- partijen zullen aan Strijbosch Thunissen makelaars binnen 5 dagen na dit vonnis een verkoopopdracht voor de woning inclusief het perceel verstrekken. De woning zal te koop worden gezet tegen een door partijen gezamenlijk te bepalen vraag- en laatprijs. Bij gebrek aan overeenstemming tussen partijen zal de makelaar de vraag- en laatprijs bindend vaststellen;

- na verkoop en levering van de woning dient eerst de hypothecaire geldschuld bij de Rabobank te worden afgelost. Voor zover de hypotheekschuld met de verkoopopbrengst niet

volledig kan worden afgelost, zijn partijen, ieder voor de helft, draagplichtig voor deze schuld.

- Van de netto verkoopopbrengst komt aan de man een bedrag van € 208.510 toe. Wanneer daarna nog enig bedrag resteert, komt dit bedrag toe aan partijen, ieder voor de helft. Voor zover het vergoedingsrecht van de man niet geheel uit de netto verkoopopbrengst kan worden voldaan, heeft de man nog een vordering op de vrouw;

- de en/of bankrekeningen, een bij de ING eindigend op 83 en twee bij de Rabo eindigend op 86 en 43, worden aan de man toegedeeld;

- de inboedelzaken worden conform de door de man opgestelde inboedellijst tussen partijen verdeeld zonder nadere verrekening, waarna de verdeling van de inboedelzaken binnen 5 dagen na dit vonnis dient plaats te vinden, op een door partijen in gezamenlijk overleg te bepalen datum en tijdstip;

- de passiva en activa van de ondernemingen worden aan de man worden toegedeeld zonder nadere verrekening;

- partijen zijn in hun onderlinge rechtsverhouding beiden draagplichtig voor de creditcard schuld en de schuld inzake de zorgtoeslag 2016, ieder voor de helft;

- veroordeelt de man om € 349 inzake verrekening van de saldi van de bankrekeningen aan de vrouw te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening;

- veroordeelt de vrouw om € 24,75 inzake de verkeersboete aan de man te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2018 tot de dag der algehele voldoening,

5.2.

bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen,

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Roodenburg en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733