Rechtbank Noord-Nederland 19-12-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:5386

Datum publicatie04-01-2019
Zaaknummer7334942 \ CV EXPL 18-9003
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenOverig; Huisdier in het familierecht;
Familieprocesrecht; Bewijsrecht;
Familievermogensrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek man tot afgifte hond in kort geding afgewezen. De rechtsvermoedens dat bezitter goed voor zichzelf houdt en dus bezitter is (art. 3:107 BW, art. 3:109 BW) en dat bezitter vermoed wordt rechthebbende te zijn (art. 3:119 BW) zijn in voordeel vrouw, die het bezit van de pup heeft. Vermoeden is weerlegbaar, maar man heeft dit niet bewezen. Nu de kort geding procedure zich niet leent voor bewijslevering, volgt hieruit dat man het door hem gestelde eigendomsrecht onvoldoende heeft aangetoond.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaak-/rolnummer: 7334942 \ CV EXPL 18-9003

vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 5 Rv d.d. 19 december 2018

inzake

[A] ,

wonende te [woonplaats A] ,

eiser,

procederende met toevoeging,

gemachtigde: mr. C. Simmelink,

tegen

[B] ,

wonende te [woonplaats B] ,

gedaagde,

gemachtigde: mr. B.M.J.C. van Lee.

Partijen zullen hierna [A] en [B] worden genoemd.

Procesverloop

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- producties aan de zijde van [A]

- de mondelinge behandeling d.d. 12 december 2018

- pleitaantekeningen van de gemachtigde van [B] .

1.2

Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten

2. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.

2.1.

[B] is in augustus 2017 op kamers gaan wonen in [woonplaats A] . [A] was haar (inwonende) huisbaas. [B] heeft voor de kamerhuur een borgsom betaald van € 800,-. In oktober 2017 kregen partijen een affectieve relatie en hoefde [B] geen huur meer te betalen aan [A] .

2.2.

In januari/februari 2018 zijn partijen naar Kerkrade geweest om een pup (een border collie) te kopen bij een fokker, [naam fokker] (hierna te noemen [naam fokker] ). Deze pup was geboren op 27 december 2017 en is genaamd [naam pup] . Op 21 februari 2018 hebben partijen de pup opgehaald en is het overeengekomen bedrag voor de pup (€ 900,00) door [A] contant aan [naam fokker] ter hand gesteld.

2.3.

[A] heeft van 12 tot en met 16 maart 2018 met goed gevolg deelgenomen aan het examen Kynologisch Instructeur 1 'Gedragsleer' van de Academie Martin Gaus.

2.4.

In juni 2018 is de relatie tussen partijen beëindigd en is [B] vertrokken naar haar ouders in [woonplaats ouders] .

2.5.

[B] heeft [A] op 5 juli 2018 een sms-bericht gestuurd met de tekst:

Hee [roepnaam A] , ik hou [naam pup] hier. Ze heeft hier goed en m'n ouders zijn samen met [C] en [D] goeie oppas wanneer ik er niet ben. Toen we naar een hondje opzek gingen, kwam dat vooral omdat ik het zo graag zo snel wilde. Jij had liever nog gewacht. En ik denk dat [naam pup] hier het gelukkigst is op het platteland. En zals je rekeningnummer geeft maak ik het geld over. Ik wens jou ook al het goeds toe. Liefs [voornaam B] xx

2.6

In het hondenpaspoort van [naam pup] staat [naam fokker] als eerste eigenaar van [naam pup] vermeld en [B] , wonende aan [adres B] , als tweede eigenaar. In het paspoort zijn door de dierenarts de inentingen (maart 2018) genoteerd.

2.7

Er is een registratiebewijs van de Raad van Beheer van de Dutch Kennel Club gedateerd 9 april 2018 op naam van 'P. Pukkel', wonende aan [adres A] en een registratiebewijs gedateerd 12 juli 2018 op naam van [A] (wonende aan [adres A] ).

2.8.

[A] is eind juli 2018 en op of omstreeks 20 september 2018 bij [B] en [naam pup] langs geweest. Op laatstgenoemde datum heeft hij hondenbrokken, hondenspeeltjes en het boekje van Martin Gaus bij [B] achtergelaten.

2.9

[A] heeft bij aangetekende brief van 10 oktober 2018, bij aangetekende brief van zijn advocaat van 1 november 2018 (die [B] geweigerd heeft in ontvangst te nemen) en bij gewone brief van zijn advocaat van 2 november 2018 [B] verzocht en gesommeerd om [naam pup] terug te brengen. [B] heeft hier niet op gereageerd.

2.10.

[naam fokker] heeft schriftelijk verklaard (voor zover van belang):

[voornaam B] en toendertijd haar vriend zijn 2 keer langs geweest voordat ze haar op kwamen halen. We hebben [naam pup] aan [voornaam B] verkocht, haar vriend was erbij, maar had niet zoveel met honden.

Wij hebben door de jaren heen veel mensenkennis opgebouwd. We keuren de kopers altijd, wij verkopen niet aan zomaar iedereen een pup. We stellen kritische vragen. Bij [voornaam B] hadden we gelijk een goed gevoel. Ze had de tweede keer al wat knuffeltjes en kleedjes voor [naam pup] meegenomen, die we bij haar nestje in konden leggen. Zodat op de dag dat ze [naam pup] mee zou nemen, [naam pup] wat spulletjes in haar nieuwe huisje had waar het vertrouwde nestgeurtje aan zat.

(…..)

Daarintegen had ik geen goed gevoel bij haar vriend. Dit werd bevestigd op de dag dat [voornaam B] en haar vriend [naam pup] ophaalden. Zo heeft hij ongevraagd de papieren van raad van beheer meegenomen. Die horen wij als fokkers op te sturen naar raad van beheer. Hier waren we echt niet blij mee. Nu had de man ze zelf opgestuurd maar was vergeten de naam er op te zetten. Nu kregen wij ze teruggestuurd van raad van beheer. Om hem terug te pakken hebben we er Pietje Pukkel van gemaakt en weer naar de raad van beheer gestuurd. Dat de man de man de papieren ongevraagd had meegenomen, deed bij ons gelijk onze vraagtekens bij deze man omhoog komen. (…..)

(…..)

Ook zou [voornaam B] haar vriend gezegd hebben dat ze het koopcontract mee zou hebben genomen. Ik wil bij deze vertellen dat dat onmogelijk is. Wij werken niet met koopcontracten. Het is te achterhalen bij de baasjes van de broertjes en zusjes van [naam pup] . Deze hebben alle 4 ook geen koopcontract. Alles is gedaan met mondelinge afspraken.

2.11.

[naam pup] bevindt zich bij [B] . [B] is voorts in het bezit van het hondenpaspoort.

De vordering

3.1.

[A] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1. [B] te veroordelen om binnen een dag na betekening van het vonnis aan [A] af te geven aan zijn woonadres aan [adres B] een hond, geslacht teef, ras Border Collie, geboren op 27 december 2017 met de roepnaam [naam pup] , chipnummer [chipnummer] , alsmede diens paspoort en de koopakte dan wel een dusdanige termijn welke de kantonrechter rechtens juist voorkomt;

2. [A] te machtigen om voormelde afgifte zo nodig ten uitvoer te (doen) leggen met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie;

3. te bepalen dat [B] ten titel van dwangsom aan [A] zal verbeuren een bedrag van € 500,- voor elke dag dat zij weigert aan voormelde veroordeling te voldoen, dan wel een bedrag dat de kantonrechter rechtens juist voorkomt;

4. [B] te veroordelen in de kosten van het betekenen van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de tweede dag na de betekening tot voldoening;

5. [B] te veroordelen in de proceskosten van dit geding.

3.2.

[A] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij de eigenaar is van [naam pup] . Daartoe voert [A] - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aan.

3.3.

[A] stelt dat hij al aan het sparen was voor een hond voordat partijen een relatie hadden. Elke cent die hij over hield, deed hij in een spaarpot: een grote bus met daarop de afbeelding van een hond. Het bedrag uit de spaarpot - dat bleek € 1.048,00 te zijn - heeft hij op 7 december 2017 op zijn bankrekening gestort voor de aanschaf van een pup. Toen partijen op 21 februari 2018 de pup bij [naam fokker] ophaalden, heeft [A] een bedrag van € 900,- (in bankbiljetten van € 50,-) contant aan [naam fokker] betaald. De ochtend dat partijen naar Kerkrade afreisden heeft [A] , zo stelt hij voorts, de koopovereenkomst die hij eerder al van internet had gedownload en ingevuld, uitgeprint en meegenomen. Deze overeenkomst staat op zijn naam en is - hoewel het voor [naam fokker] niet gebruikelijk was met koopovereenkomsten te werken -, door hem en [naam fokker] ondertekend. De getekende versie van de koopovereenkomst heeft hij in een mapje meegenomen naar huis. Voorts heeft [A] , zo stelt hij, de benodigde inentingen en de medische kosten van [naam pup] betaald, een cursus voor kynologisch instructeur gevolgd bij Sacha Gaus en hij heeft [naam pup] bij de Raad van Beheer van de Dutch Kennel Club op zijn naam geregistreerd.

3.4.

[A] betwist dat [naam pup] gekocht is met geld van [B] ter zake de borg, aangevuld met een bedrag van € 100,- als verjaardagscadeau. Het bedrag van € 800,- dat [B] aan borg had betaald aan [A] heeft zij niet terug ontvangen. Toen partijen gingen samenwonen hebben ze afgesproken dat [B] geen huur meer hoefde te betalen en dat ze de borg zouden laten voor wat het was. Deze zou [B] niet terugkrijgen. Voorts betwist [A] dat [naam pup] een verjaardagscadeau voor [B] zou zijn geweest.

3.5.

Dat het paspoort van [naam pup] op naam van [B] gesteld is, zegt volgens [A] niets. Op het paspoort staat vermeld dat [B] in [woonplaats B] woont. Aangezien [B] pas na het beëindigen van de relatie in juni 2018 naar [woonplaats B] is verhuisd, moet het paspoort later op haar naam zijn ingevuld. Ten tijde van de aanschaf van [naam pup] woonde [B] immers nog bij hem in [woonplaats A] .

3.6.

Nadat de relatie tussen partijen in juni 2018 was beëindigd hebben partijen afspraken gemaakt over omgang tussen [B] en [naam pup] , aldus [A] . [naam pup] was door de week bij [B] en in het weekend bij [A] . Deze regeling is voor een korte periode goed gegaan tot [B] hem op 5 juli 2018 liet weten dat zij [naam pup] hield en haar niet meer terug zou brengen. Met het desbetreffende sms-bericht (zie rechtsoverweging 2.5.) heeft [B] erkend niet de eigenaar van [naam pup] te zijn. [A] heeft bij zijn laatste bezoek aan [B] alle spullen van [naam pup] aan [B] afgegeven, waaronder het Martin Gaus boek, opdat [B] zich zou realiseren dat [A] van [naam pup] houdt en haar terug wil hebben.

3.7.

Volgens [A] heeft [B] niet alleen [naam pup] , maar ook het paspoort en het origineel van de door [A] en [naam fokker] getekende koopovereenkomst. [B] heeft deze papieren meegenomen uit de bench van [naam pup] , aldus [A] . [A] vordert afgifte van zowel [naam pup] als het paspoort en de koopovereenkomst.

Het verweer

4.1.

[B] voert verweer en betwist dat [A] eigenaar is van [naam pup] . [B] heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

4.2.

[B] stelt dat [A] haar - nog voordat ze een affectieve relatie kregen - heeft gevraagd wat ze voor haar verjaardag (9 september) wilde en dat zij toen gezegd heeft dat ze graag een pup wilde. Nadat partijen een affectieve relatie kregen heeft [B] de € 800,- borg van [A] teruggekregen en met dat bedrag - aangevuld met een bedrag van

€ 100,- als verjaardagscadeau - hebben partijen [naam pup] gekocht. [naam pup] is betaald met het geld van [B] , aangevuld een schenking van € 100,- door [A] als verjaardagscadeau, en daarmee is [B] eigenaar van [naam pup] , aldus [B] . Het paspoort van [naam pup] staat ook op haar naam. [B] heeft dat direct na de koop van [naam pup] ingevuld. Omdat [B] nog steeds stond ingeschreven op het adres te [woonplaats B] , heeft zij dat adres op het paspoort vermeld.

4.3.

[B] betwist dat [A] een spaarpot had, dat hij een koopovereenkomst heeft gedownload en ingevuld en dat hij alle inentingen en medische kosten van [naam pup] betaalde. [B] betwist voorts dat partijen bij het beëindigen van de relatie een omgangsregeling hebben afgesproken. Zij is na het beëindigen van de relatie vertrokken uit de woning van [A] , heeft [naam pup] meegenomen en is met [naam pup] gaan wonen bij haar ouders. Eenmalig heeft zij [naam pup] een weekend naar [A] gebracht, zodat hij rustig afscheid kon nemen van de hond. [A] stond vervolgens meermalen onaangekondigd bij [B] op de stoep. De laatste keer heeft hij alle spullen van [naam pup] afgegeven.

4.4.

Met betrekking tot het sms-bericht van 5 juli 2018 voert [B] aan dat zij daarin heeft gemeld dat het haar was gelukt om afspraken te maken met haar ouders over de verzorging [naam pup] en dat zij bereid was de door [A] betaalde bijdrage voor de hond aan hem terug te betalen. Het ging daarbij om de € 100,-, aldus [B] . [B] betwist dat uit dat bericht kan worden afgeleid dat zij erkent dat [A] de eigenaar van [naam pup] is.

4.5.

Tot slot betwist [B] dat de registratie bij de Raad van Beheer Dutch Kennel Club als eigendomsbewijs heeft te gelden. Bovendien is deze registratie gedateerd 12 juli 2018, derhalve na de beëindiging van de relatie tussen partijen. Ter toelichting voert [B] aan dat [naam fokker] bij de overdracht van [naam pup] de registratie wilde laten aanpassen, maar dat dat niet lukte omdat [A] het aanvraagformulier had meegenomen. [A] heeft dit formulier ingevuld en opgestuurd, maar omdat het onvolledig was ingevuld, heeft de Raad van Beheer van de Dutch Kennel Club het formulier teruggestuurd naar [naam fokker] . Deze heeft vervolgens als naam van de eigenaar de (gefingeerde) naam 'P. Pukkel' opgegeven aan de Raad van Beheer. [B] verwijst ter onderbouwing hiervan naar de verklaring van [naam fokker] (rechtsoverweging 2.10.). Na het beëindigen van de relatie heeft [A] de registratie op zijn eigen naam gezet.

De beoordeling

5.1.

De kantonrechter is van oordeel dat [A] een voldoende spoedeisend belang heeft gesteld bij zijn vordering nu hij stelt eigenaar van [naam pup] te zijn. Een eigenaar heeft in beginsel een spoedeisend belang bij het terugvorderen van zijn eigendom. Dit klemt temeer nu het hier een levend dier betreft.

5.2.

De kantonrechter dient te beoordelen of op basis van de feiten en omstandigheden en zonder nadere bewijslevering de vordering die bij wijze van voorziening is verzocht in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Daarbij moeten de belangen van partijen bij toewijzing dan wel afwijzing van de voorlopige voorziening tegen elkaar worden afgewogen.

5.3.

Artikel 3:109 BW bepaalt dat wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden en dus bezitter te zijn (artikel 3:107 BW). Artikel 3:119 BW bepaalt dat de bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn. Deze rechtsvermoedens werken in het onderhavige geval in het voordeel van [B] . Zij wordt, op basis van voorgaande artikelen, vermoed de eigenaar te zijn. Dit wettelijk vermoeden is weerlegbaar (MvT, Parl. Gesch. 3, p. 444). De wederpartij, in dit geval [A] , dient zijn beter recht te bewijzen, met dien verstande dat op grond van hetgeen over een weer is gesteld en de verdere omstandigheden van het geval de kantonrechter tot het oordeel kan komen dat het vermoeden zodanig is weerlegd dat [B] haar gepretendeerde eigendomsrecht nader zal hebben te bewijzen.

5.4.

Naar het oordeel van de kantonrechter is in het kader van de onderhavige procedure niet vast te stellen wie van beide partijen eigenaar van [naam pup] is. Beide partijen stellen immers eigenaar van [naam pup] te zijn en beiden hebben daartoe het nodige gesteld en met stukken onderbouwd. Ook hebben zij de stellingen van de wederpartij gemotiveerd weersproken. Met name verschillen [A] en [B] van mening over de vraag wie met de verkoper een koopovereenkomst heeft gesloten en wie de koopprijs heeft betaald. Daarover bestaat zonder nadere bewijslevering geen duidelijkheid. Nu de kort geding procedure zich niet leent voor bewijslevering, volgt hieruit dat [A] het door hem gestelde eigendomsrecht onvoldoende heeft aangetoond. [A] heeft geen stukken in het geding gebracht die zijn stelling dat het geld waarmee hij de koopprijs aan [naam fokker] heeft betaald van hem afkomstig was en [B] heeft gemotiveerd betwist dat het bedrag waarmee [naam pup] betaald is van [A] afkomstig was. Voorts heeft [B] betwist dat er een schriftelijke koopovereenkomst bestaat, welke betwisting wordt ondersteund door de verklaring van [naam fokker] . Het door [A] overgelegde registratiebewijs levert, gelet op hetgeen [B] daarover heeft aangevoerd, evenmin bewijs op van zijn stelling dat hij de eigenaar is van [naam pup] . Zonder nadere toelichting kan ook uit het sms-bericht van [B] van 5 juli 2018 niet worden afgeleid dat [A] eigenaar van [naam pup] is. Bovendien ondersteunen het paspoort van [naam pup] en de verklaring van [naam fokker] de stelling van [B] dat zij eigenaar is van [naam pup] . Blijkens de verklaring van [naam fokker] is het [B] geweest die [naam pup] heeft gekocht. De kantonrechter ziet in het voorgaande dan ook niet een zodanige weerlegging van het vermoeden dat [B] rechthebbende is dat [B] haar gepretendeerde eigendomsrecht nader zal hebben te bewijzen.

5.5.

De kantonrechter komt tot de slotsom dat de vordering die bij wijze van voorziening is verzocht niet een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Een belangenafweging maakt dat niet anders. [naam pup] bevindt zich bij [B] en niet is gesteld of gebleken dat zij het daar niet goed zou hebben. Dat [A] stelt dat hij van [naam pup] houdt en dat hij haar mist, maakt dat niet anders. Ook [B] is, zo volgt uit hetgeen zij heeft aangevoerd, aan [naam pup] gehecht en wil haar bij zich houden.

5.6.

De vorderingen van [A] liggen daarmee voor afwijzing gereed en [A] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [B] vast te stellen op € 600,00 aan salaris gemachtigde.

Beslissing

De kantonrechter:

Rechtdoende in kort geding

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [A] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [B] vastgesteld op

€ 600,-.

Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.

c 471



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733