Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:11194

Datum publicatie03-01-2019
Zaaknummer200.234.873/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling;
Familieprocesrecht; Deskundigenonderzoek / Ouderschapsonderzoek
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Overleggen omvangrijke stukken op 12- de kalenderdag voorafgaand a.d. mondelinge behandeling ism goede procesorde, nu dat eerder had gekund.
Man verleende geen medewerking aan door rechter gelast deskundigenonderzoek (taxatie woning). Hierdoor stond het rechter vrij de gevolgtrekkingen te maken die deze geraden acht. Art. 198 lid 3 Rv.
Waarde geveltaxatie van door vrouw ingeschakelde makelaar: geen aanleiding om te oordelen dat getaxeerde waarde niet juist zou zijn.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.234.873/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/135650 / FA RK 12-1730)

beschikking van 20 december 2018

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,

en

[verweerster] ,

wonende te [A] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. R.M.A. Arnoldus te Groningen.

1Het geding in eerste aanleg

1.1

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 april 2013, 17 december 2013, 17 november 2015, 24 mei 2016, 4 juli 2017 en 5 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 maart 2018;

- het verweerschrift met producties;

- een journaalbericht van mr. Van Venetiën van 6 april 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van Venetiën van 10 april 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van Venetiën van 7 september 2018 met productie(s) (9 t/m 18);

- een journaalbericht van mr. Van Venetiën van 7 september 2018 met productie(s) (19);

- een faxbericht van mr. Van Venetiën van 9 september 2018 met als productie uitsluitend een journaalbericht van 9 september 2018;

- een journaalbericht van mr. Arnoldus van 10 september 2018.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De feiten

3.1

Partijen zijn [in] 1997 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk [in] 2013 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

3.2

De vrouw heeft op 8 augustus 2012 de echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt. De man heeft bij verweerschrift van 5 november 2012 een zelfstandig nevenverzoek gedaan tot vaststelling van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De vrouw heeft daartegen bij verweerschrift van 8 januari 2013 verweer gevoerd en tevens een aanvullend nevenverzoek gedaan tot vaststelling van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De man heeft daartegen verweer gevoerd.

3.3

Partijen exploiteerden tijdens hun huwelijk een meubelhandel te [A] . De onderneming werd gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma genaamd [B] V.O.F. (verder te noemen: de v.o.f.). Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 25 november 2015 is de v.o.f. ontbonden en is bepaald dat de vrouw gerechtigd is de onderneming alleen en voor eigen rekening en risico voort te zetten, onder de gehoudenheid de man het hem - nader te bepalen - overeenkomstig de vennootschapsovereenkomst toekomend aandeel uit te keren.

3.4

Bij de bestreden tussenbeschikking van 17 november 2015 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de heer [C] , werkzaam bij [D] Makelaardij te [E] , tot deskundige benoemd die tot taxatie zal overgaan van de echtelijke woning met de schuur en het bosperceel aan de [a-straat 1] te [A] (verder te noemen: de echtelijke woning) en de bedrijfswoning aan de [b-straat 2] te [A] (verder te noemen: de bedrijfswoning), overeenkomstig hetgeen is overwogen in overweging 2.14 van die tussenbeschikking.

3.5

Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking van 5 december 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang,

- de verdeling van de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap als volgt vastgesteld:

aan de man wordt toebedeeld, voor zover hier van belang:

- de echtelijke woning, onder de verplichting om de hierop rustende hypothecaire

geldlening bij ING Bank (bekend onder hypotheekrekeningnummer [00000] ) van € 210.000,- voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en te

bewerkstelligen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen;

aan de vrouw wordt toebedeeld, voor zover hier van belang:

- de bedrijfswoning;

- de inboedel in de bedrijfswoning;

de man dient aan de vrouw ter zake overbedeling een vergoeding van € 5.000,- te

voldoen;

- bepaald dat partijen de gezamenlijke rekening(en) bekend onder het nummer [00001]

(betaal- en toprekening) dienen op te heffen en bepaald dat van

het saldo op deze rekening(en) een bedrag van € 3.604,63 toekomt aan de man en een

bedrag van (afgerond) € 236,78 toekomt aan de vrouw;

- de vennootschap onder firma [B] V.O.F. toegedeeld aan de vrouw,

onder de gehoudenheid om de man het hem - nader te bepalen - aandeel uit te keren,

overeenkomstig het bepaalde in de vennootschapsovereenkomst.

Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4De omvang van het geschil

4.1

De man is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen. De man verzoekt het hof de beschikkingen van de rechtbank van 17 november 2015 en 5 december 2017 te vernietigen voor zover daartegen grieven zijn ingediend en gegrond zijn verklaard, en opnieuw beschikkende:- alsnog de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform hetgeen de man in het lichaam van het beroepschrift heeft verzocht;

- alsnog te bepalen dat de verdeling van de activa en passiva van de v.o.f. wordt aangehouden tot het tijdstip waarop de rechtbank in de dagvaardingsprocedure ten aanzien van die verdeling bij eindvonnis zal hebben beslist, althans te bepalen dat die activa onderhands dienen te worden verkocht aan een derde, dat de verkoopopbrengst daarvan zal worden aangewend ter aflossing van die passiva en dat een pro resto verkoopsom/actief bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld, althans te bepalen dat die activa en passiva (op een overige wijze) dienen te worden vereffend;

- alsnog voor recht te verklaren dat de vrouw opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen met een waarde van € 38.689,- heeft verzwegen, zoekgemaakt of verborgen heeft gehouden, als gevolg waarvan de vrouw haar aandeel in die goederen aan de man is verbeurd, althans de vrouw te veroordelen aan de man een geldsom van € 38.689,- te voldoen, althans te bepalen dat die geldsom van € 38.689,- tot de te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort en derhalve alsnog in de verdeling dient te worden betrokken als gevolg waarvan ieder van partijen een geldsom van € 19.344,50 dient te ontvangen.

4.2

De vrouw heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans het hoger beroep af te wijzen, het hof begrijpt onder bekrachtiging van de bestreden beschikkingen.

5De motivering van de beslissingDe journaalberichten van 7 september 2018

5.1

De man heeft bij journaalbericht van 7 september 2018 in het geding gebracht producties 9 tot en met 18 en bij journaalbericht eveneens van 7 september 2018 productie 19 (ondergenummerd 1 tot en met 10). De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het overleggen van deze stukken in dit stadium van de procedure.

5.2

Zoals het hof ter zitting reeds aan partijen heeft medegedeeld, zal het hof deze stukken buiten beschouwing laten vanwege strijd met de goede procesorde, met uitzondering van productie 9 en productie 17. Hoewel de geweigerde stukken binnen de daarvoor in het procesreglement voorgeschreven termijn in het geding zijn gebracht, acht het hof het op de twaalfde kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling overleggen van dergelijke omvangrijke stukken in strijd met de goede procesorde, nu het stukken betreft die eerder in het geding hadden kunnen worden gebracht. Het hof neemt wel kennis van productie 9 en productie 17, omdat dit stukken van recente datum zijn, die niet eerder hadden kunnen worden overgelegd. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de advocaat van de man dat de advocaat van de vrouw te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het overleggen van bedoelde stukken. Voor een bezwaar tegen te laat in het geding gebrachte stukken geldt de in het procesreglement voorgeschreven termijn niet.De inboedel van de bedrijfswoning

5.3

De man heeft ter zitting de grief die betrekking heeft op de inboedel van de bedrijfswoning ingetrokken, zodat deze geen nadere bespreking meer behoeft.Het bedrag van € 38.689,-

5.4

De man stelt dat de vrouw een bedrag van € 38.689,- heeft opgenomen van de gezamenlijke toprekening van partijen bij ING Bank met rekeningnummer [00001] (verder te noemen: de toprekening) en via de betaalrekening van partijen met hetzelfde rekeningnummer (verder te noemen: de betaalrekening) heeft overgeboekt op een bankrekening van haar partner. De man stelt zich primair op het standpunt dat de vrouw daarmee haar aandeel in het saldo op de toprekening heeft verbeurd op grond van artikel 3:194 lid 2 BW en subsidiair dat dit bedrag alsnog in de verdeling dient te worden betrokken.

5.5

De vrouw erkent dat zij voormeld bedrag van € 38.689,- aan de toprekening heeft onttrokken en via de betaalrekening heeft doorgestort naar de bankrekening van haar partner. Daarmee is volgens de vrouw echter geen sprake van zoekmaken of verborgen houden als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW. Het saldo is volgens de vrouw eerlijk verdeeld. De andere helft van het saldo is immers op de toprekening blijven staan, vervolgens later doorgestort naar de betaalrekening en de man heeft bij uitsluiting van de vrouw de beschikking over de betaalrekening gekregen.

5.6

Als productie 7 in hoger beroep is het journaalbericht van mr. Arnoldus van 28 oktober 2013 met productie(s) overgelegd. Bij dit journaalbericht zijn als productie 21 overgelegd afschriften van de toprekening. Op het afschrift van de toprekening van 6 maart 2012 wordt een 'vorig saldo' vermeld van € 77.378,18 en een 'nieuw saldo' van € 38.689,18. Tevens staat op dit overzicht een afboeking vermeld op 8 februari 2012 van € 38.689,-, onder de omschrijving "Overboeking naar Betaalrekening [00001] ", en is daarbij met pen geschreven: "helft spaargeld van [verweerster] ".

5.7

De man heeft als productie 3 achter het beroepschrift pagina 2 van het rekeningafschrift van de betaalrekening van 9 februari 2012 overgelegd. Daarop staat de hiervoor genoemde bijschrijving van € 38.689,- van de toprekening op 8 februari 2012 vermeld. Tevens staat vermeld een afboeking van ditzelfde bedrag van € 38.689,- naar rekeningnummer [00002] , waarbij in de omschrijving de naam [F] , zijnde de partner van de vrouw, staat vermeld.

5.8

Op het afschrift van de Toprekening van 4 april 2012 wordt een 'vorig saldo' vermeld van € 38.689,18 en een 'nieuw saldo' van € 0,-. Op dit overzicht staat een bijschrijving vermeld op 16 maart 2012 van € 3,09 aan rente en een afschrijving op 26 maart 2012 van € 38.692,27 onder de omschrijving "Overboeking naar Betaalrekening [00001] ", waarbij met pen is geschreven "helft spaargeld van [verzoeker] ".

5.9

Het hof is van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vast is komen te staan dat de vrouw het saldo van de toprekening zonder medeweten van de man heeft verdeeld, in die zin dat zij aan zichzelf heeft toegedeeld een bedrag van € 38.689,- en aan de man een bedrag van € 38.692,27. Nu de man ter zitting heeft erkend dat hij bij uitsluiting van de vrouw de beschikking heeft gekregen over de betaalrekening (het hof begrijpt in elk geval vanaf 26 maart 2012), op welke rekening zijn aandeel in het saldo van de toprekening is gestort, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:394 lid 2 BW. De door de man verzochte verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen. Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden redelijk om bij toedeling van de betaalrekening en de toprekening aan de man uit te gaan van de saldi op 26 maart 2012. Uit de overgelegde stukken blijkt niet hoe hoog het saldo van de betaalrekening per 26 maart 2012 was, zodat niet kan worden vastgesteld of de vrouw uit dien hoofde nog een vergoedingsrecht heeft op de man. Dat dient naar het oordeel van het hof voor rekening en risico te blijven van de vrouw, gelet op de wijze waarop zij zonder overleg met de man tot verdeling van het saldo van de toprekening is overgegaan per 26 maart 2012. Dat de vrouw dit zoals zij stelt heeft gedaan omdat de man het contante geld dat partijen in huis hadden zou hebben laten verdwijnen, doet daar - wat daar ook van zij - niet aan af. Bij de bestreden beschikking van 5 december 2017 is het saldo van de betaalrekening per 3 augustus 2012 van € 3.391,21 en het saldo van de toprekening per 3 augustus 2012 van € 450,20 tussen partijen verrekend. Die beslissing kan gelet op het vorenstaande niet in stand blijven. Het hof zal onderdeel 3.4 van de bestreden beschikking vernietigen, de toprekening en de betaalrekening per 26 maart 2012 toedelen aan de man en verstaan dat partijen in verband hiermee over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.

5.10

Ten aanzien van de aan de vrouw toegedeelde bankrekening op haar naam bij de ING Bank onder rekeningnummer [00003] met een saldo per peildatum van € 3.367,85, is in hoger beroep niet in geschil dat de helft van dit saldo, oftewel een bedrag van (afgerond) € 1.684,- toekomt aan de man. Nu bij de bestreden eindbeschikking van 5 december 2017, zoals blijkt uit rechtsoverweging 2.11, één te vergoeden bedrag is vastgesteld voor zowel deze rekening als de toprekening en de betaalrekening, zal het hof in het dictum van deze beschikking bepalen dat de vrouw in verband met de (niet in geschil zijnde) toedeling aan haar van de bankrekening bij de ING Bank met rekeningnummer een bedrag aan de man dient te vergoeden van € 1.684,-.

5.11

De man heeft gesteld het oneerlijk te vinden dat de woonlasten ook in de periode na de feitelijke verdeling van voornoemde rekeningen door de vrouw zijn voldaan van de betaalrekening. Nu de vraag voor wiens rekening de woonlasten in de periode tussen 26 maart 2012 en 3 augustus 2012 dienen te komen in deze procedure niet aan het hof voorligt, zal het hof daarover geen oordeel geven.De echtelijke woning

5.12

De rechtbank heeft de echtelijke woning toegedeeld aan de man, tegen de waarde van € 400.000,- zoals blijkt uit het door de vrouw overgelegde taxatierapport van 29 augustus 2016. De rechtbank is voorbij gegaan aan de bezwaren die de man heeft geuit tegen de makelaar die deze taxatie heeft verricht (Makelaardij [G] ). De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat door toedoen van de man de onafhankelijke deskundige die door de rechtbank bij tussenbeschikking van 17 november 2015 was benoemd (de heer [C] van [D] Makelaardij) niet tot een waardebepaling is kunnen komen die hier tegenover gesteld had kunnen worden.

5.13

De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij de tussenbeschikking van 17 november 2015 ten onrechte de heer [C] van [D] Makelaardij in plaats van [H] tot deskundige heeft benoemd. De man voert daartoe aan dat partijen op 11 mei 2015 zijn overeengekomen dat [H] de taxatie zou verzorgen. De rechtbank heeft bij de beslissing om de heer [C] van [D] Makelaardij te benoemen overwogen dat gebleken is dat [H] uitsluitend taxaties verricht van bedrijfspanden. Volgens de man is de echtelijke woning een bedrijfspand en is bij [H] bijzondere kennis en deskundigheid aanwezig voor de taxatie van deze woning, die volgens de man aardbevingsschade en constructieschade heeft en waarvan de grond, evenals die van het bij de woning behorend bosperceel, vervuild is. De man stelt dat de heer [C] van [D] Makelaardij bij de taxatie geen rekening heeft willen houden met de ernstig vervuilde grond onder de echtelijke woning en dat hij heeft geweigerd de schuur in de taxatie te betrekken. De omstandigheid dat de man kritisch is en (aanvullende) vragen stelt, rechtvaardigt volgens hem niet dat de heer [C] van [D] Makelaardij de opdracht aan de rechtbank heeft teruggegeven. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het ontbreken van een waardebepaling van [D] Makelaardij aan hem is te wijten.

5.14

De man betwist voorts de taxatie door Makelaardij [G] . Er is volgens de man geen sprake van een officiële taxatie, maar slechts van een waardebepaling op basis van een geveltaxatie. Daarmee wordt volgens de man onvoldoende rekening gehouden met alle door hem gestelde bijzonderheden, complexiteiten en onduidelijkheden. Bovendien is in het taxatierapport volgens de man ten onrechte uitgegaan van waardepeildatum 29 augustus 2016. Makelaardij [G] is verder volgens de man onvoldoende onpartijdig, vanwege (onder meer) het feit dat slechts in opdracht en voor rekening van de vrouw is gehandeld. De heer [I] van Makelaardij [G] kan volgens de man niet als onpartijdig worden aangemerkt, nu hij als raadslid voor de excessenregeling heeft gestemd.

5.15

De man is primair van mening dat [H] alsnog als deskundige dient te worden benoemd. Subsidiair is de man van mening dat Ing. [J] te [K] en mr. [L] te [M] als deskundigen moeten worden benoemd.

5.16

De vrouw stelt dat [H] aanvankelijk is benaderd om de taxatie te verrichten, maar dat [H] de opdracht aan de rechtbank heeft teruggegeven, omdat zij zichzelf niet de geschikte partij vond om de taxatie te verrichten. De vrouw stelt dat zowel de heer [C] van [D] Makelaardij, als de heer [I] van Makelaardij [G] voldoende kennis en ervaring in huis hebben om een deugdelijke taxatie te verrichten. Een geveltaxatie is volgens de vrouw een goede en geijkte methode om tot een correcte waardebepaling te komen wanneer aan een gewone taxatie geen medewerking wordt verleend.

5.17

Het hof stelt voorop dat in hoger beroep de toedeling van de echtelijke woning aan de man niet meer in geschil is. Partijen twisten wel over de waarde waarvoor de echtelijke woning in de verdeling moet worden betrokken.

5.18

Nu partijen in hoger beroep niet de toedeling van de woning aan de man, maar (slechts) de waarde van de woning aan de orde hebben gesteld, heeft de datum van de bestreden eindbeschikking te gelden als datum van de verdeling van de woning (vgl. Hoge Raad 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176). De echtelijke woning dient daarom tegen de waarde per 5 december 2017 in de verdeling te worden betrokken.

5.19

Naar het oordeel van het hof is de rechtbank in de bestreden beschikking van 5 december 2017 op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, uitgegaan van een waarde van de echtelijke woning van € 400.000,- zoals blijkt uit het door de vrouw overgelegde taxatierapport van Makelaardij [G] van 29 augustus 2016. In aanvulling hierop overweegt het hof nog het volgende.

5.20

De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de heer [C] van [D] Makelaardij in plaats van [H] tot deskundige heeft benoemd. Vast staat echter dat [H] de rechtbank heeft bericht zich niet de juiste partij voor deze taxatie te vinden. De rechtbank heeft vervolgens, na hoor en wederhoor te hebben gepleegd, de heer [C] van [D] Makelaardij tot deskundige benoemd en daarbij overwogen dat in het door de man gestelde geen gegronde bezwaren worden gezien tegen deze benoeming. Het hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en is van oordeel dat de heer [C] van [D] Makelaardij op goede gronden tot deskundige is benoemd. Aan de stellingen van de man is in zoverre nog tegemoet gekomen doordat de rechtbank in de beschikking van 17 november 2015, waarin de deskundige werd benoemd, heeft bepaald dat de deskundige ter zake de eventuele vervuiling van de grond, indien nodig, opdracht aan een derde kan verstrekken.

5.21

De man heeft in de stukken en ook ter zitting naar voren gebracht dat hij - kort gezegd - vanwege onvoldoende deskundigheid geen vertrouwen had in de heer [C] van [D] Makelaardij en daarom geen medewerking heeft verleend aan de door de rechtbank gelaste taxatie. Het hof is echter, evenals de rechtbank, van oordeel dat het ondanks deze bezwaren van de man, gelet op het bepaalde in artikel 198 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op zijn weg had gelegen om wel mee te werken aan de taxatie. Zoals opgenomen onder 3.13 in het dictum van de beschikking van de rechtbank van 17 november 2015, had de man gelegenheid om opmerkingen over het concept rapport te maken. Bovendien zou de man in het vervolg van de procedure ook bij de rechtbank nog gelegenheid krijgen om zich over het definitieve taxatierapport uit te laten (3.14 van het dictum in voornoemde beschikking). Op die wijze had hij naar het oordeel van het hof zijn bezwaren naar voren dienen te brengen. Nu de man geen medewerking heeft verleend aan het door de rechtbank gelaste deskundigenonderzoek, stond het de rechtbank vrij om met toepassing van artikel 198 lid 3 Rv de gevolgtrekkingen te maken die de rechtbank geraden achtte.

5.22

Het hof sluit zich aan bij de gevolgtrekking die de rechtbank heeft gemaakt, namelijk dat de door de vrouw overgelegde taxatie van Makelaardij [G] tot uitgangspunt dient te worden genomen voor het bepalen van de waarde van de woning. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat de man weliswaar veel bezwaren naar voren heeft gebracht tegen dit door de vrouw ingebrachte taxatierapport, maar dat hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft nagelaten zelf een deskundigenrapport in het geding te brengen ter onderbouwing van zijn stellingen. Ter zitting heeft de man onder meer gesteld dat de schade aan de woning meer dan € 500.000,- bedraagt. Deze stelling is echter op geen enkele wijze onderbouwd.

5.23

Het hof heeft verder, evenals de rechtbank, geen aanleiding om te oordelen dat nu Makelaardij [G] enkel een geveltaxatie heeft verricht, de getaxeerde waarde niet juist zou zijn. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat de woz-waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2009 € 299.000,- bedroeg. Ervan uitgaande, zoals hiervoor overwogen, dat onvoldoende vast is komen te staan dat sprake is van aanzienlijke constructieschade, aardbevingsschade en vervuilde grond, acht het hof een getaxeerde waarde van € 400.000,- per 29 augustus 2016 niet onaannemelijk. Nu geen van partijen daar iets anders over heeft gesteld, zal het hof ervan uitgaan dat de waarde per 29 augustus 2016 ook de waarde per peildatum 5 december 2017 is.

5.24

In hetgeen de man heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om te oordelen dat de heer [I] van Makelaardij [G] in deze zaak partijdig zou zijn.

5.25

De man heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er een nieuwe taxatie dient plaats te vinden door [H] dan wel door ing. [J] en mr. [L] . Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt al dat het hof daarvoor geen aanleiding ziet. Niet alleen had de man mee kunnen en moeten werken aan het onderzoek van de door de rechtbank benoemde deskundige, ook daarna is de man nog ruimschoots in de gelegenheid geweest om zelf een deskundige in te schakelen.De bedrijfswoning aan de [b-straat 2] te [A]

5.26

De rechtbank heeft de bedrijfswoning toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 180.000,- zoals blijkt uit het door de vrouw overgelegde taxatierapport van Makelaardij [G] van 30 november 2016.

5.27

De man heeft ook ten aanzien van de bedrijfswoning gesteld dat geen sprake is van een officiële taxatie, maar slechts van een waardebepaling op basis van een geveltaxatie, en dat de heer [I] van Makelaardij [G] niet onpartijdig is. De man stelt dat de bedrijfswoning ten tijde van de overname door partijen van de v.o.f. van de ouders van de vrouw is getaxeerd op € 200.000,- en daarom nu in elk geval die waarde nog heeft. De vrouw heeft volgens de man in eerste aanleg ook verzocht om de bedrijfswoning aan haar toe te delen voor een waarde van € 200.000,-. De man is van mening dat ook de bedrijfswoning alsnog deugdelijk moet worden getaxeerd, met inachtneming van de vereiste waarborgen, door een onafhankelijke, beëdigde makelaar. De man vermoedt dat de waarde dan aanzienlijk hoger wordt vastgesteld.

5.28

De vrouw stelt dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de waarde van de bedrijfswoning hoger zou moeten zijn. De vrouw stelt dat zij haar verzoek in eerste aanleg later heeft gewijzigd en heeft verzocht de bedrijfswoning aan haar toe te delen tegen een bedrag van € 180.000,-.

5.29

Naar het oordeel van het hof is de rechtbank ook ten aanzien van de bedrijfswoning op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, uitgegaan van de waarde zoals die blijkt uit het door de vrouw overgelegde taxatierapport van Makelaardij [G] . Het hof verwijst in dit verband naar de motivering zoals hiervoor opgenomen onder de rechtsoverwegingen 5.20 tot en met 5.25, die ook van toepassing zijn op de bedrijfswoning.

5.30

Voor zover de man stelt dat moet worden uitgegaan van de taxatiewaarde van € 200.000,- zoals bepaald in het kader van de overname van de v.o.f., volgt het hof de man daarin niet. Het door de vrouw overgelegde taxatierapport van Makelaardij [G] is van latere datum, zodat daarvan zal worden uitgegaan. De vennootschap onder firma

5.31

De man heeft gegriefd tegen de toedeling bij de bestreden eindbeschikking van de v.o.f. aan de vrouw, onder de gehoudenheid om aan de man het hem - nader te bepalen - aandeel uit te keren, overeenkomstig het bepaalde in de vennootschapsovereenkomst.

5.32

Vast staat dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank van 25 november 2015 de v.o.f. van partijen is ontbonden en dat is bepaald dat de vrouw gerechtigd is de onderneming alleen en voor eigen rekening en risico voort te zetten, onder de gehoudenheid de man het hem - nader te bepalen overeenkomstig de vennootschapsovereenkomst toekomend aandeel uit te keren. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld en deze is derhalve onherroepelijk. Uit de verklaringen van partijen ter zitting blijkt dat zij het erover eens zijn dat in de onderhavige procedure geen beslissing had behoeven te worden genomen over de v.o.f. De man verzoekt de beschikking van de rechtbank te vernietigen op dat punt en dat is door de vrouw niet betwist. Het hof zal de eindbeschikking van de rechtbank daarom vernietigen voor zover daarbij is beslist over de toedeling van de v.o.f.

5.33

Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 december 2017, voor zover het de toedeling van de vennootschap onder firma [B] V.O.F. aan de vrouw betreft, en, in zoverre opnieuw beschikkende, wijst het inleidend verzoek daartoe af;

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 december 2017, voor zover het onderdeel 3.4 van het dictum betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:

deelt de gezamenlijke rekeningen bekend onder het nummer [00001] (betaal- en toprekening) per waardepeildatum 26 maart 2012 toe aan de man en verstaat dat partijen in verband met deze toedeling over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben;

bepaalt dat de vrouw in verband met de toedeling aan haar van de bankrekening bij de ING Bank met rekeningnummer [00003] een bedrag aan de man dient te vergoeden van € 1.684,-;

verklaart deze beschikking - tot zover - uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af;

bekrachtigt de bestreden beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 november 2015 en 5 december 2017 voor het overige, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, G. Jonkman en M. Weissink, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 20 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733