Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:11186

Datum publicatie03-01-2019
Zaaknummer200.243.802/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:263 e.v. BW Aanwijzing GI; 1:265g BW GI-besluit omgang bij OTS;
Familieprocesrecht; Hoger beroep
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Art. 807 Rv. In beginsel staat geen hoger beroep open tegen een beslissing van de rechtbank over vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing. Voor zover deze een beperking betreft van de contacten tussen ouder en kind is hoger beroep wel toegestaan.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.243.802/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/183400 / JE RK 18-237)

beschikking van 18 december 2018

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek,

en

de gecertificeerde instelling

Stichting Jeugdbescherming Noord en [H] Groningen,

kantoorhoudende te Groningen,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[de vader] ,

wonende te [A] ,

verder te noemen: de vader.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 6 augustus 2018;

- het verweerschrift van de GI met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Wolfert van 14 augustus 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Wolfert van 19 september 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Wolfert van 19 november 2018 met productie(s);

- een brief van de GI, gedateerd 27 juli 2008, ingekomen bij het hof op 26 november 2018, met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Wolfert van 30 november 2018 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. M. Arnold (een kantoorgenoot van mr. Wolfert), mw. [B] en mw. [C] namens de GI en de vader.

3De feiten

3.1

Uit de - medio 2016 verbroken - relatie van de moeder en de vader zijn geboren:

- [de minderjarige1] , [in] 2002 (verder te noemen: [de minderjarige1] );

- [de minderjarige2] , [in] 2008 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).

De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

Het hoofdverblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is bij de vader bepaald.

3.2

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan onder toezicht vanaf 28 maart 2017 en deze maatregel geldt tot 28 maart 2019. Vanaf april 2017 gold er een zorgregeling waarbij de moeder [de minderjarige2] doordeweeks elke dag zag. Deze regeling is door de kinderrechter in 2017 gewijzigd in die zin dat is bepaald dat het contact tussen de moeder en haar kinderen onder regie van de GI moet plaatsvinden. De GI heeft toen een door [D] begeleide contactregeling vastgesteld tussen de moeder en [de minderjarige2] van anderhalf uur per week. Voor [de minderjarige1] is toen geen regeling vastgesteld omdat hij zijn moeder niet wilde zien.

3.3

Op 19 maart 2018 heeft de GI de volgende schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven:

" (…) Stichting Jeugdbescherming Noord & [H] | Groningen stelt tussen u en uw kind de volgende contactregeling vast:

- De omgangsregeling tussen u en uw dochter [de minderjarige2] vindt één keer per twee weken op donderdag plaats van 14:30 uur tot 16:30 uur (op 8 maart, 22 maart, 5 april etc.)

- De omgang tussen u en uw dochter [de minderjarige2] wordt begeleid door [D] . [D] zorgt tevens voor vervoer van [de minderjarige2] .

- De omgangsregeling vindt plaats bij u thuis. In overleg met [D] kunt u een activiteit met [de minderjarige2] buitenshuis ondernemen. [D] heeft hierin het laatste woord.

- Tijdens de omgangsregeling is het van belang dat u en [de minderjarige2] tijd met elkaar doorbrengen. Uw partner, de heer [E] , zal derhalve niet aanwezig zijn bij de omgang. Tijdens de periode dat u nog in één ruimte woont is het toegestaan dat de heer (naar het hof leest:) [E] op de achtergrond aanwezig is. [D] neemt hierin de leiding.

- Tijdens de omgangsregeling doet u geen uitspraken of beloften richting [de minderjarige2] die gaan over het wonen bij u in de toekomst, aangezien dit voor verwarring zorgt bij [de minderjarige2] .

- Tijdens de omgangsregeling doet u, ook als [de minderjarige2] dit wel doet, geen negatieve uitspraken over haar vader.

- De omgangsregeling zal om de 3 maanden geëvalueerd worden waarbij Jeugdbescherming Noord alle betrokken hulpverleners ( [F] en [G] , [D] ) zal uitnodigen.

- Jeugdbescherming Noord draagt u op zich via de huisarts te melden bij een GGZ instelling voor een psychologisch onderzoek met als doel duidelijkheid te krijgen over de achtergrond van uw emotionele instabiliteit en wat er voor nodig is stabieler te worden. (…)"

3.4

Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 30 maart 2018, heeft de moeder de rechtbank verzocht:

I. de schriftelijke aanwijzing van 19 maart 2018 van de GI vervallen te verklaren, althans gedeeltelijk vervallen te verklaren;

II. een zodanige regeling te treffen als de rechtbank in het belang van [de minderjarige2] wenselijk voorkomt, waarbij de moeder van mening is dat de regeling die zij in het verzoekschrift geschetst heeft het meest in het belang van [de minderjarige2] is, te weten dat de zorg-/contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] in de zomervakantie uitgebreid gaat worden naar een dagdeel per week, vervolgens uitgebreid zal worden naar een zaterdag iedere week en vervolgens uitgebreid zal worden in die zin dat [de minderjarige2] ook nachten bij de moeder kan doorbrengen;

III. althans zodanige beslissingen te nemen als de rechtbank in goede justitie vermoge te behagen.

3.5

Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder afgewezen.

4De omvang van het geschil

4.1

De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 mei 2018. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar inleidend verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 19 maart 2018 toe te wijzen en met toepassing van artikel 1:265f lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een zodanige regeling vast te stellen als het hof in belang van [de minderjarige2] wenselijk voorkomt. Ter zitting heeft de moeder dit nader ingevuld en verzocht een regeling vast te leggen van wekelijks elke donderdag van 14.30 uur tot 16.30 uur met begeleiding van [D] . Met goed verloop uit te breiden naar 1 dagdeel per week en met goed verloop naar iedere zaterdag, waarna met goed verloop kan worden uitgebreid naar een overnachting.

De moeder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van het hoger beroep waar het betreft het gedeelte van de aanwijzing van de GI niet zijnde beperking van de contacten tussen de moeder en [de minderjarige2] .

4.2

De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.3

De vader heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

Nu volgens artikel 807 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank over vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing niet open staat tenzij dit betreft beperking van de contacten tussen de ouder en de minderjarige en geen uitzonderingsgronden zijn aangevoerd die hoger beroep wel mogelijk zouden maken, zal het hof de moeder voor dit deel van de aanwijzing niet-ontvankelijk verklaren. Voor wat betreft het overige deel van de aanwijzing, de beperking van de contacten tussen de moeder en [de minderjarige2] , overweegt het hof als volgt.

5.2

Het hof is van oordeel dat op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken is gebleken dat in de situatie tussen de ouders en rond de omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] nog veel onrust is. Uit de omgangsverslagen is hierover niet veel op te maken omdat de GI op verzoek van de moeder (zoals zij ook heeft erkend) geen gedragingen van de moeder tijdens de omgang heeft opgenomen. De moeder heeft wel één incident erkend waarbij zij boos was in het bijzijn van [de minderjarige2] . Verder hebben zowel de GI als de vader aangegeven dat en hoe het gedrag van de moeder tijdens de bezoeken voor [de minderjarige2] veel onrust en spanningen oplevert. Uit de door de moeder overgelegde evaluatie van de GI van bezoeken d.d. 31 oktober 2018 komt naar voren dat de bezoeken zelf nu goed verlopen. Maar ook blijkt uit deze evaluatie dat [de minderjarige2] nog steeds last heeft van een loyaliteitsconflict, dat er een melding [H] is gedaan door de GI over een incident met de partner van de moeder waarover de verhalen verschillend zijn maar waarvan wel duidelijk is dat [de minderjarige2] flink geschrokken was en dat de moeder niet wil meewerken aan het inzichtelijk maken of zij emotioneel stabieler is. Ter zitting van het hof heeft de vader aangegeven dat er nog steeds incidenten zijn (waaronder de melding door moeder aan [de minderjarige2] van de dood van een huisgenoot) waardoor [de minderjarige2] overstuur thuiskomt en dat er tegen de afspraken in mails van de moeder over de omgang direct naar de vader worden gestuurd.

Dit alles maakt dat het hof met de GI vindt dat de huidige contactregeling voor [de minderjarige2] op dit moment en voorlopig het meest haalbare is zodat de aanwijzing van de GI in stand kan blijven.

5.3

De moeder heeft als grief ook aangevoerd dat de schriftelijke aanwijzing in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur omdat deze niet zorgvuldig is voorbereid, onvoldoende is gemotiveerd en er een onjuiste belangenafweging is gemaakt. Het hof is van oordeel dat de aanwijzing voldoende zorgvuldig is voorbereid nu gebleken is dat voorafgaande aan de aanwijzing (in november 2017) een eerdere aanwijzing is gegeven waarin de omgang en de voorwaarden voor omgang zijn bepaald, er daarna overleg is geweest met de moeder, haar partner, [D] (begeleiding omgang) en [F] en [G] (begeleiding moeder en partner tijdens gesprekken met de GI en in de omgang) naar aanleiding van de verhuizing van de moeder naar de crisisopvang, de komst van een baby en onrust rond bezoeken en het voornemen van de schriftelijke aanwijzing en de inhoud ervan vooraf zijn besproken.

De aanwijzing is op pagina 2 gemotiveerd. Het hof vindt deze motivering voldoende. Waar de moeder doelt op het noemen van haar gedrag tijdens de bezoeken als onderbouwing terwijl dit niet uit de verslaglegging blijkt, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is vermeld onder rechtsoverweging 5.2.

Bij het geven van een aanwijzing over een contactregeling hoort zoals bij alle beslissingen die een GI over kinderen neemt het belang van [de minderjarige2] de eerste overweging te vormen. De GI heeft in de aanwijzing opgenomen dat de moeder wel omgang heeft met [de minderjarige2] maar niet meer dan [de minderjarige2] aankan (met motivering waarom). Ook de grief van de moeder over de belangenafweging faalt daarom.

5.4

De GI heeft aangegeven dat de huidige contactregeling van eens in de twee weken twee uren onder begeleiding door [D] , zoals ook opgenomen in de schriftelijke aanwijzing, door het hof kan worden vastgelegd als basisregeling. Het hof sluit zich hierbij aan. Dit betekent dat het verzoek van de moeder aan het hof om een contactregeling vast te stellen in zoverre toewijsbaar is.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep voor zover dit betreft de aanwijzingen niet zijnde beperking van de contacten tussen de moeder en [de minderjarige2] , de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen en zal het hof de navolgende contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] vaststellen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 mei 2018, tot afwijzing van het verzoek vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing voor zover die aanwijzing niet gaat over beperking van de contacten tussen de moeder en [de minderjarige2] ;

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 mei 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

stelt de volgende contactregeling vast tussen de moeder en [de minderjarige2] :

eenmaal in de twee weken op donderdag van 14.30 uur tot 16.30 uur onder begeleiding van [D] ;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en R.A. Boon, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 18 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733