Rechtbank Limburg 27-11-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:12041

Datum publicatie20-12-2018
ZaaknummerC/03/251118 / FA RK 18-2155
ProcedureBodemzaak
ZittingsplaatsMaastricht
Formele relatiesHoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:2435, Overig
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Erkenning; Family/private life / nauwe pers. betrekking
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Biologische vader die geen geslachtsgemeenschap had met moeder krijgt vervangende toestemming voor erkenning op basis van art. 1:204 lid 3 sub b BW. Zaaddonor namelijk geen verwekker in zin wet. Ook aan tweede voorwaarde van art. 1:204 lid 3 sub b BW is voldaan: intended family life staat volgens rb vast; dit levert nauwe persoonlijke betrekking op tot kind.

Volledige uitspraak


RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Familie en jeugd

Datum uitspraak: 27 november 2018

Zaaknummer: C/03/251118 / FA RK 18-2155

De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:

[verzoeker],

verzoeker, verder te noemen: de man,

wonend te [woonplaats],

advocaat mr. B. Lynen, kantoorhoudend te Kerkrade.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[belanghebbende],

verder te noemen: de moeder,

wonend te [woonplaats],

advocaat mr. B.M.A. Jegers, kantoorhoudend te Heerlen,

ter zake het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning tevens

de minderjarige:
[minderjarige],

verder te noemen: [minderjarige],

geboren op [2018] te [geboorteplaats],

in rechte vertegenwoordigd door mr. J.P.C.M. van Riet, advocaat, kantoorhoudend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige],

verder te noemen: de bijzondere curator.

Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van deze rechtbank van 19 juni 2018.

1Het verdere verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit:

  • het verweerschrift van de moeder van 6 juli 2018;

  • het verslag van de bijzondere curator van 12 juli 2018;

  • de mondelinge behandeling van 30 oktober 2018 waar zijn verschenen:

- de man, bijgestaan door mr. Lynen;

- de moeder, bijgestaan door mr. Teerling, waarnemend voor mr. Jegers;

- de bijzondere curator;

- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht, verder te noemen: de raad.

2Het verzoekschrift van de man

De verzoeken strekken ertoe dat de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

  • aan de man vervangende toestemming verleent tot erkenning van [minderjarige] en aan de man vervangende toestemming verleent om [minderjarige] de geslachtsnaam van de man te geven;

  • een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vaststelt, zoals in het petitum van het verzoekschrift nader is omschreven;

  • de man, samen met de moeder, met het gezag over [minderjarige] belast;

  • kosten rechtens.

Aan voormelde verzoeken heeft de man het navolgende ten grondslag gelegd.

De man heeft gesteld dat partijen ruim vijftien jaar zeer goed bevriend met elkaar zijn en dat er op enig moment sprake is geweest van een zeer korte amoureuze relatie. Bij de moeder bestond al jaren de wens om een kind te krijgen. De man heeft na een zorgvuldige afweging van belangen beslist dat hij die wens wilde vervullen. Partijen hebben gekozen voor kunstmatige inseminatie. Vervolgens hebben zij duidelijke afspraken gemaakt betreffende hun ongeboren kind, welke het volgende inhielden:

- de man zal het kind erkennen en het kind krijgt de achternaam van de man;

- de man heeft in eerste instantie bij de moeder omgang met het kind, waarna vervolgens de omgang tussen de man en het kind één keer per veertien dagen gedurende het weekend zal plaatsvinden;

- vakanties en feestdagen worden in onderling overleg gedeeld.

Toen de man vervolgens aangaf ook samen met de moeder te willen worden belast met het ouderlijk gezag over hun kind is onenigheid tussen partijen ontstaan. Helaas hebben partijen sindsdien weinig tot geen contact meer. Dat de man een volwaardige rol als vader zou gaan spelen volgt ook uit de brief van de moeder aan de man van 15 juli 2017, waaruit ook de afspraken tussen partijen blijken. Naar de mening van de man staat niets aan zijn erkenning van zijn dochter in de weg. Gelet op de intentie van partijen was het de bedoeling dat de man als vader op zeer regelmatige basis omgang met zijn kind zou hebben en het kind dan ook mee zou verzorgen. De man acht het zeer in het belang van het kind dat beide ouders op gelijkwaardige wijze bij het kind zijn betrokken. Er is geen enkele reden waarom er geen gezamenlijk gezag zou kunnen zijn. Er is geen risico dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders.

3Het verweerschrift van de moeder

De moeder heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel deze af te wijzen, kosten rechtens.

De moeder heeft gesteld dat de vriendschap tussen partijen pas de laatste drie jaren hecht te noemen is en zij betwist met klem dat er sprake is geweest van een amoureuze relatie. De moeder heeft nooit affectieve gevoelens voor de man gehad omdat zij lesbisch is.

Op enig moment heeft de moeder de man gevraagd of hij als zaaddonor wilde fungeren. De man heeft daarmee ingestemd. De man heeft zijn zaad in een speciaal daarvoor bestemd doosje bij de moeder aangeleverd, zodat de moeder zichzelf hiermee door middel van een spuit kon insemineren. De moeder bleek twee weken na de inseminatie al zwanger te zijn. De man heeft niet als verwekker te gelden, maar als zaaddonor. Er is geen geslachtsgemeenschap geweest. Voorafgaand aan de inseminatie hebben partijen mondelinge afspraken gemaakt. De man zou het kind mogen erkennen, het kind zou de achternaam van de man krijgen, de man mocht het kind bezoeken bij de moeder thuis, doch het ouderlijk gezag zou eenhoofdig bij de moeder berusten. Dat laatste was een harde eis omdat de man nauwelijks voor zichzelf kan zorgen. Hij is verslaafd aan verdovende middelen, zit in de schuldsanering en zijn woning is een puinhoop. Er zou ook geen sprake zijn van een onbegeleide omgangsregeling, evenmin is overeengekomen dat de vakantie en feestdagen in onderling overleg gedeeld zouden worden.

De man is zaaddonor en daarmee de biologisch vader van het kind. De rechtbank kan dan enkel vervangende toestemming voor erkenning verlenen als vast komt te staan dat de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Voor de zwangerschap heeft de man meermaals zijn twijfels uitgesproken over het afleveren van het zaad, direct na de bevruchting leek de man ongeïnteresseerd. De man is niet bij de bevalling aanwezig geweest en op geen enkele afspraak bij de verloskundige, ziekenhuis en consultatiebureau. De man is niet betrokken geweest bij de voornaam keuze. De man heeft gedurende de zwangerschap niet geïnformeerd naar het kind en heeft [minderjarige] nog nooit ontmoet. Hieruit volgt dat de man niet in nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Het contact tussen partijen is verbroken omdat de man onbetrouwbaar bleek in het nakomen van de gemaakte afspraken door opeens gezamenlijk gezag te eisen. Het staat de moeder vrij op haar afspraken terug te komen. De moeder is altijd stellig geweest tegenover de man dat zij een alleenstaande moeder met een bekende spermadonor wilde zijn. De man is niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot verlenen van vervangende toestemming tot erkenning.

Voor het geval dat de rechtbank het verzoek vervangende toestemming tot erkenning zou toewijzen, verzoekt de moeder de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om het kind zijn achternaam te geven, want het is niet in het belang van kind de achternaam nu nog te gaan wijzigen zonder enige deugdelijke onderbouwing. In dat geval geeft de moeder wat betreft het verzoek van de man tot omgang nog aan dat de moeder de man niet in staat acht om onbegeleide omgang met een klein kind te hebben. De moeder meent dat de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 sub a en b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing zijn. Deze ontzeggingsgronden leiden tot afwijzing van het verzoek tot omgang. Indien de rechtbank inhoudelijk zou toekomen aan het omgangsverzoek dan ligt het voor de hand dat de raad eerst onderzoek gaat doen naar de wenselijkheid en mogelijkheden. De man is niet-ontvankelijk in zijn verzoek ter zake het gezag indien zijn verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning wordt afgewezen. Indien de rechtbank dat verzoek inhoudelijk zou gaan behandelen dan ligt ook hier een onderzoek van de raad voor de hand.

4. Het standpunt van de bijzondere curator ter zake het verzoek tot verlenen van vervangende toestemming tot erkenning


De bijzondere curator heeft het standpunt ingenomen dat er geen bezwaar bestaat tegen toewijzing van het verzoek tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning. De bijzondere curator heeft aangegeven dat de man niet de verwekker maar de biologische vader van het kind is en dat er geen sprake is van ‘family life’. Partijen hebben wel langdurig en veel gesproken over de toekomst van het kind en daarover afspraken gemaakt. Het was de wens van beide ouders dat de man betrokken was bij het kind. Op de afspraak van partijen dat de man de juridische ouder van het kind zou worden, kan en mag niet lichtvaardig worden teruggekomen.

5Het standpunt van de raad

De raad heeft ter zitting geadviseerd op korte termijn te starten met een begeleide omgangsregeling (hierna: BOR) niveau 2 onder professionele begeleiding van Axnaga, waarbij wordt verstaan dat de professional de regie over de contacten heeft, en verder de behandeling van de zaak voor een periode van ten minste acht maanden aan te houden. Daarna zal de raad de afweging maken of een aanvullend onderzoek aangewezen is. De raad acht het van belang dat [minderjarige] haar vader leert kennen en de mogelijkheid krijgt om een band met hem op te bouwen. [minderjarige] heeft nu de leeftijd om dingen aan te kunnen nemen en daarom moet niet gewacht worden totdat zij ouder is, want dan is het moeilijker. Ter zake het verzoek tot gezamenlijk gezag heeft de raad geadviseerd de beslissing op dat verzoek aan te houden, in afwachting van de uitkomst van het geadviseerde BOR-traject.

6De beoordeling

6.1.

Het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning

Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, mits de man:

  1. de verwekker van het kind is of

  2. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.

Blijkens de wetsgeschiedenis van genoemd artikel is de verwekker van een kind de man die samen met de moeder het kind op natuurlijke wijze heeft laten ontstaan. Tussen partijen staat vast dat het kind via inseminatie met het zaad van de man is verwekt. Nu het kind niet is verwekt uit geslachtsgemeenschap is de man dus geen verwekker, maar is hij als zaaddonor de biologisch vader van het kind.

De rechtbank zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Volgens vaste jurisprudentie is biologische verwantschap weliswaar een belangrijke factor bij de beantwoording van die vraag, maar de biologische vader dient daarnaast bijkomende omstandigheden te stellen en in geval van betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat tussen hem en het kind een nauwe persoonlijke betrekking/family life bestaat dan wel dat deze zich ontwikkelt, maar dat dit laatste door omstandigheden die niet aan hem te wijten zijn niet tot stand is gekomen. Genoemde bijkomende omstandigheden moeten gelegen zijn in hetzij de band die na de geboorte tussen hem en het kind is ontstaan, hetzij in de aard van de relatie van de man en de moeder en in zijn betrokkenheid bij het kind vóór en na de geboorte, in welk geval die omstandigheden moeten wijzen op voorgenomen gezinsleven oftewel intended family life.

De man heeft gesteld dat ‘family life’ nog niet tot stand is kunnen komen doordat de moeder geen enkel contact met de man wil. De man heeft zich wel beroepen op de afspraken tussen partijen die erop neerkomen dat hij een volwaardige en gelijkwaardige rol als vader in het leven van hun kind zou gaan spelen.

De moeder heeft gesteld dat geen sprake is van ‘family life’ tussen de man en het kind. Volgens de moeder dient de man daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek betreffende de erkenning, althans dient dat verzoek te worden afgewezen. De moeder heeft daarnaast gesteld dat ‘intended family life’ niet aan de orde is, nu de man voor de geboorte van het kind geen enkele handeling heeft verricht om zich als toekomstig vader te laten zien.

De rechtbank overweegt ter zake het ontvankelijkheidsverweer van de moeder dat de man, gelet op de beschikking van deze rechtbank van 19 juni 2018 waarbij een bijzondere curator is benoemd, reeds is ontvangen in zijn verzoek tot verlenen van vervangende toestemming tot erkenning. Thans ligt dit verzoek ter inhoudelijke beoordeling voor.

Nu door de man is erkend dat er thans geen ‘family life’ bestaat, dient te worden beoordeeld of kan worden gesproken van voorgenomen gezinsleven oftewel ‘intended family life’.

Tussen partijen staat vast dat afspraken gemaakt zijn betreffende hun destijds nog ongeboren kind, welke inhielden dat de man het kind zou erkennen en dat hij dus juridische ouder zou worden, dat het kind de achternaam van de man zou krijgen en dat omgang tussen de man en het kind zou plaatsvinden. De man en de moeder hebben dus de intentie gehad om er samen voor het kind te zijn en de man een volwaardige rol te laten spelen in het leven van het kind. Gelet op deze afspraken is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van ‘intended family life’, waarmee de man voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarden van artikel 1:204 lid 3b BW. Dat de moeder eenzijdig terugkomt op deze afspraken doet daaraan niet af.

Vervolgens dient de rechtbank een belangenafweging te maken. Niet gesteld noch gebleken is dat door erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad of dat de belangen van [minderjarige] worden geschaad. Integendeel, de rechtbank overweegt dat het in het belang van [minderjarige] en in het belang van de man is dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.

Gelet op al het vorenstaande en gelet op het standpunt van de bijzondere curator ziet de rechtbank geen reden om de vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] niet aan de man te verlenen. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook toewijzen.

De aard van de zaak verzet zich ertegen dat de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn hiermee geëindigd, tenzij alsnog door (een van) partijen een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de onderhavige beschikking, voor zover betrekking hebbend op het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning.

6.2.

Het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam

Ingevolge artikel 1:5, lid 2, BW houdt een kind dat door erkenning in familierechtelijke band tot de vader komt te staan de geslachtsnaam van zijn moeder, tenzij de moeder en de erkenner ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. In casu is een dergelijke gezamenlijke verklaring niet tot stand gekomen, zodat [minderjarige] de geslachtsnaam van haar moeder houdt.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de man tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] dient te worden afgewezen.

6.3.

Het verzoek betreffende de omgangs- c.q. zorgregeling


Nu de man (nog) niet met het gezag over [minderjarige] is belast, begrijpt de rechtbank het verzoek van de man als een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling op de voet van het bepaalde in artikel 1:377a BW. Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat en heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge artikel 1:377a, tweede lid, van het BW, stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien sprake is van de in artikel 1:377a, derde lid, van het BW opgesomde ontzeggingsgronden.

Nu de rechtbank, zoals hiervoor onder punt 6.1. is overwogen, ervan uitgaat dat sprake is van ‘intended family life’ heeft de man het recht op omgang met zijn kind.

De moeder wil niet dat een omgangsregeling wordt vastgelegd en zij heeft zich ook verzet tegen het raadsadvies ten aanzien van de BOR. Zij heeft nog aangevoerd dat de woning van de man een vuilnisbelt is, dat de man wiet en speed gebruikt en dat hij niet altijd gaat werken. De man heeft ingestemd met het raadsadvies en hij heeft ontkend dat hij nog steeds in een vervuilde woning leeft en speed gebruikt. Tegenover deze ontkenning heeft de moeder haar stelling niet nader onderbouwd.

De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] in beginsel het recht heeft om te weten wie haar vader is, dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij zo spoedig mogelijk haar vader leert kennen en met hem een band opbouwt en dat daarom een contactregeling tussen [minderjarige] en haar vader dient te worden vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de man en de moeder dit ook samen hebben afgesproken en dat de nu door de moeder geuite bezwaren destijds kennelijk niet bij de moeder tot de conclusie hebben geleid die zij nu trekt.

Nu [minderjarige] haar vader nog niet kent en nu de man en de moeder (nog) geen vertrouwen in elkaar hebben, volgt de rechtbank het advies van de raad en dienen de contacten tussen [minderjarige] en de vader voorlopig begeleid plaats te vinden op de wijze zoals de raad heeft geadviseerd. De rechtbank zal daarom een BOR vaststellen. Het doel van deze BOR zal zijn om te komen tot een onbegeleide omgang tussen [minderjarige] en haar vader, in een tempo dat door de BOR medewerker wordt bepaald.

De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, aangezien het in het belang van [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, dat zij op korte termijn haar vader leert kennen en contact met hem heeft. De rechtbank verwijst hierbij ook naar hetgeen de raad hierover heeft geadviseerd namelijk dat [minderjarige] nu de leeftijd heeft om dingen aan te kunnen nemen en dat daarom niet gewacht moet worden totdat zij ouder is.

De raad dient het eindrapport van de BOR uiterlijk 27 juli 2019 bij de rechtbank in te dienen. Aan de raad wordt reeds nu voorwaardelijk opdracht gegeven om, indien het eindrapport van de BOR daartoe aanleiding geeft, nader onderzoek te doen naar en te rapporteren over de (definitieve) omgangsregeling. Indien de raad daartoe besluit dient hij de rechtbank daarover uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het eindrapport van de BOR te informeren met het geven van een indicatie wanneer het rapport van de raad te verwachten is. Indien de raad een nader onderzoek noodzakelijk acht, worden partijen daarover geïnformeerd en krijgen zij, nadat de raad rapport heeft uitgebracht, via het familiejournaal twee weken de gelegenheid om op het nadere rapport en advies van de raad alsmede op het BOR rapport te reageren. Indien de raad een nader onderzoek niet noodzakelijk acht, krijgen partijen via het familiejournaal twee weken de gelegenheid om op het eindrapport van de BOR te reageren.

De rechtbank zal daarna beslissen zonder nadere mondelinge behandeling, tenzij door partijen of een van hen gemotiveerd wordt aangegeven dat een mondeling behandeling wenselijk is.

In afwachting van een en ander wordt iedere verdere beslissing op het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling aangehouden, pro forma voor acht maanden.

6.4.

Het verzoek tot gezamenlijk gezag

Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het BW, voor zover hier van belang, kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezamenlijk gezag met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel wordt een dergelijk verzoek, indien de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen, indien:

  1. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

  2. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

De rechtbank stelt voorop dat de man pas als de juridische ouder van [minderjarige] kan worden aangemerkt nadat de erkenning door de man van [minderjarige] als latere vermelding aan de geboorteakte van [minderjarige] toegevoegd. De rechtbank zal de man daarom in de gelegenheid stellen binnen vier maanden een authentiek afschrift van de geboorteakte van [minderjarige] met de daaraan toegevoegde latere vermelding betreffende de erkenning door de man van [minderjarige] over te leggen.

De rechtbank ziet aanleiding de beslissing op het verzoek ter zake het gezag aan te houden, pro forma voor acht maanden, in afwachting van het verloop en de uitkomst van de BOR.

De rechtbank geeft reeds nu opdracht aan de raad om na het eindrapport van de BOR nader te rapporteren en te adviseren over de vraag of het belang van [minderjarige] zich verzet tegen gezamenlijk gezag. Partijen krijgen via het familiejournaal twee weken de gelegenheid om op het nadere rapport en advies van de raad te reageren.

De rechtbank zal vervolgens beslissen zonder nadere mondelinge behandeling, tenzij door partijen of een van hen gemotiveerd wordt aangegeven dat een mondelinge behandeling wenselijk is.

In afwachting daarvan wordt iedere verdere beslissing op het verzoek ter zake het gezag aangehouden, pro forma voor acht maanden.

6.5.

De proceskosten

Ook de beslissing ten aanzien van de proceskosten wordt aangehouden.

7De beslissing

De rechtbank:

7.1.

verleent [verzoeker], geboren op [1986] te [geboorteplaats], vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204, lid 3, BW, welke toestemming die van de moeder vervangt, voor de erkenning van [minderjarige],

geboren op [2018] te [geboorteplaats];

stelt de man in de gelegenheid binnen een termijn van vier maanden een authentiek afschrift van de geboorteakte van [minderjarige] met daaraan toegevoegd de latere vermelding van de erkenning van [minderjarige] door de man, in het geding te brengen;

7.2.

wijst af het verzoek van de man tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige];

7.3.

bepaalt dat de contacten tussen de man en [minderjarige] voorlopig, totdat daarover door de rechtbank nader wordt beslist of partijen in onderling overleg daarover afspraken maken, zullen plaatsvinden via de BOR onder professionele begeleiding van Axnaga (BOR

niveau 2), waarbij de professional de regie heeft over de feitelijke invulling, qua vorm en frequentie, van die BOR;

verklaart de beslissing ter zake de BOR uitvoerbaar bij voorraad;

verzoekt de raad om uiterlijk 27 juli 2019 het eindrapport van de BOR bij de rechtbank in te dienen en indien het eindrapport van de BOR voor de raad aanleiding geeft voor nader onderzoek naar de (definitieve) omgangsregeling, uiterlijk binnen twee weken na het beschikbaar komen van het eindrapport van de BOR, de rechtbank daarover te informeren met het geven van een indicatie wanneer het rapport van de raad te verwachten is;

stelt, voor het geval dat de raad een nader onderzoek naar de omgangsregeling niet noodzakelijk acht, partijen in de gelegenheid binnen twee weken (zie daarvoor het familiejournaal) op het eindrapport van de BOR te reageren;

geeft, voor het geval het eindrapport van de BOR voor de raad aanleiding geeft voor nader onderzoek, reeds nu voorwaardelijk opdracht aan de raad om een nader onderzoek te doen naar en te rapporteren en te adviseren over de omgang en stelt partijen in de gelegenheid binnen twee weken (zie daarvoor het familiejournaal) op het nadere rapport en advies van de raad ter zake de omgang te reageren;

7.4.

verzoekt de raad om na het eindrapport van de BOR nader te rapporteren en te adviseren over de vraag of het belang van [minderjarige] zich verzet tegen gezamenlijk gezag;

stelt partijen in de gelegenheid binnen twee weken (zie daarvoor het familiejournaal) op het nadere rapport en advies van de raad ter zake het gezag te reageren;

7.5.

houdt de verdere beslissing op de verzoeken ter zake de omgang, het gezag en de proceskosten aan, pro forma voor acht maanden.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.M.L.C. Vos-Limpens, griffier op 27 november 2018.

Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:

a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;

b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733