Rechtbank Midden-Nederland 17-12-2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:6263

Datum publicatie19-12-2018
ZaaknummerNL18.3268
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR en alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man: vrouw heeft onrechtmatig jegens hem gehandeld door rechtbank in Marokko om uitspraak te vragen over kinderalimentatie en dit vonnis te executeren. Partijen hebben NL en Marokkaanse nationaliteit en woonplaats in NL. NL rechter rechtsmacht (art. 4 Brussel Ibis). NL recht toepasselijk (art. 10:159 BW jo. art. 4 Rome II-Vo). Forumshopping niet onrechtmatig; geen misbruik van (proces-)bevoegdheid (art. 3:13 BW). Feit dat man (daardoor) in Marokko wordt bedreigd met gevangenzetting doet daaraan niet af.

Volledige uitspraak


vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

Zittingsplaats Utrecht

zaaknummer: NL18.3268

Vonnis van 17 december 2018

in de zaak van

[de man] ,wonende te [woonplaats] ,eiser, hierna te noemen: de man,advocaat mr. H.S.K. Jap A Joe,

tegen

[de vrouw] ,wonende te [woonplaats] ,verweerster, hierna te noemen: de vrouw,advocaat mr. J. el Hannouche.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de procesinleiding;

  • het verweerschrift.

1.2.

De zaak is behandeld ter zitting van 5 november 2018. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, de heer Loukili. Ook is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk, mevrouw Bouzerda.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn op [1991] te [woonplaats] , Marokko met elkaar gehuwd. Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.

2.2.

De kinderen van partijen zijn:

  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [1994] ;

  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [1997] ;

  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [2003] .

2.3.

Bij beschikking van 19 november 2003 van de rechtbank Amsterdam is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.

2.4.

Bij vonnis van 27 december 2004 van de rechtbank Nador te Marokko is de man veroordeeld om – met ingang van 1 december 2012 ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en met ingang van [2003] voor wat betreft [minderjarige 3] – een bedrag van 400 dirham per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw te betalen. Ook is de man veroordeeld tot betaling van 3000 dirham voor het geboortefeest van [minderjarige 3] .

3Het geschil

3.1.

De man vordert, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen:

I. om binnen een week na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis aan de Marokkaanse autoriteiten – in deze de Marokkaanse consul in Nederland – deugdelijk mededeling te doen:

a. dat de man haar niets verschuldigd is;

b. dat zij afstand doet van alle aanspraken welke voor haar voortvloeien uit kracht van het vonnis van de rechtbank Nador d.d. 27 december 2004 of welke andere Marokkaanse gerechtelijke instantie dan ook waarbij te zijnen laste een onderhoudsverplichting is opgelegd;

c. dat alle executiemaatregelen waartoe zij opdracht heeft gegeven behoren te worden gestaakt,

onder verplichting om de man een deugdelijk afschrift van de verklaring te

verstrekken en een bericht van ontvangst van de verklaring, afgegeven door

het Marokkaans consulaat in Nederland;

op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat de vrouw nalaat aan het vonnis te voldoen en daarnaast het vonnis bij lijfsdwang uitvoerbaar te verklaren, indien twee maanden na de uitspraak de verklaring nog niet mocht zijn afgelegd.

II. aan de man te voldoen de som van € 5.870.- met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der voldoening.

III. de kosten van het geding te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf

14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis en vermeerderd met nakosten voor een bedrag van € 131.- dan wel, indien betekening plaatsvindt een bedrag van € 199.-.

3.2.

De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

De rechtsmacht en het toepasselijke recht
4.1.

De man heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de vrouw jegens hem onrechtmatig handelt door (i) de Nederlandse rechter te passeren wetende dat bij gebrek aan

draagkracht bij de man ten laste van de hem geen kinderalimentatie zou worden vastgesteld, en de kinderalimentatie te laten vaststellen door de Marokkaanse rechter en (ii) betaling af te dwingen door de man te doen aanhouden en hem zijn vrijheid te ontnemen (procesinleiding, nr. 12). Gelet op deze grondslag van de vordering is de rechtbank bevoegd om deze vordering te beoordelen nu de vrouw (evenals de man) woonplaats heeft in Nederland en de Nederlandse nationaliteit heeft (naast de Marokkaanse) (art. 4 Verordening (EU) nr. 1215/2012; Brussel I bis-Verordening). Op grond van art. 10:159 BW jo. art. 4 lid 2 Verordening (EG) nr. 864/2007; Rome II) is op deze vordering Nederlands recht van toepassing.

Onrechtmatig handelen

4.2.

Zoals hiervoor ook is overwogen, is de man van oordeel dat de vrouw onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door, kort gezegd, de rechtbank in Marokko om een uitspraak te vragen over de kinderalimentatie en dit vonnis vervolgens te executeren.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw daarmee niet onrechtmatig gehandeld. De vrouw heeft de (in internationale gevallen veelal bestaande) mogelijkheid benut om een buitenlandse rechter, in dit geval de Marokkaanse, om vaststelling van kinderalimentatie te vragen. Niet gebleken is dat de vrouw, gebruikmakend van deze mogelijkheid van zogenoemde forumshopping, onrechtmatig heeft gehandeld jegens de man, dan wel anderszins misbruik heeft gemaakt van haar (proces)bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. De Marokkaanse rechter heeft zich – kennelijk op basis van zijn eigen regels van Marokkaans internationaal privaatrecht – op grond van de gezamenlijke Marokkaanse nationaliteit van partijen bevoegd geacht om over het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie ten laste van de man te oordelen, ondanks de verbondenheid van partijen met Nederland. De omstandigheid dat een partij gebruik maakt van de mogelijkheid die een buitenlands rechtsstelsel biedt om een (ten opzichte van het Nederlands rechtssysteem) voor die partij gunstiger uitspraak te verkrijgen, is op zichzelf niet als een onrechtmatige daad aan te merken (vgl. gerechtshof Amsterdam 18 april 2017, ECLI:NL: GHAMS:2017:1421, waar ook de vrouw naar heeft verwezen).

Verder is niet gebleken dat de vrouw onjuiste feiten en/of omstandigheden naar voren heeft gebracht tijdens de procedure in Marokko. Daarnaast heeft de man tijdens de procedure in Marokko, waar hij werd bijgestaan door een advocaat, de gelegenheid gehad om de bevoegdheidskwestie aan de orde te stellen en ook inhoudelijk verweer te voeren tegen het verzoek van de vrouw.

Uit de vertaling van de uitspraak van de rechtbank Nador blijkt verder dat bij de berekening van de kinderalimentatie ook rekening is gehouden met de draagkracht van de man. Weliswaar hanteert de Marokkaanse rechter hierbij niet dezelfde maatstaven dan de Nederlandse, maar dit neemt niet weg dat wel degelijk rekening is gehouden met de feiten en omstandigheden (van de man) in Nederland. Daarbij overweegt de rechtbank dat de man nog naar voren heeft gebracht dat hij ten tijde van het vonnis van de rechtbank Nador en tot op heden geen draagkracht heeft om de kinderalimentatie te voldoen. De man heeft deze stelling echter – na betwisting door de vrouw – niet nader onderbouwd, waardoor de rechtbank hieraan voorbij gaat. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat de man, naar eigen zeggen, geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van zijn kinderen, maar kennelijk wel de financiële middelen heeft om naar Marokko te reizen voor het bezoeken van zijn familie.

In het licht van het voorgaande is ook het executeren van het vonnis in de Marokkaanse rechtssfeer door de vrouw naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig. Het staat de vrouw vrij om dit vonnis te executeren. Het feit dat de man (daardoor) in Marokko wordt bedreigd met gevangenzetting doet daar niet aan af. Door de Marokkaanse rechter is, nadat de man verweer heeft gevoerd in die procedure, tot uitgangspunt genomen dat de man voldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdragen in het levensonderhoud van de kinderen te kunnen voldoen. De Nederlandse wet kent ook de ‘lijfsdwang,’ die is neergelegd in art. 585 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op grond van dat artikel kan de rechter de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toestaan van uitspraken waarbij een uitkering tot levensonderhoud krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is vastgesteld.

4.3.

Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vorderingen van de man afwijzen. Gelet daarop kunnen de overige verweren van de vrouw onbesproken blijven.

4.4.

De rechtbank zal de proceskosten zoals gebruikelijk tussen partijen compenseren, aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst de vorderingen van de man af,

5.2.

compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Beens, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. I.M. Reinders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2018.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733